>> HOMEpage

Bestek tuchthuis Friesland
Leeuwarden 1660

Bron: Tresoar (Besteck; Pa 373)
Internetuitgave: M.H.H. Engels, januari 2018


Transcriptie in Romeinse letter van het gedrukte origineel in Gotische ofwel Fraktur-letter!

>> metselwerk
>> Bentumer en blauwe steen
>> houtwerk
>> Geschiedenis

Terminologie - zoek met Ctrl F naar de context: Arke-traef (architraaf, grote draagbalk van zuil op zuil) # Backklinckert (baksteen) # Banden # Basementen (onderste vooruitstekende gedeelte van een gebouw) # begoten # Bentumer Steen (zachte vuilgele zandsteensoort uit groeve bij Bentheim) # bepleysteren # berapen (gaat vooraf aan bepleisteren) # Bier # blauwe Drompel # Blauwe ghekante (met rechte kanten) veerthien duym vloer-steenen # blauwe uytgekloncken (uitgedroogde) Enckhuyster Pannen # Bol-kosijnen (raamkozijn waarvan het bovenste deel uit één stuk bestaat i.t.t. kruiskozijn) # bonte Estricken (gekleurde vloertegels i.t.t. beste blauwe estrikken) # Borghe # Bosum van Schoorsteenen (gedeelte van de schoorsteen dat zich in de kamer bevindt) # buyten-werck # Canalen (lange pijp- of buisvormige constructies voor aan- of afvoer) # Capteels (kapiteel, bekroning van een zuil, pijler of pilaster) # Carbijls (karbiel/karbeel, kraagsteen, sleutelstuk) # Ceulse Looden Goote # Clampen (dwars overgespijkerde schroot) # Clisoor (halve baksteen) # Cornisting (kornis, kroonlijst) # Crammen (groot: tweemaal rechthoekig omgebogen, gepunt; klein: half cirkelvormig omgebogen, gepunt) # Dack-vensters # dicht ghedreven ende gheveert (met windveren) # Dorica (zuil volgens de Dorische orde) # Drach-houten (draagbalk) # droge green Posten (stijlen) # Eeckenhout # effen beschaeft # Elsen Palen (heipalen) # Enckhuyser Pannen # Feestoon (festoen, bloemslinger, guirlande) # Fondamenten # Fronte-spits (frontispies, driehoekige gevelbekroning, fronton) # Gaeldery (galerij) # Gatten # ghebacken Geele Moppen (baksteen van groot formaat) # ghebacken Wapens # ghedrayde Tralien (spijlen) # Gheele Eecken Ferve # ghesoldeert # ghevorst ende bestreken # Gordingen (loodrecht op de kapspanten bevestigde rib ter ondersteuning van de dakbedekking) # Graden # grauwe ende geele Klinckerts # Greuningher Latten # groene ende geele Twijfelaers # groene ende gheele Estricken # groene Plancken # haecken ende Ringhen # haneBalcken (dwarsbalk die de kapspanten verbindt) # Hant-spijckers (met de hand gevormd) # Heert-steden (open haard) # hoeckBijnten (hoekbalk) # Homey (Fries: homei(e), toegangshek) # Houvasten # in bastert Kalck / ende Sement (basterdtrasmortel: kalk, tras en zand) # in Kalck ghevloert # in Solidum # in 't kruys (in kruisverband) # in tangen # in Yseren gehangen # inghewassen (zand met water ingevoegd) # Ionica (zuil volgens de Ionische orde) # Iseren Roede # Jacht-schooren (schuin geplaatste paal of stijl ter ondersteuning) # Junius # KachelOvens (met tegels beklede kachel) # KistmakersDeuren # kleyne Geele Stenen # Knierbanden (scharnierbanden) # Kolck # kornistingh (zie Cornisting) # Kraen # kreupel Bijnten (steek- of staartbalk) # Krimpen (gootje achter een schoorsteen die uit een hellend dakvlak opkomt) # Krone-menten # krucken # kruyn # Kruys-Kosijnen # kruys-troogh (deurpaneel om het krimpen te verbergen? troggewelf?) # langhsBalcken (i.t.t. dwarsbalken) # Latey-houten (lateibalken) # Leen (leuning) # Lichten # lichter ende klinck (deurklinkonderdelen) # Looden Pomp / met Yser ende Piepen # los-balcke # losse Model (maquette of ontwerptekening) # Luyck inghelaten om te konnen veghen # medestanders / ende participanten # minste Prijse # Model # MuyrPlaten (waaraan de dakplaten aan hun benedeneinde worden vastgepijkerd) # Naeld ende Latten (lat om naad dubbele deur af te dekken) # noeden (aanbieden) # October # offdrachte (afschot) # offvoegen (voegen opvullen met specie) # Oly-verven # om-treck # onder Renunciatie van d'Beneficien van Divise ende Discussie # onder 's Landts reale ende parate Executie # op die kant / ende overhoeckx (diagonaal) # op-biedinghe # opMijninghe (vgl. afmijnen, aanbesteding bij opbod of afbod) # Op-sichters # oude Trans (toponiem) # overhoecks gheleydt # oversteeck # Pardis (paradis, bordes, niveau-overbrugging vóór een ingang) # pen en gat # Pijlaren # Pijlasters (vierkante platte zuil die uit een wand iets naar voren komt) # Pijpen # Plint # recht na de draet ende loot te Metselen # recht te Loodt # Regenwatersbacken # Rib # Ribben # Rioelen # Rock (omhulsel van klei om buizen) # ronde Fries ende panele (gebogen vlak tussen architraaf en kroonlijst) # Ronde list (vak door lijst- of raanwerk omgeven) # rongen (zware ijzeren nagel) # Rooster # scheringe ende leggers (profielhout?) # scheur buyck stijllen (ijzeren klauwen om 't overklimmen te beletten) # schieten # schinkel Wulluft (schenkel, plank aan éé of beiden zijden gebogen, deel van een boogvormige constructie) # schoon # Schoorsteen-mantels # Schootels ende Banden # schotel-slot (dag- en nachtslot) # Schotels en Ringhen # schredinghe (optrede, treehoogte) # secreten (wc) # Sement # sifte Kalck (gezeefd) # slaper (ligger, ter plaatse waar geen spant) # sonder schulferen (zonder schilfers, glad) # spant # spijn (spint) # Spillen # Splissen ende Weyen (spits getande verbinding?) # stellen van de Trappens # strijck ende steeck # strijck- ende steeckBalcken # Strijck-gelt # tochtgatten # Trans (toponiem) # tweemael gebacken # van de dach beschijnt (in de dag, in het zicht) # vier ghelijcke Termijnen # viercante Spijckerskoppen (met gekruiste kop) # Vloeringhe # Vorst # Wagen-schot (eikenhout gezaagd uit over de volle lengte gekloofde stukken van regematig gegroeide stammen) # wendel ofte rechte Trappen (wentel-) # Windt-banden (windveer, afdekking buitenste rij pannen) # Wracken (wrak: niet gaaf) # Wulft (boog of gewelfde zoldering)

Besteck
Conditien ende Articulen waerop ende -nae de Ed. Mog. Heeren Staten van Vrieslant, door haer Ed. Mog. Gecommitteerden, gedencken door Publijcke opmijninghe te besteden aen de minst biedende, een Werck ende Tuchthuys binnen Leeuwarden, met sijne Camers ende Gaten, sampt Kelder ende Keucken met sijn gehele vervolgh, volgens het Model daeraf sijnde, ende openlijck op 't Landschapshuys te vertonen, het welcke Tucht- ende Werck-huys sal worden ghebout aen 't Oosteynde van 't Block-huys, hebbende het Stadts Bolwerck ten Zuyden, alwaer nu de Trans staet, het Block-huys ten Westen, Stadts Timmer-huys ten Noorden, d'andere Trans ten Oosten, voorts wederomme aen het Block-huys verbonden, in manieren als het Model aenwijst, met sijn af-delinge, op Conditien hierna volgende, des dat alles sal gemeten worden, nae de oprechte hout voet mate, yder van twalif Duymen, als volcht:
  1. I. Ten eersten sal voor Strijck-gelt opgheset worden een hondert vijftich Carolus Guldens / het welcke diegheene sal hebben / die den minste Prijse geraecken sal te schrijven / als die deselve sufficient sal worden ge-ordeelt.
  2. II. Ten tweeden / sal yder schrijver moeten vast staen voor sijn gedane bodt.
  3. III. Ende sullen de Heeren Gecommitteerden moghen te rugghe tasten / op den tweeden / derden ofte vierden schrijver na hun believen. Aen de welcke het Strijk-geldt ende Praemium respective alsdan oock sal worden gegheven.
  4. IV. Doch indien ymandt noch minder het gheheele werck by eyntlijcke op-biedinghe / gheraken sal aen te nemen / deselve sal van ghelijcken hondert Dalers / tot een Praemium ofte vereeringhe ghenieten.
  5. V. Het ghehele werck sal worden besteet / by Carolus Guldens.
  6. VI. Waervan de betalinghe sal worden ghedaen / door Ordonnantien der Heeren Gedeputeerden / volgens d'ordre van de Regeringhe / in des provincie ghebruyckelijck.
  7. VII. Doch sullen de Heeren Ghedeputeerden de Aennemers buyten hunnen kosten de voorschreven Ordonnantien op de respective termijnen gheholden wesen te leveren.
  8. VIII. d'Aennemers sullen hunne betalinge hebben te ontfanghen / op vier ghelijcke Termijnen / waervan het Eerste Termijn sal verschijnen op half Junius aen-comende / het tweede Termijn / wanneer het werck halff tot het Dack toe is opghemetselt / het darde Termijn als het gehele werck onder Dack is ghebracht / het vierde ende laeste Termijn / wanneer het gehele werck soo binnen als buyten volcomentlijck is voltrocken ende opghemaeckt: exempt dat voor de Pannen sal worden gheholden / soo ende als in de navolghende Articulen sal worden verhaelt.
  9. IX. De Aennemers sullen ghehouden wesen by de Publijcke bestedinghe Borghe te stellen / voor de eerste vierde-part hunner betalinghe tot kontentement van de Heeren Gecommitteerden. Welcke Borgh-tochte sal komen te expireren by het verschijnen van het tweede Termijn.
  10. X. De Aennemers sullen hunne medestanders / ende participanten stracks na de gedane bestedinghe / gheholden wesen te nomineeren / ende elcks in Solidum onder Renunciatie van d'Beneficien van Divise ende Discussie, ende onder 's Landts reale ende parate Executie laten verbinden / dat sy de navolgende Articulen in alle oprechticheydt sullen naekomen ende achtervolgen.
  11. XI. d'Aennemers sullen gheholden wesen ten langsten midts Junius / in 't werck te treden met het metselen / ende de Materialen te bearbeyden; by poene / dat de Aennemers haer voor-gaende Praemium tot hondert Dalers sullen verliesen.
  12. XII. d'Aennemers sullen voort expireren van October aen-comende / 't gehele werck onder Dack moeten leveren: By poene dat sy yder dach nader-hants sullen verliesen vijfthien Carolus Guldens totdat het werck onder dack sal wesen ghebracht.
  13. XIII. d'Aennemers sullen haer in alles reguleren / nae de navolgende Articulen.
  14. XIV. d'Aennemers sullen moeten volghen de ordre / by de Heeren tot desen Ghecommitteert / ofte derselver Op-sichters haer te geven / soo in 't praepareren als opbouwen der Materialen / opdat alles werdt conform ghemaeckt het vertoonde Model / ende de intentie der Edele Moghende Heeren Staten daerdoor aen-ghewesen / schoon hetselve in de particuliere Articulen niet mochte wesen uytghedruckt.

    Volcht alsoo het Metselwerck.

  15. XV. Eerstelijck / sullen tot voltreckinghe van dit nae-volghende Ghebouw / de Aennemers leveren alle de Materialen / op haer eygen kosten / ter plaetse daer sy het sullen ghebruycken / ende alle Noodt-druft ende Ghereedtschap / als Bier / Steyger-hout / niet uyt-gesondert / sonder dat tot voltrecken van dien / by de Ed. Heeren Besteders yedts daertoe ghelevert sal werden / als die Penninghen hiervoor te bedinghen / op Termijnen hierboven uyt-ghedruckt.
  16. XVI. Alle de Stenen die aen dit Werck vermetselt sullen werden / sullen wel ghebacken Geele Moppen zijn / dan die minste hier wederom uyt-ghesocht / om van binnen in de Middel-Muyren te ghebruycken / exempt op de Gaeldery / die sal van goede kleyne Geele Stenen worden Gemetselt.
  17. XVII. De Fondamenten sullen drie voet diep in de oude grondt gegraven werden / om daerop te Metselen / indien de grondt goet is / anders sullen daer Elsen Palen in-geheyt worden / ende daer Posten op-leggen / soo dat vereyst tot soodanigen Werck; exempt van de oude Trans sullen de Fondamenten blijven / ende daerop Ghemetselt worden / indien sy bequaem ende goet zijn / soo binnen als buyten.
  18. XVIII. De Fondamenten sullen aen-geleyt worden / dat het op-gaende Werck hondert sestich voeten langh / ende hondert sesthien voeten buyten werck kan sijn in de wijte.
  19. XIX. De Aennemers sullen de olde Trans / die nu staet / de langhte boven gheseyt affbreecken /ende hetgeen dat staen blijft wederom aen dit nieuw werck vast ende dicht maken / de materye daervan dat oude komende hierin vermetselen / ende aennemen soo het is / ende dat gheen daervan goedt ende bequaem is sullen sy weder mogen gebruycken als de Anckers / ende de oude Stenen in 't Fondament / voorts sullen de Aennemers het maken na eysch van 't werck.
  20. XX. De Fondamenten van de buyten Muyren / alsmede die muyr by de in-gangh / van een diepte ende swaerte / ses Steenen dick de eerste laegh / ende elcke twee laegh een Clisoor inghesneden / tot die drie Voeten hoogh / soodat dan het opgaende werck drie steen dick sal sijn rondom / exemt voorby de Poort onder het Fronte-spits een half steen dicker voor de kornistingh in de Pijlasters / ghelijck het Model aenwijst / alsmede een half steen onder het Wulft van de Kelder.
  21. XXI. Als de Fondamenten anderhalf Voet hoogh ghemetselt sijn / sal men teghen drie Tonne kalck een Tonne Sement gebruycken dat ses voet hooch / wel verstaende dan is de Muyr uyt het Fondament achtehalf voet / dan sal men voort goede kalck ghebruycken wel bearbeyt / ende driemael verbout met Sandt op sijn maet / eer men die sal vermetselen / voorts dan soo het werck vereyst.
  22. XXII. Die sijd-muyren sullen hoogh sijn dertigh voeten / dat is drie voet in de oude grondt / twee voet voor die binnenverhooginghe van de Pleyn / ghelijck hierna sal volghen / dan elcke vier-kant ellef voeten / en drie voet verdiepinge op de Solder / daer sal hy anderhalf steen dick sijn / dit is gheseyt van die buytenmuyren / voorts op te maken nae eysch van 't werck.
  23. XXIII. De binnenmuyren sal men aenlegghen / dat het overal twee-en-twintich voet binnenwerck kan sijn / ende dat Fondament twee voet diep in de oude gront van de straet af te meten / die nu gevloert is / vijf steenen dick de eerste laegh / dan voort met sijn behoorlijcke schredinghe / dat het boven de grondt twee steen dick het opgaende werck kan sijn / exemt onder het verwulft van de Kelder sal een half steen legghen / om daerop te rusten ghelijck van de buytenmuyr gheseyt is / tot de bovenste Solder aen de verdiepinge / daer sal de Muyr ander-half steen dick sijn / drie voet hoogh ghelijck voren verhaelt is / ende het Model aenwijst.
  24. XXIV. De Kelder sal een half voet diep uyt de oude gront sijn met sijn vloer / ende vandaer hooch onder de kruyn seven voeten / so lang de Heere Camer is ende sijn vertreck / dat is ontrent acht-en-veertich voet tesamen / sal in 't midden rusten op drie Pijlaren / elck twee steenen vyer-kant / dan achtkantich / voorts aen de zijden ende enden halve Pijlaren in ordre ghelijck die plattegrondt in 't Model aenwijst / dat met kruys-troogh ofte schinkel Wulluft / nae vereysch van een half steen dick wel aenghevult / en onder bepleystert nae eysch van 't werck.
  25. XXV. Die middelmuyren boven dit verwulft / alsmede de afsnijdingh by het Secreet E voort by de Trappens / sullen een halff steen dick sijn / exemt voorby de Trap daer A gheteyckent is.
  26. XXVI. Die Rioelen ofte goten van de secreten / sal men beginnen daer E gheteyckent is / ende gheleydet worden nae de Wal daer S staet / waernae dat alle de Secreten van de acht Rasp-plaetsen / alsmede die twee Gijselaers Camers van boven komende in de Muyr neer / nae S geleydet worden / met een goote van anderhalf voet binnenwerck wijdt / ende onder het Wulluft / elcke Kolck van yder Secreet een voet dieper als de goote selver is / met elck een behoorlijcke yseren Rooster / ende de Roeden een duym vierkant / ende de wijte na advenant / desghelijcks daer G gheteeckent is voor de Vrouwen / alsmede boven door de werckers ofte Wevery / alles in die Muyr neer ghelijck van de boven Vrouwen / met behoorlijcke off-drachte / ende de oude Canalen die daer nu sijn schoon te maken / ende in ordre te brenghen ghelijck het Model aenwijst / ende het werck vereyst tot voldoeninghe van die besteders / ofte derselver Op-sichters.
  27. XXVII. De gheheele Pleyn binnen die buyten Muyren sal men twee voet verhooghen / boven die oude Gront / daer nu ghevloert is / soowel in de Kamers als Gatten / alwat binnen die buytenmuyren begrepen is / daer sullen alle die Kosijnen nae gheset worden / soowel in de Kamers als Kelder / van af-ghemeeten / ende dit generalijck vast ghestelt.
  28. XXVIII. De acht Middel-Muyren elck ellef voet boven die Nieuw verhooghde Grondt / ende een voet uyt de Oude Gront / dat is in 't gheheel veerthien voeten hoogh / ende twee-en-twintigh voeten langh / in de Gront drie Steen dick in 't Fondament / met behoorlijcke schredinghe tot boven de Gront anderhalf Steen dick het op-gaende Werck wel in malckander verbonden / ende in ordere ghelijck het Model aen-wijst / nae eysch van het Werck.
  29. XXIX. Item / noch veerthien Middel-Muyren / soo hoogh als de beyde Vierkanten zijn / ende oock twee-en-twintigh voeten langh / van diepte en dickte in 't Fondament / gelijck van de andere Middel-Muyren gheseyt is / dat is dan vijf-en-twintigh voeten tesamen hoogh / ende anderhalf Steen dick boven de Gront / het op-gaende Werck / alsmede die Muyr by de eerste Trap / daer A gheteyckent is / voorby de In-gangh / exempt die ander Muyr voorby de In-gang / van dickte en swaerte ghelijck van de buytenmuyren gheseyt is; Alsmede die afsnijdinghe achter die Rasp-plaetsen / onder ende boven sullen die Secreten daer in die Muyr neerschieten / sodat die Muyr ontrent hondert voeten langh sal zijn / ende twee-en-twintigh voeten boven de Gront / ghelijck het Model aen-wijst / ende voorts so het Werck vereyscht.
  30. XXX. Ende sal die Middel-Muyr onder die Gaeldery ghemaeckt werden / van anderhalf Steen dick / achtehalf voet boven de nieuw verhooghde Gront / van diepte ende dickte in de Gront / ghelijck van die andre Middel-Muyren geseyt is / aen beyde zijden schoon ghewerckt / nae eysch van het Werck.
  31. XXXI. Daer sullen gemaeckt worden / ses Kamers boven de Gaeldery / elck voor een Vrou te bewoonen / ende sal de Gaeldery buytenwerck veerthien voeten wijdt zijn / waernae die Pijlaeren sullen gheset werden / die boven Zijd-Muyr op de Pijlaeren sullen een kleyne geele Steen dick zijn; voorts die Middel-Muyren ende die aff-snijdinge van de Gangh / alle een halve kleyne Steen dick zijn / mede die Kamers ende Gangh met groene ende geele Twijfelaers in Kalck ghevloert met sijn heele ghevolgh / nae eysch ende het Model aen-wijst nae behooren. Ende sullen de Fondamenten van de Pijlaeren onder de Gaeldery / vier Steen dick zijn / met sijn behoorlijcken schredinge / tot boven de Gront / dat het accordeert met die Plint van de Pijlaeren/ soo dat behoort.
  32. XXXII. Oock die Heere Kamer met sijn Vertreck / alsmede die daeghs Kamer ende Keucken / waervan die Heeren Kamer ende sijn Vertreck / pleysteren Pijlaren in de Schoorsteen en bonte Estricken / voorts dien anderen met ghemetselde Pijlaren / en groene ende gheele Estricken in de Schoorstenen / oock die Knechts Camer onder en boven / van die Vrouwen haer Camer met H geteyckent / van groene ende gele Twyflaers gevloert / met die twee Gijselaers Camers alle in kalck gelecht / nae eysch van 't werck alle die vloeren te legghen.
  33. XXXIII. Alle de beneden Ruymen / onder ende beneden Camers sullen alle met Wracken heele ende halve Klinckerts / op die kant ghevloert ende op het bequaemste ghelecht werden in Sandt / ende dan wel inghewassen nae behooren.
  34. XXXIV. Ende sal die geheele Pleyn / mitsgaders die Gaeldery van grauwe ende geele Klinckerts op die kant / ende overhoeckx in bastert Kalck / ende Sement wel dicht ende effen ghevloert werden / alsmede het Pardis van die Heere Camer boven ses voet vierkant / ende die Plint en Trappens hierna volghende / ende binnen die Plint gevloert / mede sal die vloer soo ghelecht werden met behoorlijcken offdrachte by het Secreet / E om bequame doorspoelinghe van de Canalen / alsmede die overlopinghe van de Regenwatersbacken / met een bedeckte gote daernaetoe gheleydet werden nae eysch van 't werck / alsmede aan het Westendt na die treden opghehoocht / ende thien voet breet soo langh als van het Blockhuys wijt is / van ghelijcken gevloert werden als seyt is nae eysch.
  35. XXXV. Oock twee Regenwatersbacken elck seventich Tonnen groot / een tot gerijf van de Keucken / ende een tot gherijf van het Wasck-huys / ter plaetsen daer het bequaemst is voor die gebruyckers / met haer behoorlijcke Rock / ende Zement in Kalck / elck op sijn maet / dicht ende vaerdich te leveren / met de eenen een goeden Looden Pomp / met Yser ende Piepen / soo die vereyst ende behoort te wesen.
  36. XXXVI. Ende sal de oude Put over-wulft zijn / maer boven een tocht-gat in gelaten / om die Kraen om te draeyen / die beneden is / om het water in die ander Put te laten lopen / voorts met een looden Pomp te leyden / ende Pompen daer het bequaemst is / ende het werck vereyscht naer behooren.
  37. XXXVII. Item / noch twaelff Dack-vensters / elck sevendehalf voeten wijt / met een halfsteens Muyr ter zijden / ende voor een steen / van hooghte nae die Kosijnen / op die Muyrplaten gheset / ofte die middelste aen elcke zijde / neven die Valeringh-solder / soo het dan vereyscht.
  38. XXXVIII. Noch acht Heert-steden / ende Bosum van Schoorsteenen / als in de Keucken ende daeghs Kamer / onder ende boven een / ende sullen dese vier ineengeleydet werden / op de hoeck van het Dack uyt / met een in de Heere Camer / ende die vertreck sampt het Vasch-huys ende die buytenvrouwen hare Camer / elck twee in een Pijp ghelijck het Model aenwijst / ende het werck vereyst.
  39. XXXXIX. Voorts die drie Schoorstenen boven tot het dack uyt / met haer behoorlijcke vloeringhe op de slapers / met een Luyck inghelaten om te konnen veghen / waervan de eerste vier Voet vier-kant sijn sal met vier Pijpen / die andren vierde-half / ende ses Voet boven de Vorst dan na eysch van het werck.
  40. XL. Ende sal dit heele gebouw sampt Gaeldery met goede blauwe uytgekloncken Enckhuyster Pannen gedeckt werden / die tweemael gebacken sijn / drie op malkanderen geset met vorsten / ende daernae op haer behoorlijke tijdt ghevorst ende bestreken na eysch van 't Werck / soo dat behoort gedaen te werden. Tot welcken eynde d'Aennemer drie Jaren de Blauwe Pannen goedt ende sonder schulferen geholden sal wesen te noeden / ende tot soolanghe een vierde-part laten staen aen het Landt van de prijs / die de Pannen komen te kosten.
  41. XLI. Item noch een Put in de Zuyd-Ooster-hoeck van de Kelder / den Diameter ses Voeten binnenwerck / ende vijfthien Voet diep / in Backklinckert van ander-halff steen in manieren als een Back onder een bodum wel in Sement ghewerckt / recht te Loodt staende ende ghewerckt / met onder een bedeckte Loden Pijep van de oude Back gheleydt / om het water te doorlopen / dan in de nieuw ghemaeckte Put een Pomp om het water omhooch door een ander Looden Pijep in de ander Put daer het vandaen komt weder te Pompen / alsmede een groote Kraen in de oude Put onder in 't Water / die men boven met een Iseren Roede open ende toe kan drayen / naedat die saeck is gheleghen / ende het werck vereyst naer behoren.
  42. XLII. d'Aennemers sullen alle het voorverhaelde / ende naevolghende soo Bentumer stenen Poort / Kosijnen so houten als steenen volghens het Model / ende aenwijsinghe / alsmede het stellen van de Trappens als andersins / geholden wesen wel recht na de draet ende loot te Metselen / die buytenmuyren / al wat van de dach beschijnt wel offvoegen / ende van binnen berapen ende met sifte Kalck die binnenmuyren bepleysteren / op sijn behoorlijcke tijt te voltrecken nae eysch ende so dat behoort / dit generael vastgestelt ende gheobserveert.

    Van Bentumer ende Blauwe Steen, als volcht.

  43. XLIII. Die Heere Camer met sijn vertreck / acht-en-veertich voet tesamen lang / alsmede de Keucken ende daeghscamer langh ses-en-veertich voet / ende de Vrouwencamer lang acht-en-twintich voeten / desen alle twee-en-twintich voet wijt / ende met Blauwe ghekante veerthien duym vloer-steenen ghevloert / ende overhoecks gheleydt alsmede het Pardis / nae eysch van 't Werck.
  44. XLIV. Ende de Bentumer Steenen Trap op 't Pardis van ses voet langh / voor ende de enden met een Ronde list / alsmede de Plint daer bovenop na eysch / met krammen gaer begoten nae behooren.
  45. XLV. Item ses Hart-stenen kosijnen in de kelder van vijfte-half Voet wijdt / ende vier Voet hooch met een middelstijl van seven a negen duym swaerte / met proppen onder en boven in die Stijllen wel begoten / ende vast ghemaeckt.
  46. XLVI. Ende veerthien heel ronde ende vier halve Pijlaren / van sevende-half voet hooch de dickte nae proportie / met Basementen ende Capteels nae de ordre van Dorica, die wel gladt ende effen naer behoren / soo als het werck vereyst / sullen staen onder die gaeldery.
  47. XLVII. En twee hart-steenen Pijlasters / achtthien voeten van malkander / met een Cornisting van een half Steen / in manier van een gevel / ende ses duym / buyten die muyr aen de eene kant van binnen twee duym / buyten die muyr / ende twee-en-twintigh voeten hoogh tot die Capteels toe / nae de ordre van Ionica, die dickten nae proportie / boven met een Fronti-spits, daer twee Weef-touwen in ghehouwen / ende onder een Feestoon van het Gereetschap / ghelijck daer gebruyckt sal werden / ghelijck men in het Model kan sien / ende aengeweesen wert / alles nae de maet ende nae de ordere soo het vereyscht.
  48. XLVIII. Item een Hart-steenen Poort / van vier voeten binnenwerck wijdt / ende de hooghte nae advenant / met sijn Cieraet ende Ornamenten / alsmede het Landschaps Wapen / ghelijck het losse Model daerby geleyt aenwijst / met sijn Pijlaren ende oversteeck / voorts begooten ende vast gemaeckt / met een blauwe Drompel onder de Deur / ende een blauwe Drompel daervoor tot een treed / dan voort daernae ghevloert ende op-ghehooght / nae behooren ende soo het Werck vereyscht.
  49. XLIX. Noch drie Krone-menten op de Schoorsteen van ses duym dick / die List daer na behooren met sijn Oversteeck / soo groot als voormaels geseyt is / met Crammen / ende daer Loodt by in gegoten / nae eysch soo dat behoort.

    Besteck van het Houtwerck, ende Conditien, als vooren gheseyt is, sullen alle die Kosijnen van goet hart kantigh Eecken West-faels hout, sonder eenigh spijn gemaeckt werden, als volght:

  50. L. Eerstelijck / vijftigh Kruys-Kosijnen van seven voeten hoogh / ende vijf voeten wijdt / van ses a neghen duym swaerte van Hout / met pen en gat wel gewerckt ende in ordre gheset / elck op sijn plaets ghebracht / met Glas ende Glaesraemten / sampt Glas-roeden / Vensters ende Latey-houten / Schootels ende Banden / daer het vereyscht / nae behooren.
  51. LI. Die vier-en-dertigh van dese bovengeschreven Kosijnen / elck vier Roeden van anderhalf duym swaer / door die onder ende boven Drompels met Splissen ende Weyen / nae eysch van 't werck.
  52. LII. Noch acht van dese bovengheschreven Cosijnen / sullen door die Rasp-plaetse staen / van ghelijcken vier Roeden door die onder ende boven Drompels / alsmede vier overdwars door die Stijlen / van anderhalf duym vier-kant / met Splissen ende Weyen / als verhaelt is / wel door malckander ghewerckt / met Glas ende Glas-raemten / sonder houten Vensters / nae eysch van 't werck.
  53. LIII. Die ander acht sullen staen in de daegscamer / twee ende vier in de knechtscamer / onder ende boven twee / alsmede twee in de Moeren haer Camer / met glas ende glas-raemten / ende glas-roeden / Venster / Schotels ende Banden / haecken ende Ringhen nae eysch van 't Werck / soo het behoort.
  54. LIV. Noch vier kruys-kosijnen op die keldercamers / van ses a neghen voeten hooch / ende ses a neghen duym swaer van hout / met sijne Glasen / waervan die twee in de Heerecamer met ghebacken Wapens van Oostergo, Westergo, Wolden ende Steden, sullen sijn / met Haecken / Vensters ende Banden / Schotels ende Ringhen / na behooren ende het Werck vereyst / met lichter ende klinck.
  55. LV. De drie Bol-kosijnen aen die Westkant van ses voet wijt / ende vijf voet hooch van ses a neghen duym swaer van hout / elck met ses Roeden door die onder ende boven Drompels / alsmede drie overdwars die ander daerdoor alle van ander-half duym vier-kant / door die onder ende boven drompels met Splissen ende Weyen / alsmede door die Stijllen met vaststaende Glasen / sampt Glas Roeden na eysch van 't werck.
  56. LVI. Noch drie in 't Pack-huys ghelijck het Model aenwijst van seste-half voet wijdt / ende vijfte-half voet hooch / met ses Roeden door de onder ende boven Drompels / alsmede drie overdwars met Weyen ende Splissen / van ses a neghen Duym swaer van hout / elcke Kosijn met een vaststaende Glas / ende Glasen Raemt met Banden, Lichter ende Ringh / so het vereyst ende behoort / de Roede van swaerte als boven gheseyt is.
  57. LVII. Ende ses Bol-kosijnen van seste-halff voet wijdt / ende vier voet hooch / van ses a neghen Duym swaer van hout / dat sijn twee in de Keucken / twee daerboven / ende twee in 't Wasck-huys / elck met ses Iseren Roeden door de onder ende boven Drompels van ander-half Duym vier-kant / met Weyen ende Splissen met vaststaende Glasen ende Roeden / na eysch van 't werck.
  58. LVIII. Noch seven Bol-kosijnen van seste-half voet wijdt / ende vier voet hooch van ses a neghen Duym swaer van hout / door elcke kosijn ses Roeden / door die onder ende boven Drompels / ende drie overdwars daer die ander door sullen schieten van ander-half duym vier-kant / met Weyen ende Splissen / ende vaststaende Glasen ende Glaes-Roeden / na eysch van 't werck / sullen staen aen die Zuyd-Ooster hoeck nae het Bolwerck.
  59. LIX. Ende noch drie Bol-kosijnen van drie voet hoogh / ende derde-half voet wijdt sonder middelstijllen / van ses a neghen Duym swaer van hout / elck met twee Roeden door de onder ende boven Drompels / alsmede twee overdwars door malckander van anderhalf Duym vier-kant / met Weyen ende Splissen / ghelijck boven geseyt is na eysch van 't werck / met vaststaende Glasen ende Roeden / sullen staen by de Vrouwen haer Secreet / gelijck het Model aenwijst.
  60. LX. Derthien kleyne Bol-kosijnen van twee Voet hooch ende wijdt buytenwerck / van ses a neghen Duym swaer / elck twee Iseren Roeden door de onder ende boven drompels / alsmede twee overdwars met weyen ende Splissen / wel door malckander ghewerckt / van ander-half duym vier-kant / en vaststaende Glasen ende Roeden / nae eysch van 't Werck soo het behoort.
  61. LXI. Alle dese voorverhaelde kosijnen / sullen met haer behoorlijcke lateyhouten sijn nae eysch van 't werck / ende de kosijnen die met geen vaste Glasen sijn genomineert / sullen met haer behoorlijcke vensters / van duyms Bladen ende Clampen sijn bekleet / goet Wagen-schot bereyt hout / voorts glas ende glas-raemten / sowel in de Kelder als andersins / sampt Schotels ende Banden na behooren.
  62. LXII. Veerthien buyten ende binnen deurskosijnen / yder ses en een vandel hooch / ende drie voet binnenwerck wijdt / van ses a neghen duym swaer van hout / waervan de acht met dubbelde Deuren van ander-half duyms Plancken / ende Clampen bekleedt sullen zijn / ende sulcke Spijckers als daertoe vereyschen / elcke Deur een groote Schotel-slot / met onder ende boven een Schotel / Haecken ende Banden / nae eysch van 't werck / die sullen staen voor A, K, I ende een onder de Gaaldery / een in de Gijslaers Kamer in 't Poortael / een in de Middel-Muyr nae de Wewery haer plaets / de ander tot het end van de Wewery / die anderen beneden de Laecken-wewery / om in die Plaets te gaen / alsmeede de ander sullen staen voor B als de Keucken / met twee lichten daerboven / soo groot als sy konnen worden / de resterende voor C, D, F, G, H gelijck het Model aenwijst / de Deuren van ghemeene swaerte van Duyms Plancken ende Clampen bekleet bereyt hout / voorts met haecken ende Banden / sampt Slot / klinck ende Ringh / met Schootels nae eysch van 't Werck / ende soo behoort te wesen.
  63. LXIII. Twaliff binnendeurskosijnen van ses en een vierde part voet hooch / twee en twee derden-deel Voet wijdt binnenwerck van vijf a seven Duym swaer van hout / met gemeene Deuren van duyms Plancken / ende Clampen wel effen gewerckt van goet Eeckenhout / met Banden ende Haecken / sampt klinck ende ringh alsmede elck twee Schotels na eysch / gheheel dicht en vaerdich soo dat behoort.
  64. LXIV. Een binnendeurskosijn in 't Pack-huys / van vijf voet binnenwerck wijdt / en ses in een vierendeel voet hooch / van ses a neghen Duym swaer van hout / met twee Deuren ende vier Banden / sampt Slot ende Schotels / de Deuren van Duyms Plancken / ende klampen nae eysch van 't werck.
  65. LXV. Noch vijff binnendeurscosijnen van twee en twee derdendeel voet wijdt / ende ses en een vierendeel voet hooch / waervan twee op die kelderscamers sullen staen met Kistmakersdeuren ende Knierbanden / die kosijnen vijfte-half Duym swaer van hout / hier een van in 't Secreet E, die andre by de Trappen / voorts met gladde Banden / Klinck ende Ringh / Slot en Schotels na eysch van 't werck.
  66. LXVI. Sesthien deurskosijnen met haer Deuren sullen staen voor de Rasp-plaetse / ende boven voor de Werckers / van ses voet hooch / ende derdehalff voet wijdt binnenwerck / van acht a thien Duym swaer van hout / de deuren van twee Duyms Eecken Plancken / ende een Duyms Clampen met bekleedt / ende soo veel en groote Spijckers als sy vereysschen / met sware Haecken ende Banden / sampt groote Schotels / Slotten op de Deuren wel vastghemaeckt ghelijck sulcken werck vereyst.
  67. LXVII. Alle de acht Rasp-plaetsen / ende boven voor de Werckers sullen die drie zijden / te weten de Oost- ende Zuyd- / ende Westkanten met goede droge greenen Posten bekleet werden / van de gront tot die Solder / dat is elleff voeten hooch van drie Duym dick bereyt hout / ende drie Ribben aen elcke kant van vijftehalf duym vier-kant Eecken hout met elck vier Houvasten ofte in tangen in de Muyren bemetselt / elck Post negen rongen van vijf duym langh / dat is drie beneden / drie in 't midden / ende drie boven / dit elcke Camer besonder / wel verstaende de bovenste Camers moeten hou-vasten meer hebben nae vereysch.
  68. LXVIII. De acht Rasp-plaetsen beneden / sullen met Eecken posten ghevloert werden / van drie Duym dick / ende elcke Camer drie Eecken Ribben in de grondt / van vijf a seven duym swaer overplat geleyt / daer de Posten op sullen ghespijckert werden / elck met negen rongen van vijf duym langh / in ordre gelijck boven geseyt is / en elcke Camer met een Bed-steed van greenen bladen met sijn scheringe ende leggers so dat behoort.
  69. LXIX. Noch acht-en-sestich Bedt-steden / als in de Camers ende Keucken / waervan vier op die Keldercamers met goede Kist-makers Bedt-steden / met ronde Fries ende panele voorts de andre van goet droogh grenen hout met scheringe ende leggers / ende sullen gemaeckt werden daer het bequaemst is / en dan aengewesen wert nae eysch van 't Werck ende so het behoort.
  70. LXX. De ghehele Zuyder-kant van binnen die Raspers ende Werckers / onder en boven van heele Posten sal becleedt werden / van drie duym dick gelijck hiervoren geseyt is / met seven Ribben in die Muyr bemetselt van vijfte-half duym vier-kant / om alle drie voet een Houvast ofte in Tangen / ende elcke post een-en-twintich Rongen van vijff duym langh / in ordre ghelijck vooren verhaelt is / voorts voor wel effen ende dicht ghedreven / ende recht van schelfte na eysch van 't Werck.
  71. LXXI. De Gaeldery lanck vier-en-sestich voet / ende veerthien Voeten wijdt / sullen op die Pijlaren langhsbalcken gheleyt werden / van acht duym dick ende veerthien Duym breedt / om die Sijd-muyren daerop te beginnen / ende daer een-en-twintich Ribben in plaets van Balcken / op die hoochte met swalestarten in die Balcken gekeept / van ses a seven Duym swaer van Greenenhout alsmede strijck- ende steeckbalcken / nae eysch van 't werck / desghelijck de bovenste Balcken ofte ribben van vijf a ses Duym swaer / ende hare Anckers naer behooren.
  72. LXXII. De heele Gaeldery met een Solder beleyt / van goede droghe Grenen Plancken / wel dicht ghedreven ende gheveert / om bovenop te vloeren / en gespijckert na eysch van 't werck; Alsmede die bovenste Solder van goede droghe Greenen Plancken / nae behooren dicht geveert ende gedreven.
  73. LXXIII. Seven Bol-kosijnen van vijf Voet wijt / ende vier Voet hoogh / buytenwerck / van vier a vijf duym swaer van hout / met Glas ende Glas-raemten / sampt Glas-roeden / Haecken ende Banden / lichter ende latey houten / nae eysch van 't werck / met Glasroeden soo het behoort / met elcke Camer een Bedsteed van Greenenhout / met scheringh ende legghers.
  74. LXXIV. Ses Deurskosijnen op de Gaeldery / van ses Voet hoogh / derdehalf Voet wijt / van vier a vijf duym swaer van hout / welverstaende binnenwerck van Eecken hout / Deuren na behoren met Klinck ende Ringh / sampt Knier-banden / nae behooren ende het werck vereyscht / het Vier-kant achtehalf Voet hoogh / ghelijck van het beneden gheseyt os.
  75. LXXV. Seven wendel ofte rechte Trappen / sooals sy vereysschen van seven Voet in 't kruys / waervan een uyt de Kelder tot boven op die Solder sal dienen / die ander by het Wasch-huys / van ghelijcken op die Solder / / de resterende elck ellef Voet hoogh / exempt een onder de Gaeldery van achtehalf Voet; alle van goet droogh Greenenhout / die Graden drie duym dick / achter wel beschut / met behoorlijcke Spillen / ende in 't kruys ghemaeckt / voorts in ordre gheset / nae eysch van 't werck.
  76. LXXVI. Acht Eecken Schoorsteen-mantels / van goet Waghen-schot / die in de Heerekamer met een ronde Fries / wel net ende glas ghewerckt / wel-verstaende die Grenen hieronder begreepen / ende in Yseren gehangen / soo dat behoort.
  77. LXXVII. Men sal in de eerste om-treck / van het eerste Vier-kant hondert en acht-en-veertigh Balcken legghen / van goet Greenenhout / om alle drie voeten een; die Balcken dan niet ghereeckent / van langhte nae het binnenwerck / van derthien duym breed / ende sevendehalf duym dick / in 't midden te meten / met strijck ende steeck Balcken hierin begrepen / voorts nae eysch van 't werck.
  78. LXXVIII. Elcke Balcke twee Anckers / waervan de Schootels derdehalf voet langh sullen zijn / die dickte ende swaerte nae advenant / nae eysch van 't werck.
  79. LXXIX. Dese Balcken beleyt met een goede solder van Greenenhout / die Plancken twee duym dick / wel effen beschaeft ende ghedroocht sijn / dan weder om verlecht te worden / alsmede de voorverhaelde / ende naevolgende Solders / ende op elcke Balke drie Hant-spijckers / yder Plancke wel gheveert ende ghedreven / nae eysch van 't Werck.
  80. LXXX. Hier twee Kachelovens op-gheset / tot dienst van de Wewery ende Werckers / op die ghelegenste plaetsen / met haer tochtgatten / ende ordre / soo sy vereysschen van groote ende sterckte.
  81. LXXXI. De tweede Omtreck ofte vierkant van gelijcken / met hondert en twee-en-dertich Balcken / van goet Greenenhout van dickte ende brete ghelijck vooren geseyt is / oock om alle drie voeten een / ende de Balcken niet gerekent / ende in ordre gheleyt gelijck het Model aenwijst / wel effen beschaeft so het vereyst met strijck ende steeck balcken.
  82. LXXXII. Dese Balcken boven verhaelt elck twee Anckers / van langhte ende swaerte als geseyt is / ende het Werck vereyst.
  83. LXXXIII. Ende dese Balcken beleydt met goede groene Plancken van twee Duym dick / wel dicht geveert ende gedreven / elcke Balcke drie hant Spijckers yder Plancke / gelijck vooren geseyt is nae eysch van 't werck wel beschaeft soo het behoort.
  84. LXXXIV. Sal het Oostendt boven voor de Naysters ende Spelde-werckers / voor met een gangh en in drie ghedeelt werden / met een Leen van ghedrayde Tralien van Eeckenhout van vier Duym dick / onder met een Plint ende boven met sijn Arke-traef / ende List van vijfdehalf voet tesamen hooch / nae eysch van 't Werck.
  85. LXXXV. Noch twalif Bol-kosijnen in de Dackvensters / elck vijf Voet wijdt / ende vier voet hooch / ende van vier a vijf duym swaer van hout / elck een vaststaende Glas met een houten Venster / sampt Haecken ende Banden / Glas ende Roeden nae eysch van het Werck.
  86. LXXXVI. Item sal het Dack ghemaeckt werden / om alle ses voet een spant / met sijn scheur buyck stijllen na de verdiepinghe van ses a acht duym swaer van hout / die Balcken hier van ses a thien duym / die kreupel Bijnten hierop staende / swaer van ses a vier duym / met sijn behoorlijcke Carbijls / ende hanebalcken alwat daeraen behoort / met pen en gat wel in malkander gewerckt / alsmede tusschen elcke Balck een los-balcke / ende die met Bouten wel vastgemaeckt / oock die hoeckbijnten na gelegentheyt om daer die ander bequaem aen vast te maken / met een behoorlijcke valeringh Solder van goede Greenen Plancken / dit also van het dack in 't generael gheseyt / na eysch van 't werck.
  87. LXXXVII. Alsmede het Spant op de Gaeldery met sijn Muyr-plaeten ende gordingen / sampt Naeld ende Latten alwat daertoe vereyst / ende vier Lichten in 't Dack om het licht in die gangh te schijnen / ofte die twee Camers elck een Licht in 't Bed-steed / om het doorschijnen na de beste ghelegentheyt / en soo het Model aenwijst.
  88. LXXXVIII. Ende die Muyrplaten van het groot gebouw rondom wel in malkander gewerckt / van ses a vier Duym swaer van Greenenhout / alsmede de Drach-houten van vijf a seven swaer / alles na eysch van 't werck / voorts de slapers daer de Schoorsteen op geleydet sal werden / met behoorlijcke Vloeringhe soo dat behoort.
  89. LXXXIX. Oock de Gordingen ende de naeld rondom /soo veel als daertoe vereyscht / van vier a vijf duym swaer / goet kantigh Grenenhout / sonder spijn / soo dat behoort.
  90. XC. Item / rond-om het Dack met Grenen Ribben / alle voeten een / die Ribben niet ghereeckent onder vier a vijf duym swaer / ende boven drie a vier duym / ende voorts met Greuningher Latten beleyt / na de groote van Enckhuyser Pannen / wel ghespijckert ende vastghemaeckt / na eysch van 't werck / ende sal men het Dack vanbinnen vijf voet meer laten schieten / ghelijck het Model aen-wijst / onder met krucken wel vastghemaeckt / om niet door te sacken / daer rond-om met een Ceulse Looden Goote / soo breedt als hy vereyscht / wel beset ende vastgemaeckt / voorts het Dack wel beset met Windt-banden ende Jacht-schooren / soo het aen sulcken Dack behoort.
  91. XCI. Item / die Deur in de Poort van de Ingangh / die dach vier voet wijt / ende seven ende een vieren-deel voet hoogh / van twee duyms Plancken / ende een duyms Klampen bekleet / ende een kleynen Deur in 't midden / nae eysch / met viercante Spijckerskoppen / wel in ordre geset / met een van de beste Nacht-Slotten / van achthien guld. onder ende boven met een Schootel / alsmede die groote Deur oock een Slot / voorts Banden ende Ringh ende Klinck / soo dat vereyscht ende behoort te wesen.
  92. XCII. De Homey voor by de In-gangh van de Poort / in 't Model aen-ghewesen / van vier duyms Rib / overkant ghesaeght / twee duym van malcander / met een Schotel-Slot aen de kleyne ende groote Deur / sampt Spijckers ende Banden / wel vastghemaeckt / nae eysch van 't werck.
  93. XCIII. Voorts sullen de Aen-nemers leveren Spijckers tot het Dack / soo groot als sy behooren te wesen / ende soo veel / met Glasroeden / sampt Schootels / Banden ende Ringh / Lichter ende Klinck / al daer het vereyscht / ende haer aen-ghewesen werdt / dit alles nae eysch van 't Werck.
  94. XCIV. Oock sullen die Krimpen alle met Loodt beleydt werden / wel ghesoldeert / ende van dickte ende breete als het vereyscht / oock de Goote voor onder het Dack langhs / hier voor aen ghenomineert / met Looden Pijpen / waer dat het vereyscht om het Water in de Back te leyden / soo het behoort.
  95. XCV. Ende sullen alle de Kosijnen drie-mael van buyten Groen gheverft werden / van goede Oly-verven / alsmede de Deuren drie-mael groen gheverft / wel verstaende buytendeurskosijnen / de Deuren ende Vensters niet uytghesondert / doch vanbinnen alsmede alle Grenen Wendeltrappen ende Bedt-steden / met goede Gheele Eecken Ferve twee-mael overghestreecken / nae eysch van 't werck / ende soo het behoort.
Aldus inghestelt, gearresteert ende besloten by ons ondergheschreven Ghecommitteerde der Staten van Frieslandt, op 't Landschaps-Huys binnen Leeuwarden, desen 9. May 1660.

S.M. van Aylva
C. Roorda

Fr. van Grovesteyn
Epeus van Glinstra

Regnerus van Andringa
Geert Hendricks

J. Cuylenburgh
C. Haubois

Ter Ordonnantie der Heeren Staten voorschreven:
P. van Doma


>> begin