>> HOMEpage

W. Eekhoff 1866:
Descartes te Franeker en Leeuwarden in 1629, 1635-1637
Naar het handschrift in het Historisch Centrum Leeuwarden (Stedelijke Bibliotheek, Pg 28) uitgegeven en van aantekeningen "Adrianus Metius" resp. "Claude Fonteyne en Jelle Reiners" voorzien door M.H.H. Engels; laatste bewerking 27 april 2006

Descartes door Frans Hals

[blz. 1] De beroemde Fransche philosoof René Descartes of Renatus Cartesius, de schepper eener nieuwen wijsbegeerte, in 1596 te la Haye geboren, schijnt bij zijne diepzinnige studiën een man van een zonderlingen aard geweest te zijn en een zwervend leven geleid te hebben. Nadat hij eerst in Hollandsche en daarna in Beijersche krijgsdienst was geweest, waaruit hij in 1621 zijn ontslag nam, doorcruiste hij vele streken van Europa, kwam in het volgende jaar te Maastricht en, na eene zeer moeyelijke zeereis, in Friesland. In 1629 vinden wij hem te Amsterdam, van waar hij naar Franeker ging. In 1633 ontmoeten wij hem te Deventer en twee jaren later weder te Amsterdam, van waar hij naar Leeuwarden trok, waar hij ongeveer drie jaren vertoefde, dewijl hij op het einde van 1637 te Egmond op den hoef verkeerde. In 1638 was hij bij afwisseling te Harderwijk, vervolgens in een lusthuis bij Utrecht, alsmede te Leiden. Te Egmond was hij weder in 1641, en, na eenige reizen naar Frankrijk, vertoefde hij daar het langst, dewijl hij in 1649 van hier naar Zweden vertrok, waar hij in het volgende jaar aan het Hof van Koningin Christina overleed. (1) Verg. (Delprat) in de Navorscher, 1854, 137.

Welke de redenen waren, waarom hij zoo dikwijls van woonplaats veranderde, zal wel even moeijelijk zijn na te sporen, als waarom hij in 1622 Friesland bezocht, in 1629 een tijdlang te Franeker vertoefde en in 1635 en volgende jaren te Leeuwarden verbleef. Daar de [blz. 2] beide laatste plaatsen ons in 't bijzonder aangaan, en de Hoogleraar Millet te St. Quintin daaromtrent ophelderingen van de Gemeentebesturen van Leeuwarden en Franeker vroeg, zoo willen wij de opgespoorde bijzonderheden deswegens hier mededeelen, zooverre de ons bekende bronnen reiken.

Van zijn bezoek aan Friesland in 1622 is niets meer dan de vermelding bekend; doch vermoedelijk is het, dat hij toen zoowel als in 1629 zal vertoefd hebben te Franeker, welks beroemde Hoogeschool toen en later zoo vele vreemdelingen trok. Destijds droegen vooral de Hoogleeraren Adr. Metius en Mein. [Menelaus] Winsemius, Sixt. Amama en Henr. Rhala, Will. Amesius en Mein. Schotanus, Arn. Verhel en George Pasor veel tot haren roem bij. Niet alleen, dat Descartes den omgang van zulke geleerden zocht, maar hij liet zich ook in het Album inschrijven en wel in dezer voegen: 17 Apr. Renatus Descartes, Gallus, Philosophus. Bovendien schijnt hij ook in openbare lessen zijne denkbeelden medegedeeld te hebben. De Chalmot (Biogr. Woordenb. VI 186) zegt zelfs, dat hij te Franeker een aanvang maakte met zijne bovennatuurlijke bespiegelingen, en dat hij daar zijne verhandeling over de Luchtverschijnselen schreef.

Metius: voor een volledig beeld zie zijn boeken

Meer breedvoerig spreekt hierover de geleerde Delprat in zijn geschiedkundig overzigt van de Franeker Hoogeschool (in de Geschied. der Christ. kerk in Nederl. II 137), als hij zegt: "Het verblijf te Franeker was Descartes aangenaam behalve door het dagelijksch verkeer met den wiskundigen Adrianus Metius en andere bekwame mannen, ook door de gelegenheid hem aldaar, even als te Egmond geschonken, om de Roomsche misviering ongehinderd in een nabijgelegen slot te kunnen bijwonen. Uit zijne briefwisseling blijkt genoegzaam hoe gretig hij werd aangehoord en hoe gaarne mededeelde. Al mogen zijne wijsgeerige stellingen ook in Franeker geen onverdeelden bijval hebben ondervonden, de vorm, waarin hij die voordroeg, de waarheidszin dien men gedwongen was daarin te [blz. 3] eerbiedigen, wekten bij hoogleeraren en bij studenten belangstelling en lust tot onderzoek. Het wantrouwen op bloot traditioneele wijsheid nam toe, tot aanwinst voor het gezag van den Bijbel. Naarmate men zich in overeenstemming met de Cartesiaansche leerwijze meer onttrok aan het juk der schoolsche wijsbegeerte, was men te spoediger gereed om de uitspraken der openbaring als hoogeren toets van waarheid te eerbiedigen, en uitlegkundige studiën den aankomenden godgeleerde bij voorkeur aan te prijzen." In de later uitgegeven briefwisseling van Descartes (Epist. Amst. Elz. I, II 1668, III Blaeu 1682, 4o; in 1661 en 84 ook vertaald door J.H. Glazemaker uitgegeven) komt (II 374 en vert. 493) een ongedateerde brief voor aan den beroemden wiskundigen Mersenne, waarin hij, kort na zijne komst te Franeker, te kennen geeft, "dat hij daar eene woning gevonden had in een kasteel of kleine burgt, met eene gracht van de stad afgescheiden, waarin hij veilig de mis kon vieren, en dat hij voornemens was een deel van 't gebouw te huren en zich huisraad aan te schaffen, ja zelfs een bekwamen Franschen kok (!) in dienst te nemen, zoodra de vriend, dien hij verwachtte, zou aangekomen zijn; ten einde met dezen, afgezonderd van anderen hier een drietal jaren te blijven, en zijn vriend intuschen tijd te geven zijn plan met de glazen te volvoeren." Hieruit en uit eene andere plaats in den brief blijkt, dat zijn lust toen was gevallen op het slijpen van brillen en gezigtsglazen (perspicillorum constructione); eene liefhebberij, uitspanning, oefening of kostwinning, waarmede later zijn volgeling Baruch Spinoza zich te Amsterdam em elders insgelijks bezig hield.

Erasmus: een beter beeld geven zijn werken

Nadat Baco, Maurolicus, Porta en Keppler de wiskundige grondslagen gelegd hadden van het slijpen van glazen tot wapening van het gezigt, waren in de 16e eeuw de [blz. 4] brillen in België in gebruik gekomen(2), en schijnen Jan Lippersheim en Zacharias Jansen beide te Middelburg in ons land omstreeks het jaar 1600 het eerst brillen en verrekijkers vervaardigd te hebben. Deze waren echter zeer gebrekkig. Volgens het verhaal van den Hoogleeraar Adrianus Metius werd eene betere wijze van glas slijpen uitgevonden door zijnen broeder Jacobus Metius, aan wien hij zelfs de eer der uitvinding van de toenmalige brillen, verrekijkers en telescopen toeschrijft (3). Descartes bevestigt dit in het begin van zijne Vergezichtskunde, bl. 55, waar hij zegt, "dat voor ongeveer dertig jaren Jacobus Metius van Alkmaar, een man onbedreven in de wetenschappen, schoon zijn vader en broeder beoefenaren der Wiskunde waren, vermaak vond in het vervaardigen van brillen en brandglazen. Bij toeval hield hij voor zijn oog twee door hem geslepen glazen, waarvan een in het midden dikker en het ander dunner was dan aan de randen. Deze voegde hij zoo gelukkig aan de twee uiteinden van eene buis, dat daardoor de eerste verrekijker ontstond. Naar het voorbeeld van dezen zijn vervolgens alle kijkers, die wij hebben, vervaardigd, doch niemand heeft tot nog toe voldoende aangetoond, welken vorm de glazen moeten hebben." Dit nu was een voorwerp van onderzoek van Descartes, die daarover eene verhandeling wilde schrijven, welke hij ook acht jaren later uitgaf. (4) Welligt bevond deze Jacobus Metius zich bij zijn broeder Adrianus [blz. 5] te Franeker, dewijl ook deze in dit onderwerp zoo groot belang stelde, dat zijn levensbeschrijver zegt, "dat Prof. Adr. Metius de groote eer toekomt van de eerste geweest te zijn, die het denkbeeld had om de kijkers op meetwerktuigen toe te passen, waardoor in verband met de uitvinding van den slinger, de nieuwere sterrekunde eene hoogere voortreffelijkheid bereikte, waartoe dus Metius bijgedragen heeft. (5) De zamenwerkende krachten en inzigten van deze drie voortreffelijke mannen hebben welligt te Franeker aan de zamenstelling en toepassing van de optische werktuigen eene belangrijke verbetering toegebragt, welke door de uitvoerige beschrijving en afbeeldingen, welke Descartes daarvan in 't licht gaf, meer wereldkundig zijn gemaakt en die destijds voor onze groote zeevaart van zeer veel belang waren.
(2) In het zeldzame werk van den Leeuwarder wiskundige en schilder Jan Vredeman de Vries, Theatrum vitae humanae, in 1577 te Antwerpen uitgegeven, zijn op drie der prachtige platen brillen en wel zoogenaamde knijpbrillen afgebeeld. (Dit werk is onlangs te Brussel voor de sted. Bibliotheek van Leeuwarden aangekocht.) Erasmus kende echter de brillen al. (3) Zie over dezen Vriemoet, Ath. Fris. 99 en Geschiedk. overzigt der vorderingen van den menschelijken geest in de wetenschappen, 305. (4) De titel van dit werk was Discours de la methode pour bien conduire sa raison en chercher la verite dans les sciences, plus la Dioptrique, les Meteores et la Geometrie, in 1637 door hem te Leiden uitgegeven en in 1659 door Glazemaker vertaald. Het 10e Hoofdstuk handelt over de wijze van glazen te slijpen. Brieven II 400. (5) Aanhangsel op Nieuwenhuys' Woordenboek, IV 364.

Ook omtrent het kasteel, waarvan Descartes als zijne woning melding maakt, verkeeren wij niet in het onzekere. Het was het beroemde slot van het adellijk geslacht Sjaerdema, dat in 1449 ter westzijde der stad "met sijne torens binnen sijne grachten met vele const en costen (zoo als Schotanus zegt) was opgewracht" door Douwe Aylva, die den naam zijner vrouw aannam en Edwert Sjaerdema, die het, in 1481 weduwe geworden, tot aan 1510 bewoonde. Intusschen was zij gedwongen geworden, het in 1498 af te staan en aan den Hertog van Saksen, die hier zijn hof en zetel vestigde, waarom hare erven nog in 1531 hiervoor en voor het gebruik van hare " artillerye, munitie ende meubelen", 13.000 ponden schadevergoeding van Keizer Karel eischten. Bij haar testament had zij het huis vermaakt aan de dochter van haar overleden zoon Tjaard, Luts Sjaerdema, gehuwd aan Gerrolt van Herema, van Tjum, die het tot 1536 bewoonde, toen hunne dochter Edwert het betrok. Deze was gehuwd aan Aesge van Hoxwier, grietman van Franekeradeel, en in 1546 door [blz. 6] Keizer Karel benoemd tot Ridder van het gulden vlies. Zij vermaakte het aan de twee kinderen van hare zuster Luts, getrouwd met Minne van Camminga, waarvan eene dochter Luts het bewoonde met haren echtgenoot Carel van Sternzee, na wiens overlijden in 1615 hun aangenomen zoon Bocke van Humalda, genaamd Sternzee, het een tijdlang betrok. De eigendom was echter overgegaan op de dochter van haren broeder Gerrolt, Edwert van Camminga, gehuwd aan Ruurd van Juckema, die het huis tijdens Winsemius, in 1622, bezat. Daar deze nu, even als zijn zoon en opvolger Gerrolt van Juckema (1635), ook eigenaar was van het slot Cammingaburgt bij Leeuwarden, hetwelk beide bewoonden (6), zoo zal Sjaerdemaslot tot Franeker in 1629 ledig gestaan en Descartes gelegenheid tot bewoning gegeven hebben. Tevens zal hij hierin nog een kapel gevonden hebben om daarin zijne godsdienst te verrigten, dewijl Gerrolt van Juckema met zijne familie Catholyk was gebleven (7).
(6) Zie mijne Geschiedk. Beschrijv. van Leeuwarden, II 400, Schotanus in Blaeu, Stedeboek, op Franeker, en het Stamboek op verschillende plaatsen. De volgende bewoners van Sjaerdema-slot bleken mij uit het Huis-Archief van Epema-state te IJsbrechtum, in 1838 door mij geordend. (7) Behalve uit zijn testament van 1651 blijkt dit uit het stemkohier van 1640, bl. 194, 287, 291.

titelprent biografie Descartes door Baillet

De vriend, dien Descartes uit Parijs bij zich verwachtte, kwam echter niet opdagen. Na lang wachten berigtte hij aan Mersenne, dat hij zich nu gereed maakte Franeker te verlaten om over vijf of zes weken naar Engeland te trekken (110e Brief). Volgens zijne levensbeschrijvers kwam hij den volgenden winter opnieuw te Amsterdam, waar hij zich [blz. 7] nu met ijver op de genees-, ontleed- en scheikunde toelegde, en vertrok in het voorjaar van 1633 naar Deventer, waar een zijner eerste en meest beminde leerlingen Hendrik Regneri tot Hoogleeraar in de wijsbegeerte was aangesteld. In het volgende jaar kwam hij te Amsterdam terug en deed toen met zijn vriend Ville-Brissieux [Bressieux] eene reis naar Denemarken en Duitschland, waarna hij zijne natuurkundige waarnemingen voortzette. Verder wordt uitdrukkelijk vermeld: "Op het laatst van den herfst des jaars 1635 trok hij naar Leeuwarden, alwaar hij tot in het jaar 1637 verbleef; en het was hier, dat hij zijne Verhandeling van de Werktuigkunde schreef, tot gebruik van zijnen vriend Const. (Christiaan) Huygens, Heer van Zuylichem." (8) Dit meldt de Chalmot, Biogr. Woordenb. VI 191, denkelijk volgens Niceron, Memoires des Hommes illustr. XXXI 301. Volgens Descartes ongedateerde brieven II 245 had hij van den Heer van Zuylichem vier verhandelingen ontvangen over natuurkundige onderwerpen.

Met regt mogen wij vragen: wat kan zulk een onderzoekenden geest herwaarts hebben gedreven, en welke mannen, die zich door geleerdheid, philosphischen zin of kunstbeoefening onderscheidden, bevatte de Hoofdstad van Friesland destijds. Onder de toenmalige orthodoxe Hervormde predikanten, als Rippertus Sixti, Tobias Tegneus, Bernardus Fullenius en Meinardus Schotanus (vroeger Hoogleraar te Franeker), hoe geleerd ook blijkens hunne uitgegevene geschriften, zullen wij zijne vrienden niet behoeven te zoeken, en evenmin onder de literatoren als den hoogbejaarden Rector Edo Neuhusius, Franciscus Heerman, door zijne, dertigmalen herdrukte, Gulden Annotatiën uit de Ouden bekend, of den mysticus Dirk Gerrits, van Enkhuizen, die zich hier toen in de godgeleerdheid oefende, zoodat hij, als [blz. 8] ongestudeerde, in 1638 zijn examen kon doen en, beroepen tot predikant te Beers en Makkum, later als Theodorus à Brakel grooten roem verwierf. Aan de geleerde Juristen, die hier destijds waren als Joh. en Theodorus Saeckma, Hector en Joh. Bouricius, Joh. de Veno, Joh. van den Sande of Hero à Schingen, allen door hunne werken bekend, zal hij zich zeker ook niet hebben aangesloten. Waarschijnlijker is dat ten aanzien der Medici, waaronder hier toen waren: Dr. Anchises ab Andla, die medicus van het Hof des stadhouders en van het Landschap genoemd wordt en in 1639 ook eerste Heer en gecommitteerde ter generaliteits rekenkamer was (Stamboek, II 166), of den bejaarden Dr. Isbrand Hieronymus Frank, Dr. Johannes Swilda Flietius, H. Rassius, Dr. Henricus à Bra of Dr. Theodorus Brunsvelt, en den Chirurgijn Mr. Frans Friese, die in de Burgerboeken van die dagen voorkomen. Doch meer waarschijnlijk is het, dat hij de Mathematici zal hebben opgezocht. En van dezen kennen wij uit dat tijdvak: Dr. Petrus Baardt, die zich "Medicus en Astronomus" noemde en ook door zijn Ledenstemminge en dichtwerken bekend is; Gijsbert van Voort, die in dit jaar 1636 door Gedeputeerden benoemd werd tot Ingenieur, en opgevolgd werd door zijn zoon Frederik van Voort, die in 1649 Stoïsche Leeringen, uit Seneca vertaald, uitgaf, waarin hij zegt (bl. 210): "De Philosophye formeert en verciert de ziele, sij ordonneert het Leven, sij regeert onse wercken, sij sit aen het Roer, en richt haer cours door de Sorgelijcke Baren: sonder haer leeft niemand veylich." (9) Verder Theodorus Hoen, die als "Landmeeter, Ingenieur en Astronomus" in 1659 hier eene Natuurlijcke Astrology uitgaf met Geometrische questien, waarin hij oplossingen mededeelde van "een Edelman, [blz. 9] in Arithmetica en Geometrica redelick ervaren" en van den Konstrijcken Mathematicus Pibo Gualtheri, in 1631 Landtmeeter binnen Leeuwarden, van wien wij eene schriftelijke "positie" van 1632 in het Natuurkundig Genootschap alhier een in koper gegraveerd Sterrekundig werktuig bezitten. (10) Bovendien kennen wij Lambert Laurens hier als uurwerkmaker en Claude Fonteijne als boekdrukker, als dichter en vriend van Gysbert Jacobs, die hier in 1628 uit Parijs kwam en reeds dadelijk benoemd werd tot Landschaps drukker. Zou hij dezen landsman, ook als geletterd persoon, vroeger hebben leeren kennen en door hem herwaarts getrokken zijn? Hiervoor bestaat eenige grond in den IIIen brief van Descartes aan Mersenne, waarin hij dezen kennis geeft van zijn voornemen om zijne vier verhandelingen (over het ontwerp van eene algemeene wetenschap of Redebeleid, Vergezichtkunde, Verhevelingen en Meetkunst) te doen drukken, "want, zegt hij, met dat plan was ik in deze stad gekomen. Maar N.N. die vroeger betuigden, dat zij gaarne mijne werken wilden drukken, hebben zich, nu zij mij hier zagen, laten bidden, denkende, naar ik meen, dat ik hunne handen nu niet konde ontkomen. Daarom heb ik besloten mij van hun werk niet te bedienen. En ofschoon ik hier drukkers genoeg vinden kan, wil ik met geen van hen eene overeenkomst sluiten, voor gij mij antwoordt, of mijne geschriften ook beter te Parijs gedrukt kunnen worden. Er komt echter een bezwaar bij, dat mijne kopij niet best is geschreven, en dat de figuren zeer slecht geteekend zijn, zoodat, indien gij de beteekenis er van niet uit den tekst opmaakt om zo den graveur te verduidelijken, hij er onmogelijk iets van begrijpen kan. Daarbij zou ik wenschen, het werk met een fraaije letter op best papier gedrukt te zien, en dat [blz. 10] de boekdrukker mij tenminste twee honderd exx. toekende om ze wijd en zijd uit te deelen." Deze bezwarende voorwaarden en de moeite om die figuren hier of elders in het hout te doen graveren, kunnen Claude Fonteyne even als Mersenne afgeschrikt hebben om tot de uitgave te besluiten. Om die reden wendde Descartes zich nu tot de bekwame Leidsche boekdrukker en landsman Jan Maire, die in 1626 met het drukken aanving en in 't volgende jaar, zonder naam des schrijvers uitgaf.
(9) Hoewel hij dit schreef in 1649, kan Descartes zulk een geestverwant gekend hebben, daar hij hier in 1637 huwde, toen hij eerst klerk der Staten van Friesland was. (10) Geen der opgenoemde Mathematici komen voor in de Oratie van prof. C[ornelis] Ekama, die zeer onvolledig is.

Maar aan die komst te Leeuwarden was eene voorwaarde verbonden: de zekerheid, namelijk, dat hij de viering van de mis hier in veiligheid kon bijwonen: want in het derde hoofdstuk van het boek, dat hij hier ter perse legde, verklaart hij, dat zijn "eerste grondregel was, de wetten en gewoonten van zijn land te gehoorzamen, en standvastelijk die godsdienst te bewaren, in dewelke God mij de genade bewees van sedert mijne kindsheid daarin onderwezen te zijn". En inderdaad, tijdens zijn vroeger verblijf te Franeker had hij zeker vernomen, dat hij daarop hier kon rekenen. Immers uit de Conscriptio exulum, of lijst der katholyke ballingen van 1580, en de stemkohieren van 1640 blijkt duidelijk, dat het getal aanzienlijke personen en burgers, die aan de oude kerkleer getrouw bleven of daartoe terugkeerden, grooter was dan wij ons gewoonlijk voorstellen. Van der Heyden's Verhaal van de verrigtingen der Jezuiten in Friesland overtuigt ons bovendien hoeveel ijver de priesters dezer orde sedert 1593 aanwendden om velen in het oude geloof te bevestigen en anderen voor hunne zaak te winnen. Reeds in 1606 vestigde een wereldlijk priester, Lambringa, zich te Leeuwarden; zijn opvolger, Carbonelli, verwierf den lof wel 600 zielen te hebben gewonnen, en van dit jaar 1636 getuigt van der Heyden, dat hij in dit gewest acht priesters tot medehelpers had; terwijl hij alleen 523 kinderen gedoopt en 600 personen in den echt verbonden had, waarna 480 personen alhier van hem absolutie ontvingen. In de eerste jaren na de hervorming waren er scherpe plakkaten tegen hen uitgevaardigd, maar sedert 1622 waren deze toen niet vernieuwd. Toen zij daardoor al te stout werden en hunne ceremonien bij [blz. 11] het begraven al te openbaar vertoonden, oordeelde de Magistraat in 1630 "de superstitie der papisten bij d'begraeffenissen der doden" bij plakkaat te moeten verbieden. De "alliantie ofte nader verbondt met den Koninck van Frankrijk", in Maart 1635 gepubliceerd, gaf ook eenige meerdere veiligheid aan Descartes en zijne geloofsgenooten.

En onder deze bevonden zich een aantal aanzienlijke en adellijke personen. Met verwondering toch zagen wij in de genoemde kohieren van 1640, dat leden der geslachten Juckema, Burmania, Eminga, Camminga, Aebinga, Camstra, Liauckama, Unia, Wytsma, Roorda, Aggema, Donia, Aylva, Douma, Rinia, Sytsma, Beyma enz. als "Papist of Catolycq" vermeld staan en nog de oude kerkleer beleden. Te Leeuwarden was de voornaamste van hen Gerrolt van Juckema, bewoner van het aloude Cammingaburg, waarbij hij, even als vele andere edelen op hunne stinzen en staten, eene kapel onderhield, en tevens bezitter van Sjaerdemahuis te Franeker, dat Descartes van hem gehuurd zal hebben en waardoor hij met dezen bekend geraakt zal zijn. Zeker zal die kennismaking hier voortgezet zijn en was de bescherming van zulk een aanzienlijk persoon voor den eenzaam wonenden geleerde uit den vreemde van veel belang. Want welk een steunpilaar Jr. van Juckema voor de jeugdige gemeente was, bleek ook uit zijn testament van 1651, dat wij bezitten, dewijl hij daarin f. 350 besprak aan de "Catholyque Roomse Armen binnen Leeuwarden", terwijl hij 14 pondematen lands aan de Potmarge legateerde aan den Advokaat Dr. Arnoldus van Bolten, om daarvan jaarlijks 42 GGld. uit te keeren aan hem "bekende aelmoesen".

Maar er was nog eene reden waarom Descartes Leeuwarden ter woonplaats koos tot het afwerken en ter perse brengen van zijne vier verhandelingen. Terwijl de dertigjarige oorlog in Duitschland woedde, Frankrijk met Spanje oorloogde, en geduchte legers in het zuidelijk deel van Nederland elkander het bezit van België en de grensvestingen betwistten, had hij behoefte aan [blz. 12] rust. "Ik", zegt hij in een zijner brieven (II 172), "die de rust zoo vuriglijk bemin, dat ik zelfs de schaduw van hetgeen mij ontrusten kan wil schuwen; ik begeer den roem niet, maar haat haar zelfs voor zoo veel zij strijdt tegen de rust, welke boven alle dingen bij mij in waarde is." Maar vooral merkwaardig is te dezen aanzien de volgende betuiging aan het slot van het 3e Hoofddeel van zijn Redebeleid, dat te Leeuwarden is geschreven en bepaaldelijk op déze stad moet zien, als hij zegt: "Doch, daar ik voor niets anders wil gehouden worden dan ik ben, heb ik gemeend, alle krachten te moeten inspannen om den lof waardig te worden, mij reeds door velen toegezwaaid. Daardoor aangespoord ben ik vóór acht jaren (dus in 1629) begonnen, om mij van alle belemmeringen te bevrijden, die men te midden van vrienden en bekenden ontmoet, en naar deze streken geweken, waar de dwang van den langdurigen oorlog zulk eene goede krijgstucht heeft ingevoerd, dat men er groote legers om geene andere reden schijnt te onderhouden dan om de inwoners alle voordeelen des vredes te geruster te laten genieten. En terwijl ik in het groot gedrang van bezige menschen, die meer op hunnne eigene zaken letten, dan zich met die van anderen te bemoeyen, niets van dat alles ontbeer, wat bloeyende en volkrijke steden alleen opleveren, leef ik intusschen niet minder eenzaam en rustig dan of ik mij in onbewoonde of onbebouwde streken bevond."

Adrien Baillet

Zie daar wat ik uit historische narigten en omstandigheden en allermeest uit de brieven en geschriften van Descartes zelven heb kunnen nasporen ten aanzien van zijn verblijf te Franeker en te Leeuwarden. Of hij die rust hier vond in 1635, toen hier hevige twisten tusschen de staatsleden heerschten, - hij zal zich daaraan weinig bekommerd hebben. Zelfs de pest, die hier in het volgende jaar heerschte, verstoorde hem niet. Eerst nadat zijne vier verhandelingen reeds een jaar op de pers geweest waren, en hij slechts eens in de week iets naar Leiden [blz. 13] kon zenden, kon hij daarin aanleiding vinden om derwaarts te gaan en Leeuwarden te verlaten, waar hij "op de vrije verkeering en vriendschap van eenige geestelijken het meest prijs stelde". (Brieven, II 172). De rust, welke hij hier in eenzaamheid genoot en waardoor hij welligt onopgemerkt onder onze toenmalige stadgenoten leefde, heeft hij echter besteed aan de volmaking van de wetenschappen, aan de verheldering van ons denkvermogen en aan de uitbreiding onzer kennis van het Hoogste Wezen en van de menschelijke rede, waardoor hij de hervormer der wetenschappen en de verlichter des menschdoms is geworden, waaarvoor wij en alle volgende geslachten hem, den eenvoudigen en bescheidenen geleerde, steeds dankbaar zullen zijn. Met belangstelling mogen wij ons toch verheugen, dat eenige stralen van de zon der wijsheid, welke hij over de menschheid uit schoot, ook van hier zijn uitgegaan.

22 Maart 1866

W. Eekhoff

Prof. Millet vertaald toegezonden den 24 Mei 1866.


Adrianus Metius

titelblad Primum MobileTresoar vh. Provinciale Bibliotheek van Friesland: Adriaan Adriaansz Metius (1571-1635), Primvm mobile astronomicè, sciographicè, geometricè et hydrographicè : nova methodo explicatum ... : opus absolutum, IV tomis distinctum. Amstelodami: apud Ioannem Ianssonium; Franekerae: excudebat Vldericus Balck, 1631
Annotatie: Dl. 1, lib. 5 met eigen titelp.: Doctrinae sphericae liber V. Geographicus distinctionem mensuram & usum globi terrestris continens
Dl. 2-3 met eigen titelp.: Exercitationis astronomicae tomus secundus [-tertius], en met impressum: Franekerae, excudebat Uldericus Balck. - Dl. 2 zonder jaartal, dl. 3 met jaartal 1630
Dl. 4 met eigen titelp.: Institutionis astronomicae tomus quartus. - Franequerae : apud Uldericum Balck, 1631. Aanvraagnummer: B 38329 kluis. Noot: Geschenk van José-Luis Franco Carrasco, Mexico City, 1995; 4 dl. in 1 bd.

Dit zijn de verzamelde meetkundige werken van de vermaarde hoogleraar aan de universiteit van Franeker. Descartes en andere buitenlanders volgden zijn colleges. - Descartes is op 16 april 1629 in het album studiosorum ingeschreven door Sixtinus Amama, de hoogleraar Hebreeuws, die van medio 1628 tot medio 1629 rector magnificus was. - Metius heeft zijn achternaam misschien wel te danken aan zijn bijnaam: hij die alles meet. Waarschijnlijker is echter dat Adriaan Adriaanszoon tot achternaam aannam de geboorteplaats van zijn voorouders: Metz in Frankrijk; gelatiniseerd werd dat Metius. Dan zou zijn naam dus niet uitgesproken moeten worden als Métsius maar als Mètsius. Metius' onderwijs omvatte wiskunde, zeevaart-, landmeet- en vestingbouwkunde en sterrenkunde. Onder zijn portret (kopergravure 1608) staat van de hand van S[amuel] A[mpzing] in het Latijn dat zijn werken een vollediger beeld van de man geven: dat herinnert aan de Griekse tekst "een beter beeld geven zijn werken" op de gravure die Albrecht Dürer van Erasmus maakte. Metius' lijfspreuk "Ardua vis mentis" was een anagram van zijn naam: Adrianus Metius; in Romeinse kapitalen werden u en v beide met V weergegeven.
Metius overleed op 16 september 1635. De lijkrede die Pierius Winsemius op de 23e van dezelfde maand in de academiekerk hield, verscheen het volgende jaar in druk met een opdracht van Winsemius d.d. 19 januari aan de curatoren Johannes Saeckma, Hobbe van Aylva, Sebastiaan Pruyssen en Johannes Nijs. Na het overlijden van haar man schonk de weduwe Metius volgens het reglement van de academiebibliotheek een boek aan de universiteitsbibliotheek van Franeker: een exemplaar van "Primum mobile 1631". In 1648 echter bleek dit met diverse andere werken uit de academiebibliotheek ontvreemd te zijn door de student Nicolaus Amama.
J.L. Franco CarrascoDankzij de bemiddeling van Arjen J. van der Sluis en Guido Stockmann van 'Puentes Culturales' van Mexico stad schonk José-Luis Franco Carrasco in de zomer van 1995 zijn exemplaar aan de Provinciale Bibliotheek van Friesland, de erfgenaam van de Franeker academiebibliotheek: men zou nu kunnen spreken van een Metius uit Mexico. De schenker is op 22 november 1995 op 78-jarige leeftijd overleden. Een indicatie van de grootte van diens bibliotheek geeft de potloodaantekening op de binnenkant van het voorplat: 4150 - JLFC.
Blijkens een handgeschreven eigendomsmerk in het voorwerk was Petrus Alarcon ooit eigenaar van dit boek. Pedro Alarcón (overleden 1752) was een Mexicaans arts en astronoom die gedurende vele jaren Almanaques de la ciudad de Méjico samenstelde. Hij was tevens hoogleraar wiskunde aan de universiteit van Mexico stad en publiceerde Tablas astronómicas de los movimentos de los planetas y Efemérides de los lugares y movimentos diurnos de los planetas para el periodo que corre desde 1713 á 1723. In 1728 schreef hij voorspellend Noticias del Eclipse de Luna del 8 de agosto de 1729.

Claude Fonteyne en Jelle Reiners

De van Parijs afkomstige Claude Fonteyne werd omstreeks 1628 staten- en stadsdrukker. In 1624 was hij getrouwd met de weduwe van zijn leermeester Abraham van den Rade. De mooiste uitgave van Fonteyne, gevestigd in de Grote Kerkstraat te Leeuwarden, was ongetwijfeld de lijkstoet van Ernst Casimir die in 1631 verscheen. De tekeningen daarvoor waren gemaakt door Jelle Reiners.
detail begrafenisstoet Ernst Casimir Jelle Reiners' beroep was glazenier, meestal aangeduid als glazenmaker; het viel onder het St. Lucasgilde van de schilders. Ook de benamingen glasbakker, glasschilder, glastekenaar en glasschrijver komen voor. Eekhoff en anderen waren er niet zeker van of de maker van gebrandschilderde ramen, glazenier Jelle Reiners de tekenaar van de genoemde begrafenisstoet was. Dat nu wordt bevestigd door de hieronder weergegeven archivalia; de vondst uit het pleidooiboek heb ik te danken aan oud-archiefmedewerker Wim Dolk.
Aan Fonteyne werd door het gerecht de voogdij over het tweejarige weeskind Tiampcke van Jelle Reiners opgedragen. In de inventarisatie van de boedel is sprake van drie kinderen: waren er nóg twee, meerderjarige kinderen, uit een eerder huwelijk? Volgens het Groot Consentboek (159 verso; 31 oktober 1635) woonde een Machteltie Jilles in de Poststraat en wel naast Pieter Roeloffs 'glasemaker', op wiens achterkeuken de turf van een woning aan de Grote Hoogstraat bewaard werd (162 recto). Pieter Roeloffs was "ouderman" van het glazenmakersgilde; certificaatboek 1625, blz. 176.
In het doopregister van de hervormde kerk te Leeuwarden komt Tiampcke niet voor. De ouders Jelle Reiners en Ytje Dircksdr. waren op 21 april 1622 voor het gerecht getrouwd. De vader was afkomstig van Harlingen. Een en ander kan er op wijzen dat Jelle Reiners doopsgezind of katholiek was. Vlaamse doopsgezinden waren in de zestiende eeuw naar Harlingen uitgeweken.
Het Protocol van [uit]bestedingen van wezen van het Old Burger Weeshuis (HCL, archief OBW, toegangsnr. 228 inv.nr. 124) vermeldt op 17 recto: Jelte Jans bestedet voor ses jaren bij Claude Fonteine boeckedrucker omme bij deesen het ambacht te leren ende sal twee jaren voor niet dienen ende daernaer met hem geaccordeert worden wat hij verdienen sal tot ses jaren toe, ende sal de tijt nu ingaen den 22 April 1636. [In de marge:] Ende sal in dit iaer 1639 verdienen 8 st., int iaer 1640 tualiff st., int iaer 1641 achthien st. ende int iaer 1642 dartich st. Actum den XIen Julii 1639. 't bovenges. verdient loon van den iaere 1639 weecks 8 st. bedraegende 20 ll. 16 st. is bij de Rintemr. Pyter Lamberts in den iaere 1639 verreeckent. 't verdient loon van t'iaer 1640, weeckx 12 st. bedraegende 31 ll. 4 st. is bij Claude Fontaine betaelt ende in de bos gesmeten. Anno 1642 den 7en Juylii heeft Claude Fonteine betaelt voor het jaar arbeytsloon acht ende tseventich carol. gln.; is in de bos geleyt. Vgl. ook Begraven met de wezen. Het perkamenten omslag van het genoemde protocol heeft de handgeschreven titel: Memoryaell boeck van ambachtsgesellen.
tekenaar, graveur en drukkerIn 1628 heeft Jelle Reiners het burgerrecht van Leeuwarden verworven. Dat was vereist om lid van een gilde in de Friese hoofdstad te kunnen worden en zelfstandig een beroep te kunnen uitoefenen. Chr. Kramm citeert Houbraken: Jelle Reiniers was een konstig glasschilder ... te Sneek is heden (1718) noch een konstig geschilderd glas te zien, door het timmermansgilde aan de [Martini]kerk geschonken, waarin verbeeldt staat De Vlugt van Jozef (hun patroon) met Maria naar Egypten ... wort geoordeelt ... Gouda te overtreffen.
Men kan zich afvragen of drukker/uitgever Fonteyne, tekenaar Jelle Reiners en graveur J. Hermanni op de afbeeldingen van de lijkstoet van Ernst Casimir vereeuwigd zijn. Zie het detail hiernaast van prent 18 waarop o.a. hun namen staan.
Rembrandt, man in rood wambuis, 1633Ook op een portret van de rond 1600 geboren Schotse dichter George (de) Lauder staat "J. Reyniers fecit" en "J. Hermanni sculpsit"; met een epigram van diens landsman John Leech (Joannes Leochaeus), schoolmeester en dichter. (>)
The sitter painted by Rembrandt (< portrait of a man in red doublet, 1633) now (March 2012) proves to be not the same as Lauder.
De Lauder verbleef lange tijd in de Nederlanden als kolonel in het leger van de prins van Oranje. Als hopman/kapitein heeft hij in 1633 of 1634 in het eedboek van Gedeputeerde Staten van Friesland het formulier van de "hopluyden" ondertekend. Na het zien van de tekeningen van de begrafenis van Ernst Casimir heeft hij zich in Leeuwarden laten portretteren. Hij is eind 1673 of begin 1674 overleden blijkens Catalogus variorum & insignium librorum omnium facultatum ac lingua[rum], nobilissimi & strenuissimi viri Georgii Lauderi, qui (dum viveret) erat serenissimi magnae Brittaniae etc. Regis armiger, & pedestrium sub auspiciis Foederati Belgii ordinum turmae subpraefectus etc., quorum auctio habebitur Hagae-Comitis, in officina Johannis de l'Escluse in Aula (vulgo) de groote zael, ad diem 12. Martii 1674. Deze veilingcatalogus in quarto telt 24 bladzijden met 21 nummers libri miscellanei in folio, 29 quarto, 152 octavo, 156 duodecimo etc., 144 in 12, 16 etc.; 18 libri Gallici in folio, 19 quarto, 109 octavo, 140 duodecimo, 16 etc., 34 libri Anglici in folio, 46 quarto, 36 octavo, 126 in 12, 16 & 24.

In verband met Descartes kan opgemerkt worden dat diens landsman Claude Fonteyne zeker in staat was geweest de Discours te drukken; de benodigde tekeningen had de zeer bekwame Jelle Reiners kunnen maken. Als dat inderdaad de bedoeling was, is het overlijden van laatstgenoemde in juli 1636 wellicht de reden geweest dat Descartes zich tot drukker Jan Maire te Leiden heeft gewend. De tekeningen van de uitgave die aldaar in 1637 anoniem verscheen, waren van de hand van de wiskundige Frans van Schooten jr. (1615-1660), d.w.z. bij de Dioptrique en de Meteores; die bij de Geometrie zijn door Descartes zelf gemaakt (vgl. The geometry of René Descartes [with a facsimile of the first edition], New York, Dover, [1954]).
Of en waar Descartes in Leeuwarden gewoond heeft, is tot nu toe niet in de archieven gevonden. Op 18 maart 1926 beantwoordde gemeente-archivaris Rinske Visscher een brief uit Drachten: Herhaaldelijk heb ook ik naar dezelfde zaak gezocht, doch tot nog toe vond ik in het archief geene bewijzen, dat Descartes hier inderdaad gewoond heeft. In haar ontwerp-antwoord heeft zij doorgehaald: Men weet niet, waar zoo'n legende vandaan kan komen. Zoo vond ik ook eens vermeld, dat Descartes in de Groote Hoogstraat gewoond zou hebben; maar ook dit werd door niets bewezen.
Zelf vond ik nog in het Nieuwsblad van Friesland d.d. 1 juni 1907, derde blad rechter kolom onderaan, waar naar aanleiding van de verwerving door het Fries Museum van de gevelsteen met wiskundig raadsel afkomstig van het pand op de hoek Berlikumermarkt Uniabuurt wordt geschreven dat Descartes in de jaren 1635-1637 in de nabijheid van het huis met dezen memoriesteen heeft gewoond. De Poststraat is een zijstraat van de Grote Hoogstraat; de in het verlengde liggende Kleine Hoogstraat komt uit in de Grote Kerkstraat: misschien heeft Descartes gewoond tussen tekenaar Jelle Reiners en drukker Claude Fonteyne.
Eekhoff noemt Pibo Gualtheri terecht een aantrekkingspunt voor Descartes. Deze mathematicus en landmeter was ca. 1580 geboren te Franeker, in 1603 te Leeuwarden getrouwd en had in 1611 een huis laten bouwen aan de Eewal zuidzijde, een zijstraat van de Grote Hoogstraat. Na het overlijden van zijn eerste vrouw werd een inventaris van zijn bezittingen opgemaakt. Hij bezat een collectie instrumenten en een grote bibliotheek; vgl. Fries Museumbulletin 1993 (sept.), 15-18. In het Leeuwarder certificaatboek van 1639 wordt hij op blz. 411 nog genoemd als getuige. Wanneer hij is overleden, is niet bekend.
Adrien Baillet (1649-1706) publiceerde in 1691 zijn Vie de Monsieur Descartes. De Franse tekst is ook op het internet te vinden. In 1700 verscheen te Amsterdam 't Leven van den Heer Descartes. Uit het Fransch in 't Nederlandsch gebracht door G. van Broekhuizen. Baillet was een katholiek theoloog (Jansenist), literatuurcriticus en in 1680 bibliothecaris van de Parijse Parlamentspresident Lamoignon. Baillet schreef de biografie op verzoek van abt Legrand, die het grootste deel van de documenten leverde. De Parijse filosoof Jean-Baptiste Legrand (overleden ca. 1704) was een vurig cartesiaan. Claude Clerselier, die in 1657-1667 de Lettres van Descartes in drie delen had uitgegeven, had hem in 1684 handschriften van Descartes en geld nagelaten om die te laten drukken. Legrand overleed zonder zijn werk voltooid te hebben. Vervolgens moest filosofie-professor Marmion onverrichter zake handschriften en geld teruggeven aan Legrands moeder. De handschriften die Legrand aan Baillet had gegeven zijn sindsdien verdwenen. Professor J[oseph] Millet, aan wie Eekhoff zijn opstel toestuurde, publiceerde in 1867 een Histoire de Descartes avant 1637, waarin hij op blz. 204 schrijft: Le Discours de la Méthode a été écrit en Frise, à Leeuwarden, en 1636.



Historisch Centrum Leeuwarden: Pleidooiboek h 1
blz. 173
D'fiscaell deeser steede ratione officii Reqt.
contra
Douwe Waetsesz., Claude Fonteyne ende d'vaendrich Pieter Can Reqden.

Roll.

Voor praesiderenden burgemr. den 27 Novembris 1636
D'Reqt. secht dat eenige tijt geleeden binnen deselver steede is overleeden Jelle Reiners Mr. glaesmaecker, naegelaten hebbende e[e]n weeskindt, het welcke nodich is versyen te weesen met een voormondt, tot welcken einde deese Reqden geciteert sijn omme tesaemen ofte eemandt uuyt hen te laeten authoriseeren ten fine voors. Twelcke d'Reqden weygeren te doen derhalven d'Reqt. concluderende contendeert ten einde d'Reqden te saemen ofte eemant van allen sall ofte sullen werden gecondemneert omme hun te laeten authoriseren tot voormondt over het voors. weeskindt ende sijne goederen, maeckende in cas van oppositie eysch van costen
[Egbertus] Dominici [notaris]

De faendrich Pieter Kann secht voor antwoort dat hij gemelte Jelle Reiners int minste niet in bloede bestaet, jae oock dat hij noeyt sijn dagen eenige kennisse aen deselve heeft gehadt veel min eenige handelinge ofte wandelinge, dewelcke oock op des Reqdes buieren niet heeft gewoont, sodat hij met dese tutele niet en can nochte behoordt beswaert te worden, gemerckt wel andere gequalificeerde personen alwaer Jelle Reiners op de buierte is gestorven, sijn woonachtich den Reqt. wel bekent; boven desen comt noch te consideren dat dese Reqdn. groote handelinge ende wandelinge met sijn bierstal heeft, sodat hij daegs ende maels veel occupatien met dselve te doen heeft so met reisen ende trecken daeraen ende toebehorende, ende oock twe kinders heeft, daer de mede gerequireerde Claude Fonteine niet een kind heeft, dewelcke oock daegs ende maels grote conversatie, handelinge ende wandelinge met de vs. Jelle Reiners gehadt heeft alsmede grote proffijten in het teeckenen van Sijn Genade Graeff Ernste begraffenisse als andersents. Concluderende mitsdien contendeert de Reqde ten einde de Reqt. sijn versoeck tegens hem gedaen ende genomen sal werden ontsecht ende [blz. 174] gedaechde daeraff bij ordine geabsolveert cum expensis
Impl[ora]to off[icio] jud[icis]
B[ernardus] Styp [procureur-postulant]
De Reqde Douwe Watses secht voor antwoort dat hij een jong man is niet older als ses ende twintich jaeren, dat hij Jelle Reiners int minste int bloede bestaet, jae oock sijn dagen handelinge noch wandelinge met d'selve gehadt, daer de mede Reqde Claude Fonteine met vs. Jelle Reiners daegs ende maels groote conversatie, jae als broeders met malcanderen hebben geweest, ende oock grote proffijten met elxanderen hebben gehadt, gelijck ten antwoorde bij de faendrich Kann breder is gesecht, alsmede in andere verscheydene saecken; oock is het also dat dese Rqde de olymoelen van sijn schoonmoeder heeft gehandelt, de hopman Gaetse Tiercks in leven toebehoort hebbende, de welckers possessie hij datelick sal aenvaerden, waerdoor hij daegs ende maels met grote occupatien belasticht sal wesen, sodat hij Reqde met de tutele vant vs. kint niet en behoort beswaert te worden. Concluderende mitsdien contendeert de Reqde ten einde de Reqt. tot sijn genomen eisch ende conclusie tegens hem gedaen, verclaert sal worden niet ontfangbaer alias bij ordine tot absolutie cum expensis
Impl[ora]to off[icio] jud[icis]
B[ernardus] Styp [procureur postulant]

Claude Fonteyne secht voor antwoort onder dienstige rechts praesentatien ende protestatien dat hij t'weeskindt van w. Jelle Reyners niet in bloede bestaet; dan sijn hier ter stede wel bloedvrienden die bequaem sijn de tutele vant vs. weeskindt te bedienen. Ende soe dan notarum iuris is dat diegene die ab intestato erffgenaem van iemands can werden, oock geholden is de beswaringe van tutelen ende diezelver lasten te dragen
vervolch van overst te vynden folio 179
179
te draghen, wel doende tot naedele van de gedaechde off mede Reqnt. tgene bij d'fendrich Can ende Douwe Watses wort geallegeert, als dat d'Reqde Fonteyne, grote conversatie, familiariteyt ende andere communicatien soude hebben gehadt met des weeskindts vader, alsoo tselve in maten en voegen niet ontkent, waer off hij wel des weeskints vader gebruyckt heeft over de begraeffenisse van sijn Genade Graeff Ernst, daeraff heeft hij hem betaelt, gelijck hij andere handtwercksluyden doet die hij gebruyckt, in voegen dat hij daerdeur int minste tot de versochte tutele can sijn praefereert. Ende vint seer absurd dat d'mede Reqden Can ende Douwe Watses een ander soecken op te dringen, t'gene sij selffs met de vinger niet willen aenroeren, daer nochtans sij beyden met groter redene de versochte tutele behoren aen te nemen off daermede beswaert te werden als die mede Reqde Fonteyne, want d'mede Reqde Can des weeskindts vader Jelle Reyners onder sijn vendel ende commando van waecken ende andere borgerlicke plichten heeft gehadt. Ende Douwe Watses als buyrman van deselve is geweest. Ende belangende conditie off beroepinge van de Reqden int besonder is immers notoir dat de mede Reqde Fonteyne als Landschaps drucker bij vele gelegentheden met slands werck alsoo wert geprest ende overvallen, dat hij nachts ende daechs moet arbeyden om deselve werken te expedieren, in voegen dat hij onmogelick tot opvorderinge van des weeskints uytstaende competentien die meestendeel int landt uytstaen, can vaceren ende sijn dienst gebruycken, wat deur t'weeskindt noodwendich soude moeten werden geinteresseert, als sijnde tgemene best praefereert voor particulier, daer nochtans de mede Reqden Can ende Douwe Watses sodanige lastige beroepinge niet hebbende, wel beter over de vs. tutele conen vaceren. Concluderende contendeert mitsdien ex dictis dicendis et sine jud. supplendis ten eynde de Reqnt. tot sijn genomene eysch ende conclusie tegens hem mede Reqde verclaert sal werden, niet ontfanghbaer. Ten minsten voor alsnoch. Cum expensis
Impl[orato] jud[icis] off[icio]
[Tacitus] Ipkema
n[otaris] p[ublicus]

# vide hoc signum fol. 178 voors.
178
# D'Reqt. persisteert voor Replicq tegens alle den Reqden ende concludeert versoeckende recht ende expeditie van Justitie persisterende voorts bij d'ordonnantie
[Egbertus] Dominici [notaris]

Roll.

[hand stadssecretaris T. Saeckma:]
T'Gerechte condemneert den mede gedaechde Claude Fonteine omme hem tot voormond over t'nagelatene weeskind van Jelle Reiners te laten autoriseren: verclarende den Reqt tegen d'andere gedaechden tot sijn genomene eysch ende conclusie niet ontvangbaer ende om redenen compenseert de costen van den plaidoye. Actum den 28 Novembr. 1636.



Jelle Reiners, glaesmakersgezel, tot Harlingen
x 21 april 1622
Ytje Dircksdr. te Leeuwarden; ondertrouw 23 maart 1622

aanvulling stadsbegraafboeken site HCL:
Jelle Reiners overleden 00-07-1636
Poststraat
Glazemaker

OAA-L1215/408
Oud Archief Actenboek 1618-1638
blz. 408 [van de hand van T. Saeckma, stadssecretaris tevens rechter van de stad:]
Den 21 July 1636 is door ordre van den praesiderende Borgemeister Amama op versoeck van Dirck Dirxz. wonende tot Sneeck als oom over de drie kinderen van Jelle Reiners, glasema(ke)r in de Poststrate, in desselves sterfhuyse toegesegelt een kasse met vier deuren met acht segels, een cantoirtafel met twee segels ende een eken kistie insgelix met twee segels, ter presentie van de vs. Reqnt. ende Daniel Cnoop, gesworene gerechtsbode, sampt Martien Jacob Pieters snijders huisvr.

Inventarisatieboek 1636 II p. 61 t/m 68
61
Inventarisatie ... bij mij Albert Tyerx gesworene clercq op de secretarie ... ten sterfhuyse van Jelle Reiners, in levene Mr. glasemaker, ende Idtien Dirxdr., echteluyden binnen deser stede, ten versoucke van Claude Fontaine boeckedrucker als geauthoriseerde voormomber over het nagelatene weeskindt Tiampcke genaembd, olt int darde jaer, ... door angeven ende anwijsinge van Trijntie Takis wed[uw]e van Dirck Dirxz., in levene voormomber van het voors. kind ... ter presentie van de vs. Reqnt. ende Dirck Gerbens stadsbode desen 15 Decemb. 1636 na noen
62
... imboelen ende huysraden ... nagelaten op den 13en Septemb. laestleden op drie maent en dagh vercoft ... 788-3-0
Volgen nu enige wollen cleren ... [t/m p. 65]

66
Den 9en Martii 1637 na noen bij continuatie in de weke van Dirck Gerbens
Volgt nu gebacken ende ongebacken glas
Seven glasen in de puntuier yder van 14 ruyten waervan schilden, helmtekens ende namen mankeren die geseyt worden voor Jr. Julius Unia gemaect te sijn.
Ses glasen van 12 ruyten in de puntiuer met heltekens ende naemplaetsen staende int punctuer exempt enige stucken voor Cap.n Boshuysen.
Noch ses glasen van 9 ruyten in voegen als boven voor deselve Cap.n.
3 glasen van 12 ruyten met het wapen van Cap.n. Boshuysen.
Noch drie glasen van 9 ruyten met dselve wapens.
Noch drie glasen van 6 ruyten met de wapens van Eysinga 2e een halscrage 3e R. van de AA.
Een glas staende int lood ende roeden daerop een Juffer* staet met de naem van Juff. Catharina van Dekama.
Noch een opgemaect glas als voren daerop getekent Juff. Alegonde van Achelen.
Een groot glas waerinne den Planeet Jupiter in staet [doorgehaald:] waeronder de name mede opgemaect sijnde;
Noch een groot glas waerinne den Planeet Venus staet mede int lood;
Noch vijff grote glasen met de resterende planeten en sijnde ten naesten veerdich behalven het backen; dese 7 glasen sullen aen Jhr. Goslick Hiddama gelevert worden.
67
Noch drie glasen yder van 9 ruyten al gebacken sijnde met de namen van Juff. Romckien van Eysinga 2[e] van Impckien van Paffenrode 3[e] van Aeltie van Douma.
3 engelties in de puntuier, elx op een ruyt.
7 gebackene stopruyten.
Een glas van twaelf ruyten met Jelle Reiners naem ende waepen al gebacken.
Een ovael tot een glas van Jelle Reiners vrou Idtie Dirx.
Vijff gebacken ruyten met vogelties.
Negen stucken waervan enige gebacken sijn met een halve mane ende rode leeu tot wapen getekent
Een opgemaect glas van Dr. Mellinga met hem tot loff daerinne.
Vier naemstucken yder van 3 stucken staende int puntuier.

68
Inschulden ... [totaal:] 167-17-8

In het Fries Museum worden zes vensters bewaard met in een ovaal een "juffer" die het familiewapen Eysinga, Heerma, Feytsma, Heringa/Osinga, Mockema/Douma en nogmaals Heerma vasthoudt. Alle dateren van 1630; één van de teksten luidt: wijllen Iuffrouw Siouck van Heeringa zijn eerste wijf, wijllen Iuffrouw Rintien van Osinga zijn anderde wijf 1630. Een standaard tekening van een adellijke dame werd blijkbaar vaker gebruikt. De eerste echtgenote van Ulbe Douwes van Aylva (overl. 1617, 66 jaar oud) was Siouck Hobbesdr. van Heeringa, die overleed in 1589; zijn tweede vrouw, Rintien van Osinga stierf in 1605 op 26-jarige leeftijd. De glazen stammen uit een huis op de Waeze; vgl. Catalogus Museum Friesch Genootschap 1881, nr. 327-332. Als iemand een nieuw huis bouwde, dan schonken de vrienden de ramen. De stijl van de tekening van de dame en de datering passen in het oeuvre van Jelle Reiners.
Volgens de betalingsordonnanties van Gedeputeerde Staten heeft Jelle Reiners glazen voor de kerken van Herbaijum, Huins en Wyns gemaakt; per glas kreeg hij 30 gulden resp. 25 pond; vgl. Tresoar 5-2669, resp. 70, 71: 24 februari 1625, 7 juli 1630, 24 mei 1634; zie ook nadere toegang 5.12. In 1625 was "Jelle Reinersz." nog "Mr. glasmaker binnen Harlingen"; drie jaar later is hij naar Leeuwarden verhuisd. Geen van de glazen is bij mijn weten bewaard gebleven. Zsuzsanna van Ruyven-Zeman te Maastricht werkt aan een Engelstalig boek over glasschilderkunst in Nederland: Sytse ten Hoeve levert daarvoor gegevens van Friesland aan.


detail plattegrond ca. 1650

Uit de door W. Dolk verzamelde copieën van archivalia volgen hier nog drie stukken. Het eerste werpt licht op de nalatenschap van Abraham van den Rade; het tweede verhaalt van een niet geleverd glas vanwege het overlijden van Jelle Reiners; betrokken is in beide gevallen (1637) Claude Fonteyne, als stiefvader van Abrahams kinderen resp. als voogd van het weeskind van Jelle Reiners.
In het derde geval (1648) gaat het om Fonteyne zelf, d.w.z. om de gevel van zijn huis aan de Grote Kerkstraat. De onlangs opnieuw, in geschilderde vorm aangebrachte tekst van de gevelsteen die zijn pand sierde - Die door bedrogh sijn naesten schent, Die woord en waarheit bits ontkent, En met sijn tong het hert beliegt, Zijn ziel, maer Godt hij niet bedriegt -, liet Sybille van Griethuysen in haar gedichtenbundel "Hemelsche troost-borne" van 1651 (blz. 436) voorafgaan door: Een Gheest, in onsen Tijdt, en laet niet sonder Reden, Tot ijder Wandelaer, die d'Aerde Aerdts betreden, Aldus sijn Roomsch Ghebouw, ten wonder op-ghericht, Begroeten Bloedt en Gheest, met dit volmaeckt Ghedicht. Op blz. 182 van "Eekhoff en zijn werk" (Leeuwarden 1980) werd betwijfeld of met het Rooms (= Romeins) gebouw Fonteyne's huis bedoeld kon zijn. Dat dit wel degelijk het geval was, blijkt nu uit het derde stuk.
Volgens 207r van het Groot Consentboek 1647 hebben Claude Fonteyne en zijn vrouw op 30 januari van dat jaar het belendende pand ten Oosten van hun woning gekocht van de erven Broersma. Verfraaiïng van de gevel vond in het volgende jaar plaats; van beide gevels om een eenheid aan de straatzijde te scheppen? Het betreft de huidige huisnummers 23 en 25, het derde en vierde pand vanaf de Doelestraat. In de achtertuin, aan de gracht - praktisch voor aanvoer van materiaal en verspreiding van drukwerk per schip - stond de drukkerij. De bovengenoemde gevelsteentekst is op nr. 25 aangebracht. Nummer 27 (nu met huisnummer 29) was het huis van Vomelius; "seeckere schone ende nieuwe huysinge, kuecken, plaets ende bleeckvelt", volgens Groot Consent 1646 (115r) in de Grote Kerkstraat "recht tegensover de Bollemansstraet"; in 1661 verkocht de weduwe Vomelius, Adriaentie Rommerts, de woning (Gr. Cons. 175v). Literatuur: R. Visscher, Iets over eenige huizen in de Groote Kerkstraat te Leeuwarden. In: De Vrije Fries XXXII (1934), 57-74.


[1]

Weesboek X 7, 203v-205r
Op huyden den 5en Aprilis 1637 compareerden voor den praesiderende Burgemr. Taco Ammama ende mij ondergeschr. Secretaris op den Raedhuyse deser stede Leeuwarden Claude Fonteyn boeckedrucker ordinaris deser Landschappe ende Tanneke Claix echteluiden ter eenre, ende Jan ende Pieter van den Raede beyde veniam aetatis bij den Hove becomen hebbende, geadsisteert met Wibrando Revio Doct. Medic. et Rectore binnen Franeker, ende Daniel Claix clerq der E. Mog. Heeren Gedeput. Staten deser provincie henne omen ende respectiven curatoren ad divisionem ter andere sijden.
Verclarende ende bekennende met elx anderen gemaeckt te hebben de volgende besoigne van liquidatie ende rekeninge bij de welcke de vernoemde Jan ende Pieter van den Raede bekennen van de vernoemde Claude Fonteyne ende Tanneke Claix hen stiepvaeder ende moeder aen boecken ende andere waeren ter slete ende in de winckel nodich, volgens de annotatie daeraff gemaeckt ende bij hen geconfereert en gecalculeert, ontfangen te hebben de somme van een duysent twe hondert ses ende sestich car.gls. vier strs. vier penningen. Item een druyc-parsse voor tachtich caroly gls. Ende een bed met ander huysraedt te samen voor acht ende veertich car. gls. vijff strs., uytbrengende in eener summa een duysent drye hondert vier ende tnegentich car.gls. negen strs. vier penningen: daertegens wederom geconfereert tgene de gedachte Jan ende Pieter van den Raede, soo aen geldt, arbeytsloon als andersints volgens hen overgegeven register, hadden betaelt ter somma van seven hondert ses ende vijftich car.gls. acht strs. vier penningen, ende noch tgene hen uyt crachte van de iudiciele scheidinge de dato den 25en October 1624 ten weesbouc der stede Leeuwaerden geregistreert voor hen beyder contingent off aenpart en boven de halve huysinge aldaer gedacht in gelde ten respecte van vaeders patrimonie is toegelecht, ter somma van ses hondert ses ende tsestich caroli gls. dartich strs., wort compensatis compensandis bevonden de meer gedachte Jan ende Pieter van den Raede noch te restitueren den somme van acht ende twintich car.gls. twaleff strs., welcke acht ende twintich car.gls. twaleff strs. mitsgaders de huyren ende interessen de voren mem. Jan ende Pieter van den Raede voor hen twe aendeelen competeerende sedert dat sij achtien jaeren oldt sijn geweest bij moderatie ende in vriendschap sijn gecompenseert, ende gemortificeert tegens de melioratien ende verbeteringe bij welgedachte hen stypvaeder ende moeder aen de mande huysinge cum annexis gedaen, sampt tegens andere expensen van kledinge, gebruyck van druyckerie ende andersins sedert de vs. hen achtien jarige ouderdom gedaen de vs. summe van acht ende twintich ll. twaleff strs. sampt huyren ende profijten verre exederende in voegen dat Jan ende Pieter van den Raede meergemelt de vs. hen stypvaeder ende moeder niet alleene voor goede alimentatie ende onderhoud maer oock aengaende hen aendelen van patrimoniale uytgeweesene penn. nae inhoud ende in conformite van de geroerde scheidinge volcomelijck bedancken ende absolutelijck quiteren, wel verstaende nochtans dat buyten dese rekeninge sijn gelaten de penn. ende vordere erffenisse bij Neeltie van den Raede haer suster naegelaeten, daeraff de twe gerechte darde parten met de opcomsten en profijten vandien op den 1en May 1640 aen Jan ende Pieter van den Raede sullen comen ende de restante dardendeel onder de moeder verblijven haer leven lanck geduiren om middeler tijt 't vruchtgebruick haer naer rechte competerende daeraff te gauderen, nae wiens overlijden 't capitael aen de vs. Jan ende Pieter mede sal succederen en vervallen.
Verclaren wijders partien geaccordeert te sijn dat Claude Fonteyne ende Tanneke Claix van de commune huysinge cum annexis soo lange sij 't selve sullen gebruycken aen de meergeroerde hen kinderen jaarlix voor hen contingent suiver sonder eenige cortinge van reparatie en andersins in vrijen cost ende schadeloosen gelde sullen betaelen te huyre drye ende dartich goude gls. thien strs., aenvanck nemende op den 1en May 1637, aen welcke liquidatie ende respective accoort alsoo partien hinc inde seer wel genoecht hebben sij nae renunciatie ende vertynge van de exceptien van wanrekeninge, ongetelder penn. ande ander uytvluchten tot inbreucke deses enichsins conende dienen, elxanderen belooft 't inholden deses effectuelijck nae te comen ende volcomen te praesteeren onder hipothecatie henner geen uytgesonderde goederen, submisse sHoffs van Frieslandt ende alle andere gerechten. In oirconde partien handen, beneffens de handt van ons Burgemr. ende Secretarii tot hen bede hieronder gestelt den vijften Aprilis 1637.
C. Fonteyne 1637 * 40; Tanneken Jans
Vibrandus Revius, SS Medicinae Doctor et scholae Fran.r. rector
D. Claix; Pieter van den Rade
Jan van den Rade; Taco Amama 1637 * 67
T. Saeckma 1637

Twee woorden behoeven enige toelichting: ter slete betekent ter verkoop uit de hand; vertynge (of: vertiïnge) staat voor het afstand doen. Uit de ondertekening van dit stuk blijkt o.a. de leeftijd van Claude Fonteyne (1597-1654).

[2]

Definitieve sententieboek O 37, 173v-174r
Albert Joachims Voogd Impetrant contra Claude Fontaine gedaechde
In der sake hangende voor den Gerechte der stede Leeuwarden tuschen Hansonem Botterwegh hem gedragen hebbende als volmacht van Albert Joachims Voogd Burgemr. tot Bolsward Impetrant ter eenre, ende Tacitum Ipkema geoccupeerd hebbende voor Claude Fontaine curator over 't nagelatene weeskind van Jelle Reyners gedaechde t'andere zijden.
De Impetrant verhaelde waer te wesen dat de gedaechde in qlt. hem schuldig was gewoden volgens annexe specificatie en afrekeninge van gecocht glas 65 lib. onder deductie van 40 lib. welke de Impetrant door overwisinge op Dirk Dirx ontfangen heeft, en vermits de gedaechde onwillig was 't vordere te betalen, soo concluderende contendeerde de Impetrant ten einde de gedaechde soude worden gecondemneert aen hem te betalen 65 lib. onder deductie van 40 lib. daerinne betaelt, mette schaden en interessen vandien, onder praesentatie om nopens de oprechticheid des schults versterkinge met eede te doen, cum expensis. De gedaechde antwoordende seide expresse te ontkennen den Impetrant heller of penn. schuldig te wesen, en ratione contractus vel quasi niet verobligeert, ontkende ook enige overwisinge gelijck ten Libelle verhaeld was, gedaen te hebben: deshalven hij verstonde rechtmetige redenen te hebben hem wegen sijn pupil te defenderen tegen desen eysch. Contendeerde daeromme tot niet ontfangbaerheid en bij ordine tot absolutie cum expensis. Partien voorts tot Quadrupliq inclusive gediend hebbende, en ad probandum toegelaten wesende, heeft de gedaechde den Impetrant articulen laten beantwoorden, ende op de onbekende een getuige laten verhoren, daer wederzijds in de sake geconcludeert, en elx een remonstrantie in recht geleverd hebbende, hebben om recht en expeditie van justitie versocht en gebeden.
T'voors. Gerechte op alles ripel. gelet in den name en vanwegen de heerlijkheid der Landschappe van Friesland gehoord den eed van den Impetrant tot versterkinge van sijn rekenbouk gedaen condemneert den gedaechden aen den Impetrant te betalen vijf ende sestig carol. glns., onder deductie van viertigh mette interessen sederd de litis contestatie, mitsgaders in de costen tot s' Gerechts taxatie.
Actum den 23en 10br. 1637.
De gedaechde per Ipkema appelleert viva voce.

[3]

Definitieve sententieboek O 48, 99 recto - 100 recto
Claude Fonteine Landschapsdrucker Impetrant contra Dominum Joannem Vomelium bedienaer des Goddelijcken woordts binnen deser stede gedaechde
In der sake hangende voor den Gerechte der stede Leeuwarden tusschen Abelum Siccama hem dragen hebbende als volmacht van Claude Fonteine ordinaris drucker deser Landschappe van Frieslandt Impetrant ter eenre ende Tacitum Ipkema geoccupeert hebbende voor Domino Joanne Vomelio bedienaer des Goddel. woordts binnen deser stede gedaechde ter andere zijden d'Impetrant leide over requeste waerinne hij voorgave dat de gedaechde hem hadde geconsenteert de oversteecksels van de capitelen, architraven, frizen ende lijsten boven sijn columnen van sijn gebou sullende werden gestelt los voorbij sijn Vomelii gevel te laten schieten; 't welcke bij den selven nu weder wierde ontkent ende mitsdien hen den wech van justitie gewesen zijnde contendeerde door redenen ende middelen van vs. requeste met Litt. A B ten plaidoye ende attestatie daerinne gemelt, onder praesentatie in fine vel circa finem requesti gedaen (om sijn Impetrants werck bij provisie te mogen voltrecken) dat indien D. Vomelius hem suppliant via ordinaria procedendi mochte verwinnen ofte andersins anders dede geblijcken, de oversteecksels aen sijn Vomelii side volgens ordre van U E. achtbare ofte U E. Gerechte aff te hacken, ten einde de gedaechde solde worden gecondemneert ten minsten bij provisie daeronder vorige praesentatie te gehengen ende gedogen dat de onderste als bovenste columnen ten Oosten voor aen sijn Impetrants huisinge voorbij des gedaechdes voor ofte Suider gevel nae proportie van 't werck comen te schieten ende sijn oppositie daertegens gedaen ende noch te doen ende hem Impetrant te boeten alle schaden ende interessen door weigeringe van sulx ten stilstant van 't werck als andersins gehadt ende geleden noch te hebben ende liden cum expensis.
De gedaechde ontkende 't onwaer aengeven ter requeste van de Impetrant gedaen ende besonder dat hij hem solde hebben geconsenteert om sijn capitelen, architraven ende lijsten voorbij sijn gedaechdes gevel te mogen laten schieten, contendeerde daeromme ten einde d'Impetrant sijn versoeck solde worden ontsecht ende hij gedaechde bij ordine geabsolveert cum expensis. Door welcke ende meer redenen partijen ten plaidoye bijgebracht hebbende ad probandum geadmitteert zijnde hebben malcanders articulen beantwoort ende naerdat de Impetrant twe ende gedaechde ses getuigen hadden geproduceert wedersijts een remonstrantie overgelecht daerbij geconcludeert, gefurneert ende om recht versocht.
't Voors. Gerechte op alles ripel. gelet in den name vanwegen de heerlijckheyt der Landschappe van Frieslandt onder de verclaringe ten requeste gedaen condemneert den gedaechden te gehengen ende gedogen dat d'Impetrant sijn gebou in voegen aengelecht op ende voltrecke. Voorts dat de capitelen, architraven ende listen so van de onderste als bovenste columnen ten Oosten voor aen des Impetrants huisinge voorbij des gedaechdes voorgevel, nae proportie van 't wercke comen te schieten ende sijn oppositie daertegens gedaen ende noch te doen cost ende schadeloos aff te doen ende om redenen compenseert de costen der proceduren.
Actum den 29 Augusti 1648.
De gedaechde per Ipkema app[e]l[leert] viva voce.

>> begin


Wat ging er aan de uitspraak van het gerecht vooraf? In de Magistraatsresolutiën (M5, 91) wordt op 2 juni melding gemaakt van "de sake van Joannes Womelius ende Claude Fonteine"; er is echter geen aantekening van een extra vergadering. - Mededeling van W. Dolk. Laatstgenoemde attendeerde ook op het volgende in HCL pleidooiboek h 13.

[74 recto]
Extraordinaris den XIen July 1648
Claude Fonteyne ordinaris Landtschaps drucker Impt.
contra
Dn. Joannes Vomelius praedicant binnen deser stede reqrde
roll.
D'reqrnt ende Impt. overleggende requeste, sampt attestatie daerinne verhaelt, contendeert deur de redenen ende middelen vandien, sampt verclaringe ende praesentatie cir[c]a finem requesti gedaen ten eynde d'reqrde sal werden gecondemneert, ten minsten bij provisie, ende onder vorige praesentatie te gehengen ende gedogen, dat d'reqrnt sijn gebou, in voegen aengelecht, op- ende voltrecke, ende in sulx doende te gedogen, dat d'capitelen, architraven ende listen soo van de onderste als bovenste colomnen ten oosten voor aen des rqrnts huisinge, voorbij des reqrdes voor- ofte zuydergevel, nae proportie vant werck, comen te schieten; ende sijn oppositie daertegenst gedaen ende noch te doen, cost- ende scadeloos aff te doen, ende d'reqrnt te boeten alle scaden ende interessen, die hij door weygeringe van sulx ende stilstant vant werck als andersints heeft gehadt ende geleden noch thebben ende lijden. Cum expensis.
Implorato off. jud.
A. Siccama
7.11.
1648
Dient den 11 July 1648 ende leggende de stucken in desen geroert op de exhibeerde stucken.

Extraheert uyt het Recesboeck der stadt Leeuwarden
Claude Fonteyne accut. Johannes Vomelius predecant binnen deser stede de cont. om te antwoorden volgens sGerechts appointemente op de eisch staende op de cladde met No. 2o sijnde daertoe per Dirck ad dom. gecit. op negen uiren d'clock tien geslagen. Actum den 13en July 1648.
Claude Fonteyn accut. Dn. Johannes Vomelius de cont. ter causa uts. per Dirck in personam gecit. op een uir d'clock twe geslagen. Actum den 13en July 1648.

[74 verso]
Antwoordende onder dienstighe rechts presentatien ende protestatien, dat de twede accusatie hierom onder de eysch staende is gedaen ende gevallen op een ende deselve dach als d'eerste acte, twelck strijdet tegens rechte ende stijle van procederen, ende vervolgens is deselve twede acte van accusatie ipso jure nul, daermede comende ten principale wort express. ontkent t'onwaer aengeven ten requeste van de Reqrnt verhaelt, ende besonder dat hij de Reqrnt soude hebben geconsenteert om sijn capitelen, architraven en lijsten voorbij des Reqrdes gevel te mogen laten schieten. Concluderende contendeert mitsdien de Reqrde uyt tgene rede gesecht nae geaddeert ende uyt tgene de heren ex officio gelieven sal te suppleren, ten eynde de Reqrnt sijn versoeck sal werden ontsecht ende de Reqrde bij ordine geabsolveert. Cum expensis.
Implorato Jud. Off.
T. Ipkema

Replicando verblieft ende voecht d'reqrnt vorige request ende daerbij overgelechte attestaties verhael, sampt sijn eysch daerop neffens de provisie genomen, voor eerst, dat de doleancien, op de becomene accusatien (door dien t'antwoort wort angenomen) irrelevant is, sijnde des gedhes vordere antwoorts verhael, bestaende in een temeraire, ende met des reqrnts vorige overgelechte attestatie stridige ontkenninge, alhier neffens de versochte provisie, onder vorige verclaringe ende praesentatie ten requeste gedaen, tot geenen anderen eynde voortgebracht, als omme de saecke te dilayeren ende in factis te brengen, ende daerdoor den reqrnt noch langer in sijn gebou, tot irreparabile scade, te verachteren, omme welcke d'reqrde aff te snijden, versoeckt d'reqrnt, dat het E. Gerechte gelieve ex officio (op maniere als veel in dusdanige provisien ac quasi summarissimis judiciis gedaen wort) de getuigen ten attestatie benoemt, op deselve te edigen, ende nae sulx geschiet, daerop neffens de versochte provisie, onvercort partijen wedersijts hun recht ten principa le, onder de verclaringe ende praesentatie ten requeste gedaen, desisoir te verlenigen. Te meerder daer de reqrnt noch boven vorige gedane verclaringe ende praesentatie, in cas van des reqrdes triumpheringe ten principale niet alleen de uyt ofte voorbij des reqrdes gevel stekende listen ende architraven ofte capitelen, weder aff te breken, maer oock in vs. cas alle interest, anders daerdoor ofte bij geleden scaden, te boeten, waermede dan d'reqrnt des saecks gelegentheit ende noodtwendige voltreckinge des gebous het E. Gerechte in bedencken gevende, persisteert dan hiermede voor replicq ende concludeert.
A. Siccama
7.13.1648
Dient den 14en July 1648

[75 recto]
Implicerende verblijft de reqrde bij sijn gedane ontkenninghe, adderende tot versterckinghe vandien ende tot refutatie van des reqrnts replicq, dat op de attestatie int minste tot des reqrdes nadeel can werden gelet, aengesien de personen deselve gepasseert hebbende des Reqrnts eygen werkbasen sijn die nae rechte niet admitteert werden voor den reqrnt getuigenisse te geven; daerbij noch comt dat deselve personen des reqrdes formele partien, sijn insonderheyt Eilert Dirx, gelijck t'sijner tijdt sal werden geprobeert, als hebbende hij Eilert den reqrnt gedient in verscheydene dingen, directel. strijdende tegens het gemaeckte contract tusschen partien opgericht ende bij hem Eilert selffs als getuyghe mede bevesticht gelijck hij hem oock expresse int bouwen van de gevel heeft vergrepen tegens de royinghe van de heren politie waerover hij van de heren magistraet in sekere amende gedoemt sijnde, naderhants met hevige redenen en dreygende woordem tegens d'reqrde in sijn absentie is uytgevaren, gelijck hij mede al voort passeren van de attestatie gedaen hadde. Bovendien is de overgelechte attestatie geen geloof meriterende, doordien de reqrnt door verscheydene personen versoeck aen de reqrde heeft gedaen om te consenteren t'gene waertoe hij hier contendeert, ende in de overgelechte attestatie geseyt werde, hoewel met onwaerheyt dat de reqrde gecontenteert soude hebben, alles lange naedat hij voorgeeft consent gehadt te hebben. Wat aengaet het vordere impertinente verhael, als dat de reqrde den reqrnt soude soecken op te holden ende te trayneren, wert ontkent, maer gebruyckt sodanige defensien als hem nae rechte georloft sijn. Ende dat de reqrnt versoeckt sijn getuyghen bij provisie verhoort te hebben, ende daerop recht gedaen te hebben, strijdet niet allene tegens beschreven rechte, maer selffs tegens stijle van procederen, want indien sulx soude mogen geschien, soude iemant in possessie van een ander sijn recht bij provisie werden gestelt, ende daernae soude gedisputeert werden off t'selve wel off qualick was, quod nihil absurdius, derhalven de nulle praesentatien waerop sodanig versoeck gefundeert is expresse refuserende daermede, affslaende ende ontkennende wes schadiges ende proffijt daeraen accepterende, de reqrde persisteert voor duplicq ende concludeert van gelijcken.
T. Ipkema
[in de marge:] T'Gerechte wijst het playdoy in factis binnen acht dagen peremptoir, ordonnerende partijen binnen scht dagen daerna het playdoy in staet van visie te brengen. Actum praesentibus partibus, den 19en Julii 1648, ante merid.

[78 recto]
Dns. Joannes Vomelius dienaer des Goddelijcken woorts binnen Leuwarden Reqrnt
contra
Claude Fonteyne Ordinaris Drucker deser Landschappe Reqrde
roll.
Notandum: De Reqrnt versoeckt dat desen bij de samptlijcke heren pensionarien mach werden affgedaen.

Extraordinarie den 2en Augusti 1648 voor den E. Gerechte der stede Leuwarden
De reqrnt secht cortel. waer te sijn, dat partien voor dese gerechte in proces staen, waerinne soverre geprocedeert is, dat partien wedersijds productie van getuighen gedaen hebbende, den reqrde onder andere als getuighe heeft geproduceert enen Heyn Cornelis timmerman, dewelcke geciteert ende beneffens partien voor de praesiderende borgemr. Sybe Sybes ende d'secretaris Gabbema gecompareert sijnde, geweygert heeft den eed in forma off ooc k conform s'landts ordonnantie te praesteren, gevende voor reden van weygeringhe, dat hem sulx volgens sijn religie niet georloft was. Ende niettegenstaende bij de gedachte heren burgemr. ende secretaris diverse redenen van inductie werden gebruyckt, is hij evenwel in weygeringhe gebleven om d'eed in voegen vs. te doen, sodat partien daermede dienaengaende ongedaner saken van den raedhuyse sijn gescheyden, ende is nu wijder so dat de reqrnt uyt opvanghe[n] van des reqrdes informatie bevindet, dat de vs. Heyn Cornelis op deselffde dach als partien voor noen ten fine vs. comparitie hadden gehouden, te weten op den 24en July naestleden, in absentie van de reqrnt is verhoort geworden, sonder, so vs. getuighe selffs verclaert den eed in forma off conform s'lands ordonnantie, namelijck Godt tot een getuige nemende om de waerheyt te sullen getuyghen, te hebben gedaen, t'welcke also dan strijdet tegen rechte ende stijle van procederen. So concluderende concludeert de reqrnt ex iam dictis, postea addendis, et ex officio judicium supplendis, ten eynde verclaert sal werden de vs. getuyghe Heyn Cornelis onwettelijck behandelt ende verhoort te sijn, diesvolgens off andersins de reqrde gecondemneert. Desselffs depositie van partien proceduren te amoveren off andersins dat sijn depositie sal werden geannuleert en gecasseert ende dat op deselve int videren der proceduren niet sal werden gelet. Off contendeert tot sodanighe andere fine aut fines coniunctim vel diversim, vel alio quovis modo ac via als t'gerechte voor de reqrnt orbarlixt sal bevinden. Cum expensis.
Implorato jud. Off.
T. Ipkema

Timmerman Hendrick Cornelis woonde blijkens het Groot Consentboek (1603:139) in de Grote Kerkstraat.

[78 verso]
Voor antwoort op de enorme frivole eysch van D. Joannes Vomelius secht Claude Fonteyne onder behoorlijcke rechts praesentatien ende protestatien, dat offschoon de beleyde getuyge Heyn Cornelis ten eerste male over de te doene eede wel enige swaricheyt heeft gemaect, soo heeft hij nochtans sich naderhants bedacht ende bereyt gemaeckt om den eede conform de ordonnantie te doen. Waerover d'reqrde den reqrnt wederom op naenoen den 24 Juli heeft laten roepen om de eede van vs. Heyn Cornelis te aenhooren, maer alsoo hij reqrnt daerop niet compareerde, soo heeft d'reqrde hem daerover geaccuseert van contumacia vermogens de acte hier copiel. met A. bijgaende. Waerover den getuige is binnen ontboden, den eede conform de ordonnan. gedaen ende voorts sijn depositie nae behooren voltoyt in voegen geblijckt uyt deselve depositie hier met B annex, sulx dat den reqrde int eene noch het andere poinct daerover int minste niet heeft te clagen, dan strecte sijn eysch niet anders als een openbare vexatie om den reqrde in sijn gebou te meerder te verhinderen. Want hij voort verhooren van de getuygen mede een tale quale oppositie heeft gebaptiseert ten eynde d'getuyghe tot te doene oppositie niet soude werden geadmitteert, bij welcke hij reqrde t'eenemael is affgelopen, ende nu wederomme met dese ende diergelijcke quade middelen den reqde besprinckt. Op welcke onbehoorlicheden t'Gerechte gelieve reguard te nemen. Voorts concluderende contendeert d'reqde ten einde d'reqrnt sijn nulle ongefundeerde versoeck sal werden ontsecht, alias verclaert niet ontfangbaer ende bij ordine d'gereqde geabsolveert. Cum expensis.
Implorato etc.
A. Siccama

In h 14 (parallel aan h 13) 87r, 87v, 88r: 17 juli 1648 resp. 89r, 89v, 90r: 21 juli 1648 eist Siccama "om ... getuigen te sien edigen ... Eyllert Dircks Mr. Metseler ende Heyne Cornelis Mr. Timmerman" en antwoordt Ipkema dat "getuighen ... den Rqrnt in dit gebou waerover partien quaestie is causerende als Mrs. metseler ende timmerman ... alsnoch sijn continuerende ... niet conen werden geadmitteert" waarop het gerecht "condemneert den geden. te gehengen ende gedogen dat die geciteerde getuigen op de arlen. werden verhoort onvercort hem sijn recht van de reprochen etc. Reservatis expensis ad finem litis. Actum den 22en July 1648."

Extraheert uit recesboeck der Stadt Leeuwarden
R
Claude Fonteyne accut. Dn. Johannes Vomelius de cont. om de getuige Hein Cornelis timmerman te sien edigen sijnde daertoe per Albert geciteert dienende op een uir de clocke twee geslagen. Actum den 24 July 1648.

[79 recto]
Replicerende verblijft de reqrnt bij vrije contentie adderende tot versterckinghe vandien, ende tot refutatie van des reqrdes abtwoordt. Eerst te accepteren dat de reqrde bekent de getuyghe, eerst wanende deselve diende ende partien beyde praesent waren, in weygeringhe geweest te sijn, ende dat partien doemaels onverrichter saken gescheyden, niet doende daertegens dat de reqrde wil seggen de getuyghe hem naderhants anders beraden te hebben, ende dat hij den eed naderhants soude hebben gedaen conform s'landts ordonnantie, also hij daerover van Joris Jacobs sijn Bisschop, waeronder hij staet, aengesproken sijnde expresse heeft ontkent den eed conform d'ordonnantie gedaen te hebben, off Godt tot een getuyghe genomen te hebben, versoeckende oversulx dat de here pensionaris wil gelieven desulve sovele te gevallen te doen ende ondertaen de vs. getuighe opt gene verhaelt, vertrouwende dat hij niet sal gestant doen voor sijn gedane depositie Godt tot een getuyghe genomen te hebben, om de waerheyt te sullen deponeren. Immers is oock notoir ende t'Gerechte allesins kenlijck dat die van Joris Jacobs gesinden int bevorderen van hen eygen saken veel weyniger daer sij als getuygen werden geroepen, noyt den eed conform s'landts ordonnantie willen doen. So dat verstaen moste werden indien hij den eed in voegen vs. gedaen soude hebben, des geensins, dat hij daertoe overredet was tegens sijn gemoedt ende conscientie, doordien hij de weygeringhe tevoren bij hem gedaen, heeft gefundeert op sijn religie. Wat aengaet dat de reqrnt daertoe wederom geciteert zoude sijn, can den reqrde in desen niet patrocineren, aengesien de citatie is geschiet op deselve dach nae noen, naedat de reqrnt voor noen tot dien fine geciteert ende gecompareert sijnde, door des vs. getuyges weygeringhe daermede voor die dach niet wetlijck wederom conde geroepen werden. Ende genomen sulx al cesserende in des neen, so can de reqrde niet ontkennen off de getuyghe is tegens d'avont op vs. date eerst verhoort geworden, ongetwivelt vermits de magistraet ende gesworen gemeente op halff twee ure vergaderinghe hielden ende omtrent drie off halff drie uren eerst gescheiden sijn, in voegen t'selve op de ure alwanneer de nulle citatie geschiet is, geen verhoringhe heeft conen geschieden: alwaeromme oock de vertoonde accusatie ipso jure nul is. Ende indien den E. Gerechte dat de citatie ten fine vs. nae rechte tweemael op een dach mochte geschieden, des niet gelovende, so mochte de reqrnt wederom sijn geciteert om de getuighe te sien edigen, ten tijde als hij s'avonts soude werden verhoort. t'Welcke nadien in confesso is niet [79 verso] geschiet te sijn, so volcht dat deselve depositie is becomen sub- ende obreptivel., ende dat door een nulliteyt is begaen, ende vervolgens dat deselve geen effect can sorteren. Nam dicta testum, qui in absentia partis adversae fuerint accepta, sunt rejicienda ac amovenda, L. 51 quando 19 C. de testib. auth. sed et si quis C. eod. tit., L. si postulaverit 27 par. 7 ff. ad L. Jul. de adult., praesertim si testes non iuraverint, L. iusiurandum C. de testib. paria sunt non praestitisse vel non rite praestitisse juramentum, L. 5 C. de llus. Ontkennende mitsdien dat de getuighe wetlijck sijn getuychnisse soude hebben voltoyt, de vordere allegatien als dat de reqrnt hieroff voor desen den reqrde soude gesocht hebben te vexeren, sijn hier impertitent, ende werden oock ontkent. Geblijckende t'contrarie dat de reqrde ten principale in desen proceduren is Actor, die met dese onnutte proceduren van de reqrde wert bespronghen. Ende indien hij met sijn begoste gebou wilde blijven op sijn eygen grondt, gelijck behoerde ende hadde alle beletsel van bouen conen voorcomen. Daermede affslaende ende ontkennende wes schadiget ende proffijt doende accepterende de reqr nt gesisteert voor replicq.
T. Ipkema
[in de marge:] Notandum de reqrnt versoeckt dat desen bij de samptlijcke heren pensionarien mach werden affgedaen.

Duplicando secht d'reqrde dat de ijdele acceptatie ten replicq niet voordelijx can wercken, doordien den getuige naderhandts op goetbeduncken den eede conform de ordonnan. heeft gepraesteert, om hetwelcke te sien, den reqrnt, geciteert sijnde, hem volgens omstaende acte heeft laten accuseren van contumacia, gelijck voren is gesecht, soodat den getuige in alle wettelijckheyt ende nae stijle van procederen is verhoort, derhalven het sustinuit ende de cavillatien op het Bisschops Joris Jacobs volck gemaect, in desen irrelevant is, alsoo een yder moet weten wat hem te doen staet. Tmeer nadien den getuige den eede nae luit Lants ordonnantie, op de Mennoniten gestatueert, in handen van de praesiderende Burgemr. ende Secretaris heeft gepraesteert, in voegen claerlijck uyt de bijgevoechde principale informatien met B. te sien is, Ende [80 recto] alsoo de reqrnt int minste daertegens can hebben schoon hem enige onwaerheden van den Bisschop ofte anderen mochte wesen aengedient ofte bij de reqrnt qualicken gehoort ofte verstanden, is, dan claer voor ogen dat hij reqrnt qualijcken ende met ingenomen haedt tegens den reqrde procedeert, allene om sijn werck te verhinderen ende als tegens den herbst te bederven. Aenlangende het befelen dat de citatie op een dach soude wesen aen de reqrnt gedaen, can d'reqrde niet verstaen quo jure hetselve alhier, als alleen tot beedinge van een getuyge ende t'selve te anhooren, soude sijn verboden, sijnde daerdeur het wijdere verhael ten replicq gedaen, quod dicta testum in absentia partis adversae recepta, sint rejicienda, genoechsaem door voorgeroerde exhibeerde accusatie wederlecht. Ende wert voorwaer al te impudent ende onbedacht bij de reqrnt des getuyges gedane depositie alhier geimpugneert, daeruyt de voorgeroerde depositie bij de handt van de Secretaris selffs overgenomen ende geschreven claerlijck geblijct, dat de getuige het juramentum secundum formam statuto contentam et memonitis indultam heeft gepraesteert, ende dat in praesentie van de praesiderende Burgemr. ende welgedachte Secretaris, die oock andersins, indien hetselve oock alsoo niet waere gepraesteert, sulx in d'vs. depositie van den getuyge, niet solden hebben geexprimeert, sulx dat alhier magis judici, functo jam officio suo, quam privato, credendum sit, hoewel oock andersins posito casu, sed non concesso d'reqrnt sulx met de rechter ende niet met d'reqrde, sich allesins regulerende nae desselffs genomene informatien vs., heeft te disputeren, hiermede affslaende wat scade ende profijt accepterende persisteert d'reqrde voor duplicq ende concludeert versoeckende recht.
A. Siccama
[links in de marge, dwars geschreven:] t'Gerechte gehoord den eed volgens s'Landts ord.tie in praesentie van partijen bij Hein Cornelis gedaen, ontsecht den reqrt zijn versoeck compensatis expensis. Actum den 15 Augusti 1648.

Joris Jacobs was een van de opvolgers van Jan Jacobs: zie J. Loosjes, Jan Jacobsz. en Jan-Jacobsgezinden. In: Nederlandsch archief voor kerkgeschiedenis XI (1914), 185-240. i.h.b. 232.

>> begin