>> HOMEpage

Jarich van Ockinga (1644-1714)
bemiddeld en geleerd
belangstellend en geliefd

Bronnen (o.a.): Historisch Centrum Leeuwarden, Tresoar, Fries Museum, prof. dr. W. Frijhoff
Internetuitgave: M.H.H. Engels, december 2020
studie / aankoop huis Tweebaksmarkt / genealogie / testament: Ockinga aan Camstra
Tweebaksmarkt 49 na weduwe Camstra tot heden
raadsheer / Franse boeken / recepten

Ter inleiding: Nieuwe Friesche Volksalmanak 1855
[93] JARICH VAN OCKINGA - Raad in het Hof van Friesland.
..... [94] Hij was de oudste zoon van Here van Ockinga, Raad in het Hof van Friesland, en van Magdalena van Burmania, en werd te Leeuwarden gedoopt den 18 Februarij 1644. Slechts een kind van dertien jaren zijnde, bekwam hij den 13 November 1657 reeds eene aanstelling als Kapitein bij de Infanterie (*). Of hij zich in 1665 bij het leger van Joan Maurits bevond, toen deze tegen den Bisschop van Munster oprukte, is mij onbekend, doch zeker is het, dat hij reeds den 13 Februarij 1666 zijne militaire betrekking, en op naauwelijks twee en twintigjarigen ouderdom den gewigtigen post van Raad in het Hof van Friesland aanvaardde [6 maart 1666], opengevallen door afstand van zijnen vader. In 1673 leverde hij met zijne ambtgenooten, Horatius van Knijff en Assuerus van Grovestins, bij de Staten van de Provincie een vertoog in, waarbij zij verzochten ontslagen te worden van het doen van den eed van geheimhouding der adviesen, in de vergadering van het Hof gegeven, vermits zij oordeelden, dat iemand, die tot zulke hoogstgewigtige ambtsbetrekkingen geroepen was, vanzelfs behoorde te weten, wat voor de dienst des Lands moest verzwegen of geopenbaard worden. Bij resolutie van de Staten werden zij in het gelijk gesteld, en het Hof verzocht hen weder toe te laten tot de beraadslagingen, waarvan zij, uit hoofde van hunne weigering om den eed te doen, waren uitgesloten (†).
(*) Dit was toenmaals niets bijzonders, daar men de loffelijke gewoonte had de krijgsambten te verkoopen. Voorwaar een treffelijk middel om bekwame bevelhebbers te bekomen.
(†) Charterboek van Friesland, 5 D. bl. 948, 949 en 951.
[95] Na het overlijden van zijne eerste vrouw, Barber van Camstra, dochter van Homme van Camstra en Edwert van Juckema, weduwe van Bonne van Harinxma Donia, geboren den 9 Maart 1634 en gestorven den 30 November 1696, hertrouwde hij met Ida Maria, dochter van Ulbe van Sixma en Alegonda van Unia. Zij overleed den 26 Augustus 1705 aan de kinderziekte, in den ouderdom van vier en veertig jaren, en werd te Roordahuizum begraven, waar ook later haar man werd bijgezet. Op haren dood werd eene treurzang gemaakt door G. J. van Eekoma J.U.D. Zij hadden eenen zoon, Watze Hero genaamd, die gedoopt te Leeuwarden, den 30 Januarij 1701, kort na zijne moeder overleed, namelijk den 11 September 1705. E. Roukema maakte op hem een grafschrift in het Nederduitsch.
Tot eerste en presiderende Raad in het Hof benoemd, was Jarich tevens Curator van de Academie te Franeker, in welke laatste betrekking hij zijnen vader in April 1682 was opgevolgd. In de Genealogie schijnt hij zeer ervaren geweest te zijn, althans het Stamboek van den Frieschen Adel geeft op, dat U. van Burmania aan hem het geslachtregister van Ockinga en meer andere te danken had, en dat hij dat van Grovestins leverde in de Variae Genealogiae van Jhr. Alexander Josephus van der Laen. Volgens het werkje: Frisia nobilis, waarin op bl. 162 een gedicht van T. Gutberleth, op eene Disputatio Physica van hem, voorkomt, blijkt het dat hij zich ook op de natuurkunde had toegelegd. E. Baders levert in laatstgenoemd werk een lofdicht op onzen Ockinga, toen hij Curator van de Franeker Academie werd, alsmede een vers op zijn tweede huwelijk en op de geboorte van zijnen zoon, terwijl er twee lijkdichten op hem voorkomen, het [96] eene van Christianus Brink, Predikant te Beers en Jellum, en het andere, zijnde eene vertroosting voor zijnen neef Tjalling van Camstra, door O. B. Etma, alle in het Latijn; in het Nederduitsch bezong E. Roukema zijne uitvaart, en roemde hem als wijsgeer, historiekenner en taalkundige.
Uit dit alles is ligtelijk op te maken, dat Jarich van Ockinga een bekwaam en geleerd man was, zeer bemind en geacht bij zijne landgenooten en medeburgers. Ook bij de Vorsten van Oranje Nassau stond hij in hooge gunst. Bij het overlijden van zijne tweede vrouw, ontving hij eene hartelijke condoleantiebrief van Johan Willem Friso, uit het leger te Landen, en van Amelia, gemalin van Hendrik Casimir II, twee brieven, waarvan een het rouwbeklag over zijne tweede echtgenoot en eene andere dat over zijn zoontje inhoudt. Hij overleed den 7 November 1714, in den ouderdom van een en zeventig jaren, diep betreurd door vrienden en naastbestaanden, die hij gedurende zijnen langen levensloop steeds met raad en daad had bijgestaan. Op den 19 Januarij 1708 had hij zijnen neef Tjalling Willem van Camstra, Grietman van Idaarderadeel, bij testament tot zijnen universelen erfgenaam benoemd.

Bergum, Julij 1854, H. BAERDT VAN SMINIA.

Jarich van Ockinga staat op 30 december 1659 ingeschreven in het album studiosorum van de universiteit te Franeker (ed. 1968: nr. 6108) als Jarich ab Ockinga, nobilis Frisius, phil[osophiae studiosus], nobilissimi amplissimi dom[ini] curatoris acad. Heronis] Ockinga filius. Op 22 februari van dat jaar was hij lid geworden van de studentenvereniging van Leeuwarder gymnasiasten te Franeker. In de uitgave door J. Visser (1985) van het Album collegii studiosorum ex gymnasio Leovardiensi (1626 - 1668) wordt op blz. 178 van Ockinga genoteerd dat hij sedert de oprichting van dit genootschap de vierenvijftigste voorzitter werd in april 1663. Zijn lijfspreuk was Arte et Marte. In 1664 is hij met medelid Tinco van Andringa ter bevordering van zijn studie naar Frankrijk vertrokken.
In het verslag van die reis wordt niets verhaald van een promotie te Orléans of elders. Goed Frans leren spreken en de landscultuur leren kennen lijken de belangrijkste oogmerken van deze reis. Volgens het reisverslag verbleef Ockinga een vijftiental weken (in de herfst van 1664) te Blois, alwaar men volgens overlevering het beste Frans sprak. Negentien weken ongeveer bracht hij door in Parijs, van kort voor Kerstmis tot 1 mei 1665.
Prof. dr. W. Frijhoff deelde vriendelijk het volgende mee.
Parijs: die universiteit was er uitsluitend voor katholieken (er was een eed op het katholieke geloof vereist). Ik vind in mijn bestand Parijs geen Ockinga, en sowieso weinig Noordnederlanders. Die deden meestal iets anders in Parijs maar dat is moeizaam of helemaal niet te vinden tenzij in particuliere bronnen. Het stadsarchief van Parijs is bij de Commune van 1871 samen met het stadhuis integraal verbrand.
Orléans: hier zijn de Duitsers schuld aan de grootscheepse vernietiging van het archief in 1940. De registers van de Germaanse Natie (die formeel buiten de universiteit stond en pluriconfessioneel was) zijn daar in zekere zin aan ontsnapt, omdat microfilms daarvan bij toeval waren uitgeleend. Maar de vooroorlogse microfilm van de immatriculaties in de Germaanse Natie (waarvan ik een kopie te leen heb gehad) is kwalitatief heel slecht en vrijwel onleesbaar. Niemand heeft zich tot nu toe gewaagd aan een integrale transcriptie van de duizenden namen tot de opheffing van de natie rond 1690. Eigenlijk kan dat alleen in het archief in Orléans zelf.
Van de bestaande (niet helemaal volledige) microfilms van de Acta van de Germaanse natie van Orléans waarin de promoties staan vanaf 1602, heb ik de promoties eruit gehaald en in een bestand gezet. Probleem: heel vaak is het alleen een lijst namen zonder herkomst en zelden een precieze datum. Ik ben indertijd begonnen de herkomst en zo toe te voegen met behulp van de matrikels van Nederlandse e.a. universiteiten, maar dat is bijna onbegonnen werk en ik heb het niet afgemaakt.
In mijn Orléans-bestand komt geen Ockinga voor. Maar ik moet daarbij aantekenen dat de Acta over de periodes januari-mei 1664 en februari-juni 1665 geen lijst van promoties geven, dus het kan dan gebeurd zijn (ik heb niet verder gekeken dan november 1666). In de periode augustus 1663 - november 1666 vind ik vier gepromoveerde Friezen (meestal op basis van koppeling van de Acta met Nederlandse matrikels: Elco Gravius (aug.-nov. 1663), Johannes Holverda (aug.-nov. 1663), NN Joritsma (juni-aug. 1663), en NN Popta (juni-aug. 1665). Ze reisden gewoonlijk samen.
Mijn Orléans-bestand van promoti sinds 1602 bevat naar schatting tweeduizend namen, meest Noordnederlanders.
Op 19 februari 1669 is te Franeker ingeschreven (nr. 7070): Jarich van Ockinga, nobilis Frisius, Ph. stud.. Vraag is of dit weer onze Jarich, de zoon van Here, was of Jarich Lolles van Ockinga (1650-1692?), 1671 legerkapitein. In het eerste geval valt er aan te denken dat men zich een tweede maal liet inschrijven t.b.v. een promotie. Onze Jarich komt niet voor in het Album promotorum academiae Franekerensis (1591-1811), [onvolledige] ed. 1972. Is hij misschien privatim bij prof. Ulricus Huber gepromoveerd? Dat hij toen al raadsheer was, is niet vreemd, als men bedenkt dat raadsheer konden worden zij die in de rechten gepromoveerd waren of edelen in de rechten ervaren!
Dat Jarich van Ockinga gepromoveerd is tot doctor in de rechten (JUD = Juris Utriusque Doctor) blijkt (alleen?) uit de naamlijst van het Zoete-Naam-Jezusgilde waarvan hij in 1680 medevoogd werd: de samenstelling van dat bestuur was toen 1. Gysbert van Vierssen JUD, 2. Gysbert Catsius, 3. Quirijn Hiëronimus de Blau JUD, 4. Hendrick van Wyckel, 5. Arnolt van Bolten JUD, 6. Abraham de Schepper, 7. Gerardus Fortuin JUD, 8. Jhr. Jarich van Ockinga JUD, 9. Hector van Glinstra, 10. Tjerk van Scheltinga, 11. Bertrand Gachet, 12. Bartolt baron van Aylva, 13. Valerius Renici JUD.
Zijn belangstelling voor natuurkunde, of liever gezegd de natuurwetenschappen, is door biografen afgeleid uit een gedicht van Tobias Gutberleth "In Disputationem Physicam Jarichii ab Ockinga ... [prof. Joh.] Greydano magno praeside"; deze disputatie komt niet voor in de bibliografie Auditorium academiae Franekerensis (1995).

Huizen gekocht in 1669

HCL Groot Consentboek (GC) inv.nr. 3638 (Wirdumerdijk 3, 1669)
166r
Doctoren Feico ende Lollius Aelserda, sampt Jacobus ende Gellius Aelserda ... erfgen. van w. Jettie Lolles Aelserda ende Yttie Feickes Camminga onse w. olderen ... vercoft ... aen de Ed. vermog. hooghgeleerde heere joncker Jarich van Ockinga, raad ordinaris in den Hove van Frieslandt, ende vrou Barbara van Camstra echtel. ... seeckere huisinge, ... [Leeuwarden] aen 't merckt, daer de Wijnbergh uithangt, bij de wedue van w. Sybrant Feddema tegenwoordich als huyrderse bewoont, ... de Ed. Mog. here Hero van Ockinga, gewesen raad ordinaris in den voors. Hove, ten Oosten, 't merckt ofte de gemene straet ten Westen,
166v
de fideicommissaire erfgen. van Balthasar Smidt ten Suiden ende de wedue van Sioerd Everts Watinga ten Noorden, ... voor de somma van drie duysent twee hondert goutgls. ... primo Maij 1669 ... te ... aenvaerden ...
167r
vrij te leveren ... Actum Leeuwerden desen 5en januarij 1669 ... Op welcke coop ... [consent]. Actum den 23en febr. 1669.


GC 3639 (Tweebaksmarkt 49, 1669)
15v
Hendrick van Bergen notarius publicus in Old Beyerlandt ... last ende procuratie hebbende ... [van Hohenhuys-Hartmans]
16r
... aen de Ed. Mog. heere Jarich van Ockinga, Raad ordinaris in den Hove van Frieslandt, ende juffr. Barbera van Camstra echteluyden binnen Leeuwaerden seeckere heerlijcke nieuws geboude huisinge met verscheidene voortreffel. saletten ende vertrecken, marmore pilaren,
16v
albasterde als gemarmorde schorsteensmantels, achterplaets, hovinge ofte thuin, paerdestallingen, wagenhuys ende waschhuys cum annexis, staende ende gelegen binnen Leeuwaerden scheuns tegensover het Collegie van de Ed. Mog. heeren de Gedeputeerden Staten van Frieslandt, bij de nieuwe Oosterstraet, streckende van vooren tot achter aen de Kruysstraet, ... met de gerechticheyt dat de naestgelegende huisinge staende op de hoeck van de Oosterstraet (bij de echtel. coopers mede gecoft) achter ende nevens de lanteern van dese huisinge niet hooger sal mogen worden geboudt, nochte de lichten van dese huiesinge enichsins behindert, hebbende de coopers selfs ende de nieuwe Oosterstraet ten Suyden, de commys Hettinga ten Noorden, de voorstraet ende diept ten Westen, de voors. Cruysstraet ten Oosten, versien met schoone pompen tot putten ende backen, soo voor als achter, met deftige heerdijsers welcke bij de huiesinge sullen verblieven schoon die los staen, alsmede vaste schilderien weesende de
17r
halve ovaals stucken staende boven aen de muier tegens de solder achter in het een salet die mede onder de coop van de huiesinge sullen versmelten, sijnde de uytganck van het gemack ende de waterlossinge met voors. huisinge ten Zuiden gemeen, gelijck oock de sijdmuier ende de achtergevel van dien, doch de muiragie besijden de Oosterstraet vrij eygen, oock met een mande steegh ten Noorden ende vooruytgaende, gelijck oock de muiragie tusschen deser gedachte commys Hettinga hovinge alsmede van 't waschhuys gemeen is ... voor de somma van veertien duysent goltguldens ... te betalen als primo 1670 bij 't aenvaerden van de possessie ... een gerechte derde part, ende de twee andere derde parten op den 1. Maijdagen van de jaeren 1671 ende 1672 ...
17v ...
18v ... den 12 November 1669.
Onderstonde Christina Hartmans, Sara Hartmans, J. v. Ockinga, Barbara Camstra.
Op welcke coop etc. [consent]. Actum den 19en 9ber 1669

Ontleend aan de website van Simon Wierstra:

Jarich van Ockinga, gedoopt Leeuwarden 18 feb 1644, overleden aldaar 7 nov 1714, begraven Roordahuizum, grafschrift, zoon van Here van Ockinga en Magdalena van Burmania.

Raadsheer in het Hof van Friesland 1666-1714.
Daarvoor was hij kapitein infanterie; die functie droeg hij in 1666 over aan zijn broer Sybrant.
In 1664 curator over de wezen van Tjalling van Camstra en Lucia van Aebinga te Menaldum.
Hij testeerde op 19-1-1708 en benoemde zijn neef Tjalling Willem van Camstra tot erfgenaam.
Met hem stierf het geslacht Ockinga uit in de mannelijke lijn.
Zie ook GJB 1986-78.

Jarich is in ondertrouw gegaan Leeuwarden 28 mrt 1668, voor het gerecht, en getrouwd Makkum 5 apr 1668 (1) met Barbara van Camstra, afkomstig uit Makkum in 1668, geboren 9 mrt 1634, overleden 30 nov 1696, in het 63e jaar, begraven Roordahuizum, grafschrift, dochter van Homme van Camstra en Edwert Ruurdsdr van Juckema, ook Eduarda.

Zij testeerde 14-8-1696 te Leeuwarden (zie GJB 1951-58, civ.s. 166-13 d.d. 20-12-1708 en GJB 1952-53, civ.s. 275-35).
Haar 1e huwelijk genoemd in Grafschriften Roorda I.

Barbara is eerder getrouwd 1660 met Bonne Harinxma van Donia, gedoopt Beetgum 4 jan 1624, overleden Makkum 30 apr 1665, begraven aldaar, grafschrift, zoon van Keimpe Syds van Donia en Ebel Bonnesdr van Haytsma, ook Ybel.

Uit het huwelijk van Jarich en Barbara:
1 N. van Ockinga, geboren 19 mei 1676, overleden 19 mei 1676, begraven Roordahuizum, grafschrift.
Herbegraven te Roordahuizum op 23-8-1687.

Jarich is in ondertrouw gegaan Leeuwarden 30 mrt 1700, gerecht, en getrouwd Hempens 7 apr 1700 (2) met Ida Maria Ulbesdr van Sixma, afkomstig uit Minnertsga in 1700, geboren 1661, overleden 26 aug 1705, in het 45e jaar, begraven Roordahuizum, grafschrift, dochter van Ulbe van Sixma en Alegonda van Unia.

Uit dit huwelijk:
2 Watze Hero van Ockinga, gedoopt Leeuwarden 30 jan 1701 , Waalse kerk, overleden aldaar 11 sep 1705.


Voor het huis aan de Tweebaksmarkt met het grote achterhuis daaraan vast aan de Nieuwe Oosterstraat had Jarich van Ockinga de katholieke schilder Jan Bredael, die zich met zijn vrouw en haar vader in 1651 had aangesloten bij de broederschap van de Rozenkranzers in Friesland, als huismeester en diens vrouw Sytske Ylema als dienstbode. Bredael overleed in 1682, zijn vrouw in 1691. Opvolgers in genoemde functies zijn niet bekend, of het moest zijn dat kunstschilder Christoffel Laman, die in 1708 als een van de getuigen het testament van Ockinga ondertekende als zodanig heeft gediend. Deze Laman, woonagtig binnen Leeuwarden, was eiser in een sententie van het Hof van Friesland d.d. 29 maart 1735; bijlage XXVII van Deductie, waar in wordt aangetoont het recht van jurisdictie, dat het Hof van Friesland competeert, en altoos heeft beoeffent over het eyland Schiermonnikoog, en desselfs heer en ingezetenen, so voor het verkopen van dat eyland, voorgevallen in den jare 1638, als na dien tydt, [1737].

De Nederlandsche Leeuw, 1918, kol. 214:
Genealogie Laman, samengesteld door Mr. P. C. Bloys van Treslong Prins.
De hierna volgende genealogie is samengesteld aan de hand van de doop-, trouw- en begraafboeken te Groningen en aangevuld uit eenige familiebescheiden, terwijl als uitgangspunt hebben gediend eenige gegevens mij verstrekt door de Heeren C. J. Polvliet en R. H. Laman Eyssonius Wichers.
Het wapen der familie is zooals beschreven bij Rietstap en komt ook voor in het wapenboek van Ferwerda.
De oudst bekende stamvader is Philippus Laman, die ook voorkomt als Louman, Lomeyer, terwijl zijn zoon Jan ook voorkomt als Laama.
De genealogie vangt aan met:
I. Philippus (Flips, Philips), Laman (Louman of Lomeyer), die vóór 1640 gehuwd was met Fenna Huibers (Fennetie Huiberts). Zij hadden 6 kinderen nl.:
1. Jan, volgt II.
2. Henricus Laman (Lomeyer), ged. Groningen Solis 3 Aug. 1646 in de Martinikerk; de ouders woonden toen bij 't hoff, en heeten bij den doop: Philips Lomeyer en Fennetie Huiberts e.l.; hij sneuvelde volgens familie-aanteekeningen in 1672.
3. Levijn, volgt II bis.
4. Jurrien Laman.
5. Christoffer Laman, ged. Groningen Martis 26 Febr. 1650 in de Martinikerk, de ouders woonden toen in Visscherstrate en heeten in de acte Philippus Laman en Fennetien e.l.
6. Aeltjen Laman, ged. Groningen Dingsdach den 19 Julius anno 1653, de ouders woonden toen weer in d'hoffstrate en heeten in de acte Philippy Laman en Fennichjen Lamans.
.....
Piet Bakker mailde 19/11/1920: Christoffer Laman [genoemd in het hierboven geciteerde genealogiefragment] kan heel goed [de 'konst-schildenaer', getuige in Ockinga's testament uit 1708] zijn, hij komt dan uit Groningen, wat voor veel Friese schilders geldt. Echter, een beroep wordt in de genealogie niet genoemd en hij is in 1650 geboren, wat hem voor een proces in 1735 wel heel oud maakt, maar oud werden meer leden van die familie, waaronder ook Paulus Laman, een bekende Groningse burgemeester, van wie een zwak portret bestaat, dat gezien zijn leeftijd, mode etc. vermoedelijk in het eerste kwart van de 18de eeuw in Groningen is geschilderd en dus misschien wel door zijn oom Christoffel, zie Gezinskaart van Paulus Laman (1668-1747).


TESTAMENT van Jarich van Ockinga, 1708, Sminia-archief (Tresoar toegang 327 inv.nr. 1586)

In den name Godts almachtigh, Amen.
Naedien de doodt seker, doch de uyre vandien onseker is, soo hebbe ick Jarich van Ockinga, eerste en praesiderende Raadt ordinaris in den Hove van Frieslandt ... mijn testament, uytterste ende laeste wille ... Maecke en instituere tot mijn erffgenaem Jr. Tiallingh Willem van Camstra, die tegenwoordigh bij mij woont, ofte bij voorafflijvigheit van deselve sijn Edts. vader Jr. Tiallingh Homme van Camstra, grietman over Idaerderadeel, die ick in desselffs plaetse substituere bij desen , ... [verso:] In waeren oirconde soo hebbe ich testator desen met mijn eigen handt ondertekent, voorts specialijck versocht ende bijeen doen vergaderen de erentpheste en seer discrete mannen, omme desen beneffens mij als getuigen te willen bevestigen, te weten Dr. Eduardus Meurs mede oldste advocaet 's Hoffs voors., Tiomme Sybisma en Paulus Feensma beide deurwaerderen van gemelten Hove, Jacobus Nieuwenhuis kastmaker, Christoffel Lahman [tekent met Laman (of Lamein? = Lamain?, of Lameir? = Lamier?)] konst-schildenaer, Jan Cornelis [tekent met Joncksma] Mr. kistmaker sampt de notarius Thomas Tarquinii, alle burgers binnen Leeuwarden ende mannen van goeden gelove, 't welcke wij getuigen ook alle gaerne hebben gedaen, naedat wij den Heer testator desen eerst hebben sien tekenen, en Zijn Edt. daerbij hooren verclaren, dat hierinne begrepen was zijne laeste wille, en dat hem den inholt dies ten vollen bekent end bij hem selffs vooraff gelesen was, sijnde ons getuigen maer alleen het begin en einde tevooren gelesen, alles in een context, ten huijse van den Heer testator, en sonder dat den een van den anderen is gescheiden voordat alles volbracht was.
Desen negentienden Januarij een duisent seven hondert ende acht, 1708.

















1. voorhuis 2. zijkamer 3. gang 4. achterkamer 5. nieuwe achterkamer (zaal) 7. kleine achterkamer 8. kamer (afb., naar een plattegrond uit 1907, ontleend aan: Johan de Haan, 'Inwendig geven ze meer, dan ze uitwendig beloven', in: Leeuwarden in de Gouden Eeuw, Hilversum 2016, blz. 235-266).
Wapensteen in de hoofdgevel aan de tuinkant van het achterhuis, boven de voormalige entreepartij. Het reliëf is maar liefst 1.20 bij 2.00 meter groot. Het vroeg-barokke beeldhouwwerk van hoge kwaliteit is waarschijnlijk in de Franse tijd geschonden: het alliantiewapen is blindgekapt.
De putti houden een huwelijksband vast. Daarboven hangen uit een lauwerkrans (duidend op een gepromoveerde?) twee akers (kwastjes aan touwtjes, die in chique kleding de kraag versierden): referentie aan dr. Jarich van Ockinga?



GC 3665 (1782)
82r
Vrouwe Wiskjen van Haarsma wedue wijlen den Heere Jetse van Sminia, in levene secretaris der Ed.mog. Heeren Staten van Vriesland, bekenne verkogt te hebben en mitsdien in waren eigendom over te dragen aan den Hoogwelgeb. Here Jr. Ernst Frans van Aylva, grietman over Baarderadeel en meede gecommitteerde Staat ten Landsdage dezer Provincie, de grote en royale huisinge staande op de Tweebaksmark binnen Leeuwarden, bij Mevrouwe Douariere van Camstra in leven als eigenaarsche bewoond geweest, in eene menigte beneden en boven vertrekken bestaande, met de hovinge, koetshuis, stallinge en knegtskaamer daarbij behoorende, mitsgaders de huisinge op de hoek van de [Nieuwe] Oosterstraat staande bij de wed. van Jacob Popkes bewoond voor drie en sestig Caroliguldens in het jaar boven het schoorsteengeld en beswaard met huiringe tot Maij 1785 en dan nog vijff jaar tot keuse van de huirdersche, alles met het geene daaraan aard, band, spijker en nagelvast is, alles vrij van grondpagt, dog belast met behoorlijk huisfloreen. lantaarn- en brandspuitgeld en voorts met lasten, actien, servituten en gerechtigheeden daat toe en aan bdehoorende, hebbende de Kruisstraat ten Oosten, de Tweebaksmark ten Westen, de [Nieuwe] Oosterstraat ten Zuiden en den Heer Raadsheeer Scheltinga ten Noorden.
82v
Aldus verkogt voor de summa van ses duisend twee honderd en vijfentwintig goud-guldens een en twintig strs. op navolgende conditien:
...
6. Dat de behangzels en schilderijen in de schoorsteenen en boven de deuren in de coop der huisinge zullen versmelten.
83r
7. Dat de huur der kleine huisinge mitsgaders de lands en stadslasten van het verkogte zullen blijven ten voor en nadele van de Vrouw verkoopersche tot Maij 1782 en van dien tijd af zullen loopen voor rekening van den cooper.
...
in kennisse mijn hand ter praesentie van de notaris Wierdsma verteekend te Leeuwarden den 20 April 1782 (was geteeknd)
W. v. Haarsma wed. Sminia, Petrus Wierdsma.
Op welke coop etc. Actum den 10 Maij 1782.

GC 3668 (Tweebaksmarkt 1790)
71v
Dr. Reinier Carel Blom advocaat ... curator over de boedel van Jr. Ernst Frans van Aijlva te Weidum verklare bij deezen publicq bij strijkgeld verkogt te hebben aan de Heer Pieter Cats, coopman te Leeuwarden, en Rinske Heeringa echtelieden, een groote en royaale huisinge staande op de Tweebaksmarkt binnen Leeuwarden, bij Jr. E.F. van Aijlva bewoond geweest, met de hovinge, koetshuis, stallinge en knegtskamer daarbij behorende, mitsgaders de huizinge op de hoek van de [Nieuwe] Oosterstraat staande bij de wed. van Jacob Popkes tot Maij 1790 in gebruik, alles met hetgeen daaraan aard, band, spijker en nagelvast is, alsmede het lood van de loots op de plaats of thuin, ... hebbende de Kruisstraat ten Oosten, de [Nieuwe] Oosterstraat ten Zuiden, de Tweebaksmarkt ten Westen en de Raadsheer Scheltinga ten Noorden.
Aldus verkogt voor de somma van vijff duizend een hondert en elf goudguldens op conditien
...
72r
...
5. Dat de knegtskamer verhuurt zijnde bij de week voor 10 strs. aan Jan Vos de koper zig met dat beswaar moet contenteeren.
6. Dat de huur van die kamer voor de kooper zal zijn met de finale palmslag aan te gaan.
7. Dat de huur der kleine huizinge Maij 1790 verschijnende en de lasten daarvan voor dit lopende jaar zullen zijn ten voor en nadeele van de verkooper in qlt.
In kennisse mijn hand Leeuwarden den 30 July 1789, en bij continuatie den 2 October 1789 (was get.) R.C. Blom.
Op welken coop &c. Actum den 5 Februarij 1790.

78r
Pieter Cats en Rinske Heeringa ... aan de stad Leeuwarden een groote en royale huizinge staande op de Tweebaksmarkt ... mitsgaders de huizinge op de hoek van de [Nieuwe] Oosterstraat ... hebbende de Kruisstraat ten Oosten, de [Nieuwe] Oosterstraat ten Zuiden, de Tweebacksmarkt ten Westen en de Raadsheer Scheltinga ten Noorden
Aldus verkogt voor de zomma van agt duizend Cargls. ...
Op welke coop &c. actum den 5 Maart 1790

GC 3673 (1804)
143r
De leeden Bouwcommissarien uit het gemeentebestuur der stad Leeuwarden ... verklaaren ... verkogt ... te hebben aan den Here Justinus Sjuck Gerrolt Juckema van Burmania Rengers [1777-1832], Raad ord. in den Hove van Vriesl. ald. eene groote en royale hui-[143v]singe en tuin cum ann. staande op de Tweebaksmerkt ... hebbende tot naastls. de Kruisstraat ten O., de Oude[?] Oosterstraat ten Z, de Tweebaksmerkt ten W en de oud Raadshr. Scheltinga ten N. ... voor eene zu[mm]a van negen duisend en neegentien Cargls. ...
6te. Dat de kop[er]s verpligt zullen zijn zig omtrent het ond[erhou]t der mandeelige steeg tusschen deeze huizinge en dat van den Heere Frans Julius van Scheltinga te gedraagen na het accoord tusschen de magistraat en vroedschap der stad Leeuwarden en voorn. Here Scheltinga opgerigt in dato den 20 Maij 1793.
Leeuwarden den 22 Juny 1804.
Op welken koop etc. Actum den 14den 7br. 1804
144r
De leeden bouwcommissarien ... aan den Here Justinus Sjuck Gerrolt Juckema van Burmania Rengers, Raad ord. in den Hove van Vriesl., en Vrouwe Henrietta Jacoba van Andringa de Kempenaar echtel. ... eene huizinge cum ann. staande op de hoek van de Oude[?] Oosterstr. op de Tweebaksmarkt te Leeuw., bij Marius Wijnands als huurder bewoond tot den 12 Maij 1805 voor zeeventig guldens in het jaar, ... hebbende tot naastls. de verkopers ten O en N en de straat ten Z en W ... verkogt voor eene zu[mm]a van een duisend twee hondt. vijf en zeventig gulds. en vijf strs. ... Leeuwarden den 22 Juny 1804.


Aan het begin van de negentiende eeuw kreeg het complex Empire-vensters, die toen in mode waren, en bovendien is het van binnen gemoderniseerd, wat onder meer het stucplafond achterin beneden bewijst. Grote schade werd toegebracht in 1912, toen een garagebedrijf in het complex werd gevestigd. Op de begane grond werd de oude structuur vrijwel volledig uitgebroken en het achterhuis kreeg in de zijgevel aan de Nieuwe Oosterstraat een enorme etalagepui t.b.v. een showroom. Halverwege de negentiger jaren van de twintigste eeuw is het complex grondig gerestaureerd en verbouwd. Beneden heeft zich horeca gevestigd, boven zijn appartementen gerealiseerd.

Raadsheren beëdigd 1666 volgens de naamlijst op MpaginaE:
1666 beëdigd O Aylva, Sjoerd 7-9; Doma, Pibo 22-12 / W Ockinga, Jarich 6-3
De Heeren van den Raede (1999):
nr. 166 Sj. v. Aylva benoemd 16-2-1666; nr. 167 J. v. Ockinga benoemd begin mrt. 1666; nr. 168 P. v. Doma benoemd dec. 1666
427 Jarich van Ockinga presiderende raad 1699-1714
Dankzij de aantekening in het verslag van zijn reis naar Frankrijk is nu de precieze datum van benoeming van Jarich van Ockinga bekend: 23 februari 1666. Omgekeerd geeft die aantekening de auteur van dat reisverslag aan.

Achterin het reisverslag:
Exercice de la pique, premierement estant pique plantée à commancer
.....

Catalogue des Academiciens
selon l'ordre auquel ils ont esté receus depuis l'institution de l'Academie.
Remarquez que ceux qui sont morts sont marquez d'une estoile, & que le temps de leur reception est en marge.
.....
Vo[i]cy l'estat de l'Academie Francoise jusques à l'an 1653

Quelques bons livres
• L'histoire de France en 3 volumes, in fol., par Mr. de Mezeray
• Les epistres de Seneque de la traduction de Malherbe pour le premier tome & de du Ryei pour le second
• L'Epitome des vies de Plutarque par du Ryer
• Tous les livres de la traduction d'Ablancourt
• L'estat de la France de l'impression de l'an 1664[?]
• L'honeste homme par Mr. Faret, petit livre
• L'honeste femme par Mr. du Boscq
• L'usage des passions par le pere Senau[l]t, petit livre
• De l'interest des Princes par Mr. le Duc de Rohan, petit livre
• L'histoire des favoris, petit livre, par Mr. de Refuge
• Strada traduit en Francois par du Ryer
• Comedies de Terence traduites en Francois avec le Latin à cost, chez la veuve Martin Durand, rue St. Jacques au Roy David, petit livre bon pour apprendre la langue francoise; [op het titelblad: Pour servir à bien entendre la langue Latine, et à bien traduire en François]
• Le ministre d'estat [avec le veritable usage de la politique moderne] par Mr. de Silhon, tres bon livre
• Abbregé de l'histoire de France par du Verdier
• Le siecle de fer par Mr. de Parival
• Les oeuvres de Balzac, toutes en un livre, ou separement
• Les oeuvres de [Vincent] Voiture
• Les oeuvres de Corneille, ou sont toutes les belles comedies
• Harangues des femmes illustres par Mr. de Scudery
• Quelques beaux romans, comme l'illustre Bassa de Scudery, Pharamond de Scudery, le grand Cyrus de Scudery, la Chele de Scudery, le roman comique de Scarron
• Les lettres de Costar
• Proverbes illustres
• Quinte Curce, de la vie & des actions d'Alexandre le grand, de la traduction de Mr. de Vaugelas
• Remarques sur la langue Francoise [utiles a ceux qui veulent bien parler et bien ecrire; par Mr. de Vaugelas - Paris 1647]
• La Pharsale de Lucain, ou les guerres civiles de César & de Pompée par Mr. Brebeuf
• Lucien de la traduction de N. Per[r]ot sr. d'Ablancourt
• Pseaumes de David par Mr. Godeau evesque
• Le Gazophylace de la langue Francoise & Flamende. Schatkamer der nederduytsche ende fransche taele, inprimé à Rotterdam chez J[e]an Naeran marchand libraire A[nn]o 1654


γαζοφυλαξ = schatbewaarder; schatkamer = γαζοφυλακιον

[Medische recepten]
• Remedie voor de tanden
Salvia latifolia, ofte bij gebrek van die andersins vulgaris s'avonts in een glas wijn geleydt met wat sout daerin, ende des morgens met die bladeren de tanden ofte tantvleysch gewreven.
• Remedium contra pestem
s'Morgens een folium rutae, met een grooten noot ofte juglans [= walnoot of okkernoot] ende een fijgh tesaemen gestoten ende opgegeten.
• Voor de tandtpijn s'morgens altijt den mont gewassen met koudt schoon waeter, ende achter de ooren daermede gewreven.
• De roode knoppen van wilde rooseboomen ofte andersins van andere aen tween gebroocken ende van binnen schoon uytgenomen, ende daernae in wat waeter ende wijn ende suycker terdege gesoden, ende daernae in een schotel gedaen met wat sop ende suycker wederom overgesmeten, smaeckt seer wel voor naementl. bij gebraeden, ende is seer goet voor de steen ende graveel. Om deselve knoppen langen tijt te bewaeren soo maecke men se in de sonne droogen, ofte andersins bij het vier in een panne ofte in een oven.
• Voor de maegh sijn oock seer goedt baccae juniperae ofte geneverbeyen s'morgens nochteren 12 daervan ingenomen.

>> begin