>> HOMEpage

Leeuwarder uurwerken en uurwerkmakers

Bron: de gelijknamige publicatie uit 2015 van W. Dolk (>)
Internetuitgave: M.H.H. Engels, februari 2018


Duizenden oudheden en merkwaardigheden, in Friesland voorhanden of betrekkelijk deze provincie elders bewaard, werden in 1877, bij gelegenheid van de viering van het 50-jarig bestaan van het Fries Genootschap, bijeengebracht in de Historische tentoonstelling van Friesland. Een deel van zaal XI was ingericht met diverse voorwerpen van persoonlijk gebruik, waaronder dertien horloges (Gids voor de bezoekers, 244, vitrine 149); nummer 12 was een antiek (zilveren) horologie in ovalen vorm, waarop J. Silleman fecit Leeuwarden.

Circa vijftig jaar later trof aartsverzamelaar Nanne Ottema (Uurwerkmakerskunst, 15) in het Louvre twee verguld koperen uurwerkjes aan met (vrijwel) dezelfde inscriptie, en achterhaalde hij vervolgens in Leeuwarder archivalia een inventarisatie in 1649 ten huize van een Joost Silleman, waarin ook een deel horologiemakersgereedschap. Klokkenspecialist Enrico Morpurgo verwees in zijn naamlijst (114) wel naar publicaties van Ottema, maar was onzorgvuldig in de weergave van diens data betreffende Silleman. De accurate J.H. Leopold (35) prees de deskundigheid van Silleman en kon aanvullen, dat deze omstreeks 1597 in Amsterdam geboren was, daar in 1632 (onder)trouwde en, nadat hij er in 1634 in moeilijkheden was geraakt (omdat hij ter reparatie aangenomen uurwerken had verpand en verkocht), de stad moest verlaten.
Joost Silleman, geboortig van Amsterdam, kreeg 25 november 1640, na betaling van zes goudgulden, het burgerrecht van Leeuwarden. Het volgende jaar zijn in de administratie van die stad van hem drie schuldbekentenissen geregistreerd, waaronder een van 35 gulden aan de bank-van-leninghouder te Workum, van een uierwerck (j 7, 18v) en een van 24 gulden aan de Leeuwarder zilversmid Minne Sickes voor een christallen casse om daerin te maken een cleyn horologie en andere geleverde waren (o 41, 111). [Bij de inventarisatie van Minnes goldsmidswinkel (1648, y 36, 109) werden o.m. vijf christallen horologiekassen genoteerd.] Ook in 1641 moest het stedelijk gerecht uitspraak doen over een weddenschap: de verkoop door Silleman van een horloge ter waarde

5


van 40 gulden, gratis als de Franse koning Arras niet zou innemen, 60 gulden indien wèl (o 41, 152v; daarnaast is er sprake van een pomander en wat duytsch werck); baarslieden waren de zilversmeden Feye Joosten en Pyter Langweer (f 32, 1). De jaren daarop brachten nieuwe verplichtingen, o.a. de betaling van 31 gulden wegens geleverd porselein (1642, j 7, 80; f 32, 508v) en van 44 goudgulden achterstallige huishuur (1643, f 33, 456). De vele schulden leidden tot Joosts gijzeling; daaruit werd hij ontslagen na overdracht aan drie schuldeisers van negen horloges. Die zijn als volgt beschreven: een met een casse van Cristal Montagne, twe met ribbe kaskes, een in een gladde casse (wiesende beneffens de 2 voorgaende den dach ende maent), een cleyn wercksken in een gladde casse, een in een achtcantich kaske, een in een schulpe kaske, een in een ronde silveren ende eindelijk een in een ovaalswise silveren casse (1643, gg 36, 175v). De magistraat verleende toestemming tot de verloting van deze horloges (1643, M 3, 262 en 267); de advocaat Arnoldus Jellema moest het jaar daarop nog worden gemaand tot betaling van vijf gulden voor vier loten (f 34, 463v).
Intussen maakte Silleman weer nieuwe schulden, aan de zilversmeden Minne Sickes (1645, j 9, 15) en Pieter Langweer (1644, j 3, 77), salaris van een procureur (1644, f 34, 488), kosten van wijn en bier (1646, f36, 984), opnieuw huishuur (1646, f 36, 206v), en een vergoeding aan de herbergier Botte Jelles van vijf gulden van een cimmel bij hem gebroken aan een groot speelwerck (1646, f 36, 520v). In september 1645 ontving hij van dr. Siricus Hilverda een horloge, met afspraak deze in ruil daarvoor voor Kersttijd een goed, perfect gaende slachwerck te leveren; die belofte was twee jaar later nog niet ingelost (gg 40, 209v). De klerk van de raadsheer Johannes Nijs overhandigde Silleman een duits slachwerck en gaf hem opdracht tot het maken van een horologium aenwisende de uiren, de maneloop sampt maend ende dach van de weke. Dat horloge kwam later dan was afgesproken gereed en werd bij het proberen gans incorrect bevonden. Silleman kreeg, in plaats van de bedongen 65, slechts 25 gulden maakloon toegewezen (1647, o 47, 177v). Dan volgt de registratie van een reeks aanmaningen tot restitutie van horloges (met de silveren buytenkast, met een gouden kast ende keten, etc.), om wat te vermaken door Silleman ontvangen (1647, f 37, 367, 368v, 431, 454v, 497v, 499v, 561v, 570v, 573v, 574, j 10, 4; 1648, f 38, 152v, 183, 497v).

6


Het laatste, in Leeuwarder archivalia gevonden spoor van het verblijf van de horlogemaker aldaar, is de inventaris, 3 januari 1649 opgemaakt te zijnen huize (y 36, 197), op verzoek van de huiseigenaar (die al eerder de huur van de woning aan de Nieuweburen had opgezegd; 1648, o 48, 38). En dat alsoo Silleman naest enige weken suspect de fuga is en de goederen bij desselves huisfrou clandestina ten dele sijn vervoert ende noch bij haar onderlecht worden te vervoeren. In voorhuis en benedenkamer werden aangetroffen twee tafels, zes stoelen, twee groene gordijnen, een bed met toebehoren, een grote eiken kist, drie tafereeltjes en vijf schilderijen (landschap, frutage, bancquet), drie porsseleynen schotelen, drie sulcke copkes, een halve lams ende musket, enige olde boecken, (het door Ottema gesignaleerde) deel horologiemakers gereedschap, nog enkele kleinigheden en verscheyden romlingen. In de bewaarde fragmenten van de Leeuwarder executieboeken ontbreken inschrijvingen in het eerste kwartaal van 1648, zodat het lot van deze povere bezittingen niet kon worden achterhaald.
De reeks opdrachten aan Silleman tot het schoon- en opmaken van horloges doet veronderstellen dat er in deze contreien al eerder een kleinuurwerkmaker werkzaam was. Dat was kennelijk nog niet in 1598 het geval, toen Albert van Ittersum (drost van Lingen, in dat jaar door de Raad van State aangesteld als commandeur van honderd harquebusiers) aan de Leeuwarder chirurgijn Hendrick Hendrixz. Griethuysen een gouden ring met topaas en een uurwerkyen in handen gaf, onderpand voor een schuld van twintig gulden. Bij de aestimatie van Griethuysens boedel is dit mesken uurwerxken sonder slachwerck, slechts een wijswerckyen (watch, montre) twelcken men bij hem draecht (...) ongewardeert gebleven doer d' onkundicheyt van de aestimatoren (twee uitdraagsters; 1598, z 3, 152v, 162). Enkele jaren eerder bepaalden baersluden de prijs

7


[niet gescande afbeeldingen]

8


van een costlick kleen horologie, inzet van een weddenschap over de inname van Steenwijk, op 45 dalers (1593, o 7, 177). Gegevens over de waarde van de oudste staande uurwerken ontbreken. Bij de beschrijving van de boedel van de befaamde (en zeer welgestelde) burgemeester Adie Lamberts is een uyrwerck staende in een holten kas geregistreerd (1594, y 10, 594), in die van de medicus en mathematicus Johannes Velsius een staende uurwerck (1601, y 13, 19) en in die van François de Swart, klerk van Gedeputeerde Staten, een ijseren gaende uyrwerckien hangende in t sael aen de muyr (1619, z 13, 75). In het voorhuys van diens collega Pibo Gualtheri, eerste clercq in den comptoire van Frieslandt, stond een, door een ingenieur en een klein-uurwerkmaker op 75 gulden getaxeerd mesken uyrwerck, in diens studoir een verzameling geometrische instrumenten (703 gulden 6 stuivers), waaronder een verguld messing horologium horizontale en een horologium portatule deaurata (1618, y 23, 23; 1619, z 12, 192).
Tijdaanwijzers kwamen ook in de eerstvolgende decennia maar sporadisch voor in de Leeuwarder inventarisatieboeken.Tot 1700 kon een tachtigtal exemplaren worden genoteerd, voornamelijk in de boedels van hogere ambtenaren, legerofficieren en bemiddelde kooplieden. Prijstaxatie is uitzondering; sommige uyrwercken en horologies werden op rond de twintig gulden geschat, maar er waren er al van beneden de tien. Het hoogst gewaardeerd is het horologie van een chirurgijn (1690, z 27, 168, 90 gld.), het laagst een uyrwerck in de schoole (1692, z 32, 189, 2 gld.). Ongetaxeerd bleef een slaende uirwerck in de zeer bescheiden inboedel van een eerdere schooldienaer (1651, y 37, 233). Ook minder gefortuneerde Gouden-eeuwers gelukte het wel dergelijke kostbaarheden te verwerven, bij voorbeeld door deel te nemen aan de toen zo talrijke loterijen. De trekkingslijst van een in 1606 gehouden loterij (De Vrije Fries 19/1, 1897, 185) vermeldt nog geen uurwerken onder de meer dan honderd luxe voorwerpen: vooral schilderijen, zilver, spiegels en een enkel stuk porselein. Die loterij zal zijn uitgeschreven voor een goed doel. Daarnaast kregen particulieren toestemming om eigen bezittingen van de hand te doen. Dat konden uiteenlopende zaken zijn als seeckere schone oss (1619, o 22, 165v), een schilderijlijst (1620, f 12, 287), een vergulde lampet (1629, M 3, 33), een uyrewerck (1635, o 35, 157v), schilderijen (1641, h 4, 25) en het peerdt van een cavallerist (1687, M 15, 161). Als eerder gemeld, kregen in 1643 de schuldeisers van uurwerk-

9


maker Silleman toestemming om negen van diens horloges te verloten.
De (weinig talrijke) 16de-eeuwse uurwerkmakers zullen, met de slotenmakers, als vervaardigers van metalen instrumenten, opgenomen zijn geweest in de stedelijke smidsgilden. Van het Leeuwarder St. Eloi-gild is nauwelijks meer bekend dan de in de Politieboeken opgetekende gilderollen (1550, M 208, 236; 1593, M 209, 528); naamlijsten van gildebroeders ontbreken. Ottema (8) achterhaalde in de Groninger archieven een verklaring in 1557 van de Leeuwarder uurwerkmaker Peter Jorijs inzake de kwaliteit van een torenuurwerk in de A-kerk. De eerste, in de Leeuwarder stedelijke archivalia genoemde uurwerkmaker is de 1562 burger geworden Meynert Pieters, 1590 weesvoogd (v 1, 337); hij zal de kost hebben verdiend met de vervaardiging en reparatie van torenuurwerken. In de boedelbeschrijving van Gerryt Henricx uurwerckmaecker (bij de verkoop van een door hem nagelaten huis in de Kleine Hoogstraat heet hij slotemaker, 1585, dd 2, 100, 135; koper was de slotenmaker Claes Claesz.) zijn geen aanwijzingen te vinden voor een eventuele activiteit als horlogemaker: in de winckel vijff fijlen, noch seven fijlen, noch 23 fijlen groot ende cleyn, een selfgebraeden (roterend braadspit), 2 goltsmeedtshamers, de werckbanck, een ijseren ketten tot de lanttmeterije behorende, in de loodts een ambeeldtsblocq, twee puysters, elders nog een specificatie van landtmeterije en een recommendatie van den grietman Ernst van Ailua (...) angaende het tneeten van eenyge cloosterlanden (1586, r 1, 77v, 87v). Het lijkt niet waarschijnlijk, dat Gerryt ook met kleine uurwerken heeft gewerkt. Hetzelfde geldt voor mr. Hendrick Pytersz. clockspeler, die zich omstreeks 1598 ontfermde over een olt gebroken, vervallen en gants geraseert urwerck (1600, o 9, 41v, 1616, o 11, 96) en met de uurwerkmaker Thys Pytersz., die 1601 te Leeuwarden in ondertrouw ging.
De door Ottema (71) in zijn lijst van uurwerkmakers genoemde Peter Andriesz., 1592 te Franeker, is mogelijk identiek met Pyter Andriesz. uurwerkmaker, die in 1599 te Leeuwarden een door hem bewoond huis in de Speelmansstraat kocht (ee 3, 171v, 545 goudgulden). Hij werd in 1603 door de glazenier Sybe Pyeters aangesproken (o 10, 20) om betaling van 25 gulden voor seeckere glasen, op t credit van luyden, die haer namen ende wapens daerinne stonden, aangebracht in dat huis, in 1605 (gg 2, 137v) en 1619 (gg 14, 94) onderpand voor schuldbekentenissen. In 1600 stond de uurwerkmaker bij de

10


ijzerkramer Pyter Riemersz. voor 38 gulden in het krijt wegens aankoop van ijzer (f 5, 126v). Van het Leeuwarder stadsbestuur ontving hij jaarlijks een vergoeding voor het onderholden der uurewercken deser stede (1604, M 2, 13). Pyter maakte voor de gemeente ofte kerckvoechden van Marrum een uurwerk (1604, o 18, 177v), moest juffrouw Aelke van Ockinga binnen tien dagen een clein uurewerck restitueren (1605, j 1, 30), ruilde met eenTymen Roeloffsz. in Kuikhorne een urwerck waerdich twintig dalers tegen turf en hout (1605, o 10, 363v), vorderde drie gulden arbeidsloon van de herbergier Gees Arendts wegens reparatie van seeckere selffgebraedt (1606, f7, 64v) en bleef een Marten Alberts vijf gulden schuldig voor gedane verteringen (1611, f 8, 170). In 1621 machtigde hij, nog steeds uyrwerckmaker, vermits dat hem in zijn hoge olderdom het reysen misvalt, zijn huisvrouw om in Amsterdam de nagelaten gelden te innen van hun zoon Andries Pieters, die men secht op zeeckere schip van oorlogh ter zee gevaren ende daerop gebleven te zijn (L 849, 20). Voorlopige conclusie: Ook Pyter Andriesz. heeft zelf nog geen fijner werk vervaardigd.
Geen twijfel behoeft er te bestaan over de specialisatie van de in 1601 in het Leeuwarder burgerboek ingeschreven Wybe Wybrandtsz. cleyn uurwerckmaker van Sneeck (M 226, 338). Morpurgo (144) kent hem als maker van zeer belangrijke horloges en astronomische instrumenten en noemt zes werkstukken, waaronder een tafelklok. In 1647 werd een horologie gemaect bij W. Wibrandi binnen deser stede met een silveren custodie daerop gesneden stonde nil Hora pretiosius

11


onderpand van een weddenschap (gg 40, 197). Dat zou met 120 dan wel 200 gulden betaald moeten worden, dus van een andere orde zijn dan het in 1641 door Silleman verkochte uurwerkje en het in 1593 verwed costlick kleen horologie van 45 dalers (o 7, 177). In 1619 taxeerde mr. Wybe met ingenieur Mathijs van Voort de eerder genoemde collectie geometrische instrumenten van Pibo Gualtheri op 703 gld. 6 st. (z 12, 203v). Ottema (13) kende ook al enkele horloges met de signatuur W. Vibrandi en publiceerde (54) de inventaris van Wybes gereedschappen en andere bezittingen, opgemaakt bij diens huwelijk met Barbara Coerts, weduwe van de Leeuwarder lakenkoper Jacob Doedesz. Samen hadden deze in 1579 voor 770 goudgulden een huis gekocht op de hoek van de Nieuweburen (bij de dubbele pijp ?, dd 1, 257). In de beschrijving van haar boedel (met veel schilderijen, glaswerk en zilver, 1600, z 3, 181) vallen op een Nederduytse bybel, een nije testament in t Nederduytsch en t Fundamentboeck Mennonis Simons.
Wybes eigen inventaris (1600, z 3, 293) vermeldt (geen huisraad,) 221 gulden klinkende munt, vier zilveren lepels, een reeks boeken (waaronder latijnse, franse en duitse bijbels en ook een Fondamentboeck M. Simonis) en geeft een zes bladzijden lange opsomming van gereedtschappen dyenende tot opmakinge van cleyne fine mesken horologien, materialen, instrumenten ende wercken. Daaronder bevinden zich 250 vijlen en vijltjes, een mesken concabium solaris ("brandglas") en een mesken gaend werckyen aenwijsende de dagen der maent, d'uuren ende wassen der manen etc., met gewichten. Dat laatste was door mr. Claes Thomasz. mr. golt ende silversmidt en Wyerdt Jacobsz. mr. slodtmaker ende cleyn ijserwercker getaxeerd op 24 gulden; een wijswerckyen, niet alheel verveerdicht ende onvergult, werd geschat op 30 gulden. Zeven personen stonden samen voor ruim 30 gulden in het krijt. Mogelijk van belang voor het achterhalen van Wybes plaatsen van herkomst en opleiding zijn de uitschulden aan creditoers wegen sijn olders sterffhuys, dyen hij meent t Amsterdam te wonen, en schuldbekentenissen van Jarich Koerts te Sneek (1590) en Albert Dominici te Emden (1593).
Blaupot ten Cate (146) had aanwijzingen, dat Wybe ook optrad als doopsgezind vermaner (1626); in 1619 is er sprake van niet nader aangeduide misusen van Wybrand uerwerkmaker (M 3, 16). Als beheerder van Jacob Doedes' sterfhuis (Nieuweburen), kon hij in 1603 mennoniete predikers de gelegenheid

12


bieden om daarin hun leer te verkondigen; hun werd verder verblijf in de stad ontzegd (M 2, 7). Zelf betrokken Wybe en zijn vrouw een huis in de Breedstraat, 1604 gekocht voor 499 goudgulden (ee 4, 29).
In 1617 (L 848, 72) gaven mr. Wybe Wibrandi hollacier (horloger?) van cleyne wercken en Barbara Coerts toestemming tot het huwelijk van haar zoon Coert Jacobsz. met Lucretia Willems, stiefdochter van Guiliaem van Oosten, koopman te Haarlem. Leopold (34) kon melden, dat er in 1618 twee doopsgezinde horlogemakers, Coenraedt Jacobs en Jan Jacobs, in Haarlem werkzaam waren. Dat zullen stiefzoons cn leerlingen van Wybe zijn geweest, door deze ter verdere opleiding gezonden naar het meniste hemeltje, ook horlogemakerscentrum. Jan vestigde zich definitief in Haarlem en nam de naam Van Leeuwaerden aan; hij en zijn kleinzoons Mathijs en Jan Jacobs van Leeuwaerden behoorden tot de prominenten van het vak. Coert of Coenraed Jacobs keerde terug naar de Friese hoofdstad. Ottema (14) wees op de overeenkomst van werkstukken van Wybe Wibrandi met een horloge in het British Museum, gesigneerd Coenrad Jacobs Leoverdiae. Ook zag hij enige gelijkenis met een uurwerkje aldaar, gemerkt Jacob Wybrants Leowardiae; Morpurgo (144) noemt meer door deze laatste gesigneerde horloges. In de boedel van de weduwe van een raadsheer werd 1677 aangetroffen een horologie met silveren kast gemaeckt bij Jacob
Wybrants
(y 55, 48; vgl. 1679, y 57, 148). De cleyn uyrwerckmaacker Jacob Wybes nam in 1634 voor 850 goudgulden het huis in de Breedstraat over van zijn vader, de dan in Franeker wonende oirlogiemaacker Wibrandus Wibrandi (ee 13, 93). Jacob was toen gehuwd met Anneke Lamberts Soeteman, die nog in 1647 met hem, zich dan Jacobus Wybrandi noemende, schuldbekentenissen tot een bedrag van 1050 gulden tekende (gg 42, 46, door Jacob 1652/3 gekwiteerd). Kennelijk waren de voornamen Wybe en Wybrand inwisselbaar. Dat Jacob zich in 1634 niet als zijn vader horlogemaker, doch klein-uurwerkmaker noemde, zou erop kunnen wijzen, dat hij - gedwongen door de concurrentie met de lager geprijsde producten van de snel opkomende buitenlandse horloge-industrie? - zich meer toelegde op de vervaardiging van wand- en tafeluurwerken. Toch zag de horlogemaker Silleman in 1640 in Leeuwarden nog voldoende toekomstmogelijkheden om de koop van het burgerrecht te rechtvaardigen.

13


Ook andere niet-Leeuwarders zullen er kansen hebben gezien. In 1631 verwierf Hans Hendricx (uit Erfurt?) het burgerschap. Hij heet dan roermaker, maar de na zijn dood opgemaakte aestimatie van zijn winckelgoederen (1639, z 20, 216) noemt naast elf roeren (89 gld.) ook een selffwender tot een braedspit (4.-), een ongemaeckt uirwerck (8.-), een ongemaeckte wecker (5.-) en een uirwerck (2:10). Door zijn haestig versterven kwam een in 1636 met Laes Coenders overeengekomen ruil van diens klavecimbel tegen een veil, veerdig gaend en slaend uirwerk eerst in 1639 tot uitvoering (o 38, 317v). Hans' weduwe was in 1637 hertrouwd met zijn van Groningen geboortige vakgenoot Thijs Jansen Nijenhuys, toen ook burger geworden; twee jaar later kreeg hij, na betaling van 15 gulden voor de armen, toestemming tot het verloten van enige roeren (M 25, 70). Bij de aestimatie (1646, z 22, 192v) van Thijs' nalatenschap werden in de winckel, behalve roeren, lopen, etc. ook aangetroffen een uirwerck met de kas (15.-), een ongemaeckt uirwerck (6.-), een idem (3:10) en een horologium (-). De weduwe trad 1646 opnieuw in den echt, weer met een roermaker, Arent Breinholdt (1648, x 9, 181; ook wel Breenhout en Bruinholt), uit het Land van der Marck, eerst in 1660 burger. Na haar versterven is de boedel nog eens beschreven (1665, y 44, 179). In de winckel vond men een nieu uierwerck, een halff opmaeck uierwerck, een oud uierwerck achter een schilderie (vgl. 1645, y 25, 123; 1689, y 66, 194), 53 vijlen, elf hamers en meer smidsgereedschap. De volmachten van Amelant bekenden nog 125 gulden schuldig te zijn wegens het uyrwerck op Amelandt gelevert, dat volgens contract diende te worden onderhouden (1665, x 12, 39v). Bij zijn tweede huwelijk, in 1665, heet Arent dan ook mr. uyrwerck ende roermaker.
De uurwerkmaker Lambert Laurents, in 1613 te Leeuwarden 32 goudgulden schuldig voor een jaar huishuur (f 9, 150), kocht in 1616 een huis bij de Put (767:10, L 848, 24) en 1625 een woning in de Kruisstraat (390 goudgulden, L 849, 178). Hij werd 1631 burger, was circa 1575 geboren (1638, L 849, 409) als zoon van Laurens Lamberts te Utrecht (1616, L 848, 52). Gezien zijn schuldbekentenissen wegens aankoop van ijzer (1619, gg 14, 169v; 1621, f 14, 391v; 1624, gg 19, 179v) lijkt hij zich te hebben toegelegd op de fabricage van torenklokken (leverantie van zekere uyrwerck aan kerkvoogden van Stiens, 1621, gg 19, 184v). In 1642 diende hij een uurwerk te restitueren, hem overhandigd

14


om het voor 35 stuivers schoon te maken; hem wierden vele diergelijcke wercken aenbestedet (o 42, 61v); 1646 zette hij zijn merk, een kruisje, onder een acte in het weesboek (x 9, 158). Opmerkelijk: een Lambert Lourens windemaker is in 1624 door het stadsbestuur benoemd tot constabel (M 3, 100); een broer van de derde vrouw van de uurwerkmaker was, blijkens de inventarisatie van haar boedel, in 1637 connestabel te Coevorden (y 32, 533). Die beschrijving van een gegoede burgermanshuishouding (w.o. een pagina silverwerck) maakt geen melding van Lamberts gereedschap en voorraad.
In 1653 huwde te Leeuwarden de mr. horlogiemaker Jacobus Barritius (Morpurgo, 7). Ottema (16, 72) kende een achtkantig werkstukje gesigneerd J. Barritii Leovardiae, maar bleef in het ongewisse omtrent de identiteit van de maker. De horlogemaker Jacob Barres, 1663 koper van een part van een huis in de Klokstraat (ee 22, 167v), zal een zoon zijn geweest van de Leeuwarder bakker Barre Hillebrants. Het is verleidelijk te veronderstellen, dat Barritius zijn (eerste) opleiding heeft genoten op het atelier van Jacob Wybes, dan wel dat van Joost Silleman, maar er zullen toen ook Engelse horlogemakers in Leeuwarden hebben gewerkt: in 1644 vond Jan Morgen, van Londen, en in 1648 Joris Starck, geboren in Engeland, hier een bruid. In 1673 was Barritius horologiemaker binnen Harlinghen (w 5, 172v); op zijn verzoek werd er een voogd benoemd over zijn moederloze (nog te Leeuwarden gedoopte) vijf kinderen. Leopold (86) vond hem nog in 1693 te Harlingen en zocht verband met de horlogemakersfamilie Radsma aldaar.
Ook in 1653 is te Leeuwarden ingeschreven het huwelijk van de uurwerkmaker Claes Claessen; in 1674, bij zijn tweede echt, heette hij Claes Claessen Fonck en was hij rustmeester van 's Lands artillerie. Ottema (19) vond zijn naam in het rekeningboek van de kerkvoogdij van Rauwerd, waar hij in 1669 het torenuurwerk herstelde. Claes kocht in 1676 voor 2050 goudgulden het reeds door hem bewoonde huis bij de Franciscuspijp, hoek Cyprianussteeg (ee 26, 37v), en werd, uurwerkmaker, in 1678 burger van Leeuwarden, waarop het stadsbestuur met hem accordeerde over t repareren van t uyrwerck in de Galileester kerck alsmede in de Grote kerk en de Oldehooff (M 12, 312, 375). In 1693 is, mede op verzoek van Claes Fonck de oude, slotenmaker, de inventaris opgemaakt van de goederen, huysgeraden ende inboelen van zijn overle-

15


den zoon Claas Fonck, mr. slotmaker (y 70, 68). Claas Jr. noemde zich bij zijn inschrijving als burger in 1682 en zijn huwelijk in 1685 ook slotenmaker, zijn vader, bij diens derde echt in 1693 opnieuw uurwerkmaker. (Ook Johannes Fonck, van een volgende generatie, bruidegom in 1730, was weer uurwerkmaker.) Bij de genoemde inventarisatie in 1693 werden o.m. aangetroffen 23 slotten van alderhande soorte, 15 schamele jongers (kandelaars met een, het uitwaaien van de vlam voorkomend scherm), een doos met snaren dienende op verscheidene musicale instrumenten, hamels, vijlen als andersints tot de slotmakers gereetschap behoorende en een selffwender. Onder de profijtelijcke boeckschulden: de Prince van Nassouw circa 100, t Landschap circa 125 gulden.
Hierbij kan worden aangetekend, dat de slotenmakers, die oorspronkelijk - met de (toren)uurwerkmakers? - deel uitmaakten van het smidsgilde, zich in 1677 met andere klein-metaalbewerkers (spoormakers, mesmakers, roermakers en de toeleveranciers van de laatsten: ladenmakers) verenigden in een afzonderlijk gilde (M 208, 325 e, 1749 weer verdwenen). De uurwerkmakers zullen geen behoefte hebben gevoeld aan strenge voorschriften en sloten zich niet hierbij aan. Afbakening van hun werkterrein was kennelijk niet urgent, hoewel uurwerk-, sloten- en roermakers wel soortgelijke instrumenten leverden, zoals de meergenoemde selffwender. Dat apparaat, in de 17de eeuw bekend als selfgebraed zorgde in grote keukens voor rotatie van het braadspit. Een in 1586 in de winkel van Gerryt uurwerkmaker bevonden selfgebraeden bracht bij executoriale verkoop slechts tien stuivers op (z 1, 79, 87v). Voor de reparatie van een selffgebraedt door Pieter Andriesz. in 1606 kreeg herbergier Gees Arendts een rekening van drie gulden: rollen ende wichten bequaem gemaeckt, gesteld ende gehangen (f 7, 64v). De selffwender tot een braedspit in de winkel van Hans Hendricx (z 20, 216) is in 1639 getaxeerd op vier gulden. Bij een steekproef in Leeuwarder inventarissen zijn zelfwenders aangetroffen in de keuken van notabelen en herbergiers (1590, y 9, 505; 1595, z 3, 483, 10 gld.; 1601, y 13, 36v; 1615, y 20, 149; 1616, z 11, 236 met sijn wichten ende twee spitten, 15 gld.; 1619, z 12, 201, 20 gld.; 1622, y 25, 293; 1623, z 15, 59, met 3 spitten en gewicht, 11 gld.; 1643, z 21, 126v, 4 gld.; 1645, y 35, 123; 1681, y 61, lOv; 1687, y 65, 169; 1698, y 72, 13, met 3 ijzeren gewichten aan en een sack over de zelfwender).

16


De vindingen (1654 en 1675) van Christiaen Huygens en de concurrentie van de vele vakbekwame horlogers, die zich na de herroeping (1685) van het Edict van Nantes in de Noordelijke Nederlanden vestigden, leidden tot aanzienlijke verbetering van de kwaliteit van hier vervaardigde uurwerken. De enigszins zakkende prijzen maakten het voor een bredere bevolkingsgroep mogelijk, deze tijdmeters/sieraden/speeltjes aan te schaffen; minder begoedigden bleven hun hoop stellen op een lot uit de loterij. Herbergiers speelden in op de algemene goklust en vroegen de magistraat, ingevolge 1683 vastgestelde regels (M 14, 106), vergunning tot het houden van loterijen. Een in 1687 in de Gulden hoorn in Dronrijp gehouden verloting leidde tot een proces of een houten koocker om t slingerwerek staende al dan niet deel uitmaakte van het verlote uurwerk; de herbergier verklaarde dat de koker daar slechts tijdens de verloting was geplaatst ter schuttinge van t geloop des volcks aen de wichten (h 94, 170; o 69, 139). In 1760 verlootte een hospes op Oldegalileën een koperen uurwerk (L. Crt. 30 aug.), in 1772 diens collega van het Heerenlogement een extra fraay nieuwmodisch staande horlogie (30 loten à twee gouden dukaten, L. Crt. 4 maart). Van geheel andere aard was de in 1786 aangekondigde (L. Crt. 27 mei) verloting van 5000 inlandsche goederen ten voordele van de (het jaar daarop gedissolveerde) Friese excercitiegenootschappen. In de catalogus is een staand horologie met 600 gulden het hoogst getaxeerde voorwerp, i (30 stuks) zou 25 gulden waard zijn.
Sedert het derde kwart van de 17de eeuw werden meer en meer uurwerken vermeld in boedelinventarissen: naast de eerder genoemde categorieën konden ook "gewone burgers" zich het bezit ervan veroorloven. Zie de boedels van een bleker (1691, y 67, 171), wafelbakker (1695, y 71, 253), molenaar (1708, y 75, 99), trekschipper (1752, y 90, 196), vleeshouwer (1766, y 92, 98), portier (1772, y 93, 46) en koffieschenker (1790, y 94, 169v). Bij het inventariseren is een enkele maal de op de wijzerplaat of het binnenwerk van het uurwerk voorkomende naam overgenomen: P. Clock (1720, y 79, 100), Garon tot London (1730, y 83, 169v), Anbet à La Haye (1741, y 85, 302), Drils tot Londen (1773, y 93, 27), Tarts (1778, y 93, 97v; vlg. Baillie fictief adres). Ook is er plaats voor nadere bijzonderheden: geborduyrt horologie (1688, y 66, 6), uyrwerck ende wecker met gewicht ende koocker (1691, y 68, 63), silveren sack-

17


horologie (1717, y 78, 95), uurwerk met een heckje (1729, y 87, 78), uurwerk met een putstoel (1732, y 83a, 76), staend kokeruirwerk in een notebomen kast (1750, y 89, 71v), horologie op een stoeltie met glas overdekt (1751, y 90, 96v), gouden horologie met een gedreven kast, daerbij een gouden haak en ketting met een christallen zingnet (1754, y 90, 54), vrouwenhorologie (1788, y 94, 61v). Jacobus Kieswetter, oud-secretaris van (Henriëtte Amalia) douairière van Nassau, bezat naast het in 1717 genoteerde zakhorloge en een oud uyrwerck o.m. een asterlogium met diverse mathematise instrumenten, enige laden met zeegewassen en een laad met microscopien. Al eerder werden horloges door "liefhebbers" verzameld. Na het overlijden van raadsheer Horatius van Knijff zorgden vier van zijn dienstboden voor de beschrijving van de goederen in het sterfhuis (1679, y 57, 148). Daaronder was een neutebomen kastie in de comparitiecamer staande ende aldaar bevonden in een van de laaties een horologie met een silveren kast van Jacob Wijbretis, noch een cleyn horologie met een silveren kast van Wibrandi en een heerlijck horologie van Jean Champion; deze laatste was een der vele naar Amsterdam uitgeweken refugiés (Baillie; Morpurgo, 26). Een (in Leeuwarden verder niet bekende) Haagse collega, Jean de la Verroux, huwde 1693 een Leeuwarder meisje. De uurwerkmaker David Savoy, bruidegom in 1681 (Eglise Wallonne), werd het volgend jaar burger van Leeuwarden en heette geboortig uyt dese stadt, later ook mr. slotenmaker (1684, c 3, 251) en mr. spoormaker (1695, ee 29, 31 v; 1700. w 11, 83v; 1720 te Dokkum, o 86, 30v).
Zijn oudere broer Coert Jans Savoy, 1660 roermaker, 1677 burger, onderhandelde in 1686 met de Leeuwarder magistraat over t weder bruyckbaer maecken en repareren van het uyr en slachwerck in de Jacobyner kerck (M 15, 122) en werd, mr. slotenmaker, 1691 betaald voor het herstel van het uurwerk op de Hoeksterpoort (M 16, 355). Later noemde hij zich afwisselend mr. slotenmaker (1704, c 7, 350) en mr. roermaker (1708, c 8, 206). Het zal geen toeval zijn geweest, dat een Gabriel Jans in 1681 op dezelfde data als David in ondertrouw ging en huwde. Gabriel heet dan uurwerkmaker èn mr. geelgieter, in 1660 bij een eerdere echt uitsluitend geelgieter. Wonend aan de singel achter de Amelandsdwinger, moet hij in 1685 sijn plantagie, stoepen etc. aldaar verwijderen (M 14, 276, 285). In 1694 verklaarde hij, in het bezit te zijn van drie jachten. De toen opgemaakte staat van eigenaren van voer- en vaartuigen (L

18


216 c, nieuwsbrief Gem. archief no. 29) vermeldt ook een speeljacht van de aan de Oranjewal woonachtige horlogemaker William Gré. Deze, geboortig van Nieuw Casteel in t Koninckrijck van Engelandt, was in 1691 burger van Leeuwarden geworden en deed in 1695, dan ongeveer 50 jaar oud, aangifte van diefstal van zilveren lepels (c 5, 511). Het volgend jaar kreeg hij vergunning tot het verloten van diverse costelijcke horologiën (loten à 1 silveren ducaton, h 112, 119). Morpurgo (49) noemt Gré, ook wel Grey, 1701 te Amsterdam als vervaardiger van horloges met speelwerk. In 1704 woonde hij weer te Leeuwarden, in de Bargekop (hoek Turfmarkt/Koningsstraat), en werd hij ervan beschuldigd, zijn dienstmeid dronken gevoerd en haar vervolgens te hebben verkracht (c 7, 325). De aanklacht van de procureur-fiscaal werd echter niet ontvankelijk verklaard (1704, o 79, 6). Het volgend jaar kreeg een koffiehuishouder twintig goudgulden boete wegens verbale en reale injurie van Gré (o 79, 7). Zelf beledigde hij de vrouw van een knoopmaker, maar dat leidde niet tot een veroordeling, daar hij intussen was overleden (1706, o 80, 2). Toen moest wel een ter reparatie ontvangen zilveren horloge met een schildpadden kast worden gerestitueerd (o 80, 56).
Als eerder gemeld, was in 1604 uurwerkmaker Pyter Andriesz. aangesteld tot het onderholden der uurwercken deser stede (M 2, 13). Voor de bedienaars van deze openbare tijdaanwijzers, op de Oldehove, Jacobijner en Galileër kerken, Hoeksterpoort en Nieuwe toren, werden instructies en reglementen opgesteld. De kosters van de kerken en de Oldehove kregen opdracht, de uurwerken met smeren ende andersins wel te onderholden en perfect te stellen nae de nieuwe toorn (1640 en 1648, M 209, 575v en 597). Toen in 1683 het klokkenspel van de Nieuwe toren vanwege herstelwerkzaamheden tijdelijk buiten werking moest worden gesteld, kreeg de stadstrompetter/torenwachter last om, ter voorkoming van groot ongerijff van de burgerije, tussen negen uur 's avonds en vier uur 's morgens elk uur met een hamer op de ordinaris klock te slaan (M 14, 1). De reparatie van het uurwerk werd opgedragen aan Minne Arents, horlogemaker van Franeker, voor 200 gulden, later nog verhoogd met tien dukatons (1683, M 14, 10, 75, 78). Nadat het uurwerk enkele jaren seer wel heeft gegaan (1686, M 15, 97), werd toch een nieuwe ingreep noodzakelijk. De oude beiaard was namelijk 1686/7 vervangen door een door Claude Fremy in Amster-

19


dam gegoten klokkenspel; het speelwerk daarvan is geleverd door de Haarlemse horlogemaker Willem Spraeckel (1686, M 15, 119; 1687, M 15, 226, 247; Morpurgo, 218). De aanpassing van het uurwerk werd, voor 85 gulden, verricht door de Leeuwarder mr. slotmaker Arent Minnes (1689, M 16, 116). Deze was burger sedert 1681, geboren te Franeker (M 227, 284) en heette later mr. horologiemaker (1693, w 10, 4). Arent is 1690 ook belast met het stellen en onderhouden van die klok (M 16, 267). Zijn, 1694 herhaalde, instructie bepaalde onder meer, dat de klocksteller alle middagen wanneer de son schijnt, geholden sal wesen boven te gaen bij de sonne-wijser op de omgangh staende, en besten off de kloek aegael de sonne gaet, en soo hij ijts contrarie bemerekt, de kloek correct na de sonne sal moeten stellen. Ook na een aanzienlijke verhoging van diens tractement verstomden de klachten niet over Arents taakopvatting (1696, M 19, 227).Tenslotte is hij in 1706 wegens wandevoir als kloksteller gecasseerd (M 68, or.) en vervangen door de uurwerkmaker Sikke Arents; van beiden zijn geen werkstukken bekend.
Zowel horloges als tafeluurwerken zijn bewaard gebleven van Jacobus Nauta, volgens Leopold (38) meest beroemde uurwerkmaker van Friesland. Het British Museunn bezit van hem een gegraveerd,, zeer plat gouden horloge in dubbele kast, het Fries Museum een Jacobus Nauta Leeuwaarde gesigneerd Haags klokje, beide geschat op pl.m. 1680. Jacobus woonde 1684 in Leeuwarden, heet dan burger en horlogemaker en is 48 à 49 jaar oud (c 3, 166). Hij was 1659 aldaar, als Jacob Doedes, op belijdenis Hervormd lidmaat geworden, liet er 1660-'72 kinderen Hervormd dopen, (her)trouwde 1685 met een Sara Casteleins (volgens Leopold afkomstig uit Haarlem), dan wonend in Amsterdam, was (kort voor) 1709 nog werkzaam als horlogemaker (o 81, 107) en getuigde in 1713, oud 79 jaar, in een rechtszaak (Tresoar, bijlagen civ. sent. Hof, 286/20). Jacobus, niet ingeschreven in het Leeuwarder burgerboek, zal daar geboren zijn als zoon van een burger, de zeevarende, sedert 1632 een herberg houdende Doede Jacobs. Over Jacobus' opleiding tot horlogemaker is (nog) niets bekend; zelf werkte hij twee zoons in, Jan en Gijsbertus Jacobus. Van Jan Nauta zijn enkele horloges bekend, zoals een gouden, met een dubbele kast, waarop het wapen Gemmenich, 1877 geëxposeerd op de Historische Tentoonstelling. Een Amsterdamse kleermaker sprak Jan, 1707 wonend

20


in Leeuwarden, aan over het repareren, verstellen en schoonmaken van een taeffelhorologie (o 80, 146v). Jan werkte al in 1696 in Amsterdam (Leopold, 40; Morpurgo, 91, noemt hem daar in 1720). In een in 1709 te Leeuwarden tegen hem aangespannen proces (o 81, 107) over het maakloon van een plat horologie in een gouden kastie met een doorgebroocken wijser, soo kostelick als het van een meester gemaeckt konde worden, werd gesteld, dat hij met de noorder-zon van Amsterdam vertrocken was, makende een seer lelick bancqueroet. In 1711 maakte hij een plat sakhorologie voor een Leeuwarder koopman, die zelf daartoe een gouden wijserplaat en twee kassen leverde; vader Jacobus moest borg staan voor de goede afloop van de transactie (h 173, 20). In 1712 liep de (circa 44-jarige) monsieur Nauta, met zijn 22-jarige huishoudster Dorothea Rosekrans op huurkamers wonende, een hoofdwond op bij een uit de hand gelopen twistgesprek (c 9, 17). Jan en Dorothea huwden 1714 te Leeuwarden en zijn er 1726 op belijdenis ingeschreven als Hervormd lidmaat. In 1745 is begraven de horlogemaker Nauta, van de Eewal. Dat was Jans jongere broeder Gijsbertus Jacobus Nauta, huiseigenaar op de Oranje Eewal (1718, ee 33, 119v; 1725, ee 34, 77). Deze was, eveneens in 1714, te Leeuwarden gehuwd, en wel met Anna, dochter van bakker en schepen Pieter van Houten; Gijsbert werd 1719 Hervormd lidmaat op belijdenis, noemde zich 1728 konst-horologiemaker (ee 35, 59). In 1739 legateerde hij bij testament zijn deftige huisinge op de Orange Eewal aan een dochter van zijn zuster Aukje (1764, ee 44, 47). Het Fries Museum beschikt over een pl.m. 1710 te dateren binnenwerk van een horloge, gesigneerd G.J. Nauta Leeuwaerden. Nog in 1759 wordt als aanbeveling bij de verkoop van een gouden zakhorloge gegeven: gemaakt door den vermaerden G.J. Nauta (Ottema, 20).
De eerder genoemde uurwerkmaker/kloksteller Sikke Arents (geen zoon van zijn voorganger Arent Minnes, doch van timmerman Arent Theunis) kocht 1705 een woning in de Koningsstraat (ff 22, 61v); hij heette bij zijn ondertrouw in 1702 Haack, na 1714 (c 9, 279) steeds Haackma. Twee van zijn vijf zoons, Arent (1702) en Teunis (1709), kozen vaders beroep, de eerste volgde hem (1732-1760) op als kloksteller. De gebroeders werkten samen, verwierven samen ook vastgoed (1750, ee 40, 24; 1753, ee 44, 34v). Zij zijn in de personele quotisatie 1749 (K 17/5, Tresoar) aangeslagen als horologiemakers (Koningsstraat), kunnen haar brood wel winnen. Leopold (43) prees de kwaliteit

21


van hun staande en tafelklokken, maar twijfelde, of zij meer dan de afwerking hadden verzorgd van een in het Fries Museum bewaard zakhorloge; de gegraveerde zilveren kast daarvan is in 1752 in Londen gemerkt. In 1755 werd vermist (L. Crt. 4 jan.) een goud horologie gemaakt door A. en T. Haakma, met twee gouden kasten en sagreine buitenkast, de gouden kast gedreven met de Histori van Salomons eerste gerecht, heeft een gouden wysplaat met doorgebroken middeltje waaronder een blauw plaatje en vergulde datumwyzer. De broers besloten in 1755 niet verder samen te werken, maar elk voort te gaan met het maken en repareren van horologiën. Arent Haakma behield de oude winkel met een fraay soortement van staande-horologies, dito speelende tafel-horologies, scheeps- of zeehorologies, goud en zilveren zak-horologies, hang-klokken en alles wat van ouds-her aldaar is gemaakt ofte verkogt (L. Crt. 10 mei). Teunis Haakma, zak-horologiemaker en repareerder, verhuisde naar de Ewal, tusschen de Minnema-straat en Groen-markt, en bood daar te koop aan gebruikte gouden horologies, gemaakt door P. Klok, J. Norris Amsterdam, Willem Gib Rotterdam, B. Clock Hage, Windmil London, etc. tot 44 stuivers het Engelsch goud zonder fatzoen, en de binnen-werken gerekend tegens 10 en 40 gulden, dito oude tegens 20 en 10 gulden, curieuse pendsbeke horologies van 45 tot 14 gulden, ook gouden dames kettingen tot horologies, keur-goud, van de fraayste zoort, voor 16 gulden het fatzoen (L. Crt. 1755, 31 mei en 23 aug.; Christopher Pinchbeck, Londen 1670-1732, gebruikte een zink-koperlegering voor zijn horlogekasten; het goudkleurige "pinchbeck" werd na 1738 door meer horlogemakers toegepast, Baillie). Het Fries Museum bezit een door Teunis op wijzerplaat en werk gesigneerde tafelklok (Ottema, 20; Leopold, 44). In 1757 kocht monsieur Theunis Haakma voor 1881 goudgulden een woonhuis op de Orange E-wal (t vierde huis van de Grote Hoogstraat, ee 42, 78) en vestigde daar zijn winkel met gouden en zilver zak-horologien, Genevoische, Engelsche, glad en gedreven, met en zonder repetitie, staande horologies met en zonder speelwerk, tafelhorologies, gouden en zilvere kettingen en signets, glazen, sleutels-veeren en meer andere zaaken tot zo een winkel behorende (L. Crt. 9 apr. en 20 juli 1757). In 1764 kocht Teunis ook het belendende pand, een deftige huisinge, afkomstig van de eerder genoemde Gijsbert Jacobus Nauta (ee 44, 47, 1025 goudgld.), drie jaar later zag hij zig verpligt, zyne oude calanten te disabuzeeren wegens het uitstrooizel, dat hij uit de horologiemakery is gescheiden, maar continueert zoo zyn handenwerk

22


als zyn uitgebreide winkel van staande horologies, speelwerken, tafelwerken, gouden en zilvere zak-horologies, zoo van zyne, als andere voornaamste meesters, gouden dames kettingen en zignetten, zoo wel als voor 10 jaar (L. Crt. 7 okt. 1767). Dat gerucht zal wel zijn ontstaan doordat Teunis het "Nauta-huis" verhuurde aan zijn neef (en leerling?) Sicco Haakma (geb. 1744, zoon van bakker Hermanus), toen deze in Leeuwarden terugkeerde na een (verdere) opleiding door de Haagse horlogemaker Jacobus van der Hegge (die ook zijn schoonvader werd, Leopold, 44). In 1776 verkocht Teunis deze wel gelegen hegte huisinge, voor 2600 goudgulden (ee 40, 27), in 1780 deed hij ook de ernaast gelegen, door hem zelf bewoonde royale huisinge, voor 1900 goudgulden, van de hand (ee 50, 128). Al in 1773 had hij afstand gedaan van zijn bezit in de Koningsstraat (ee 47, 140 en 171, 528 en 900 goudgld.), waarvan de grond noodzakelijk was voor de bouw van het Eysinga-huis (Boeles, 19). Teunis is 1769 gekozen tot schepen van de stad Leeuwarden, wat hij, met onderbrekingen, bleef tot zijn dood in 1785. In die functie werd hij opgevolgd door neef Sicco Haakma, sedert 1780 vroedsman uit Minnema espel, 1791-1794 lid van de stedelijke raad. Deze had in 1783 aangifte gedaan van een poging tot diefstal van alle de gouden en zilveren horologien uit een kasje in zijn cantoortje (c 29, 166). In 1790 kocht hij, voor 1700 goudgulden, nog het aangrenzende pand op de Orange Eewal. De 17de-eeuwse ornamenten en andere resten van een klokmakerij, waarop Ottema (39) de hand wist te leggen, zijn mogelijk afkomstig van Sicco. Hij bleef werkzaam tot zijn dood in 1817. Bij neef Willem Haakma (geb. 1748, zoon van blikslager Johannes), handelaar in horloges in de Minnemastraat, werden 1780 een zilveren horologiekast en een dito ring ontvreemd (c 26, 244); Willem overleed ongehuwd in 1802.
In de 18de eeuw telde Leeuwarden nog steeds betrekkelijk veel uurwerkmakers. Waren er in de voorafgaande eeuw onder de bruidegoms zes uurwerken vier horlogemakers, tussen 1700 en 1800 traden er 18 uurwerkmakers (waarvan acht nader aangeduid als meester en vijf als gezel) en zes horlogemakers in het huwelijk. Het genoemde kohier van de personele quotisatie (1749, K 17/5,Tresoar) vermeldt acht collega's van de gebroeders Haakma; daarnaast konden ook van anderen gegevens worden achterhaald. Het is zeer de vraag, of al deze vaklieden nog zelf fabriceerden, of dat zij zich bepaalden tot repa-

23


ratiewerk en verkoop van elders gemaakte "klokken en klokjes". Naast Frankrijk, Engeland en Zwitserland werden ook de Zaanstreek en de eigen provincie (stoeltjesklokken) belangrijke rivalen. In prijs viel er niet te concurreren met de in huisnijverheid vervaardigde Schwarzwalder klokken. Een reizend koopman adverteerde in 1761, dat hij tot civile pryzen verkoopt houten uurwerken of zogenaamde Koekoeks; ook vermaakt hij dezelve, zo 'er iets aan mankeert, of verruilt dezelve tegens andere (L. Crt. 3 juni).
Behalve de Nauta's en de Haakma's dienen nog andere meesters genoemd te worden. Franciscus Bavius, 1695 burger, geboortig van Birdaard, 1749 horlogemaker op de Oranje Eewal, wint reedelijk de kost, 1756 koper van huis aan de Groenmarkt, hoek Eewal (ee 42, 100, 2150 goudgld.), overleden 1761. Ottema (22) kende uit zijn ouderlijk huis een met notenhout belegde staande klok met speelwerk (twee wijsjes), getekend F. Bavius Leeuwarden, thans in Museum Princessehof. Morpurgo (7) kenschetste Bavius als vervaardiger van staande klokken naar oude modellen. Dirk Mientjes, 1696 burger, uurwerkmaker, huwde 1712, moest 1714 een horloge met een gulden geamilieerde kas restitueren (o 84, 77), overleden voor 1737. Ysbrant Alberts van Statum, huwde 1713, 1721 horlogemaker en adelborst onder de wachtmeester Crans, oud 27 jaar (c 10, 275), 1729 beëdigd als substituut stadsroeper (M 221, 129v), 1730 mr. uurwerkmaker (o 88, 99). Jan le Noble, huwde 1723, 1749 horlogemaker (bij de Driekramerssteeg), wint sober de kost. Bartel Snijdelaar, 1701 gedoopt, zoon van roermaker, 1724 huwelijk, mr. uurwerkmaker, 1728 tweede echt, met Jetske, zuster van Meppeler uurwerkmaker Douwe Busch, 1747 testament weduwe (1754, w 15, 86), 1749 zij bestaat middelmatig, verkoopt groene verwe, 1755 nog boedeladministrateur benoemd (w 15, 90). Jan Westerman, eerste huwelijk 1743, uurwerkmakersgezel, 1749 uurwerkmaker (Breede plaats), heeft ses kinderen en wint daarvoor de kost, 1760 kloksteller Nieuwe toren (K 37/5, 295), 1793 beboet wegens plichtsverzuim, 1794 provenier Sint Anthony gasthuis, 83 jaar (c 42, 137), overleden 1795. Claas Kroon, 1741 hersteller torenuurwerk Roordahuizum (Ottema, 22), huwde 1742, '53 en '55, uurwerkmaker ('55 tevens lakenkoper), 1749 mr. uurwerkmaker (Groenmarkt), wint rijkelijk de kost, nam 1761 uurwerkmakerij van de overleden Bavius over, 1779 leverancier nieuw uurwerk te Berlikum (Ottema, 22), overleden 1791.

24


Folkert Wijngaarden, 1743 burger, horlogemaker, geboortig van Sneek, 1749 horlogemaker (vrijgezel wonend bij spiegelmaker Loinga op de Voorstreek), 1764 menist gedoopt, 1772 gehuwd, 1775 horlogemaker op de Dijk, 57 jaar (c 22, 282). Leopold (45) beschreef een door hem pl.m. 1760 gedateerd uurwerk van een staande klok in het Fries Museum, op de wijzerplaat gesigneerd F. Wyngaerden Leeuwaerden, Ottema (27, 29) verwees ook naar een horloge gemerkt Folkert Wijngaarden Sneek. Boye Martens de Bois, 1747 burger, van Kollum, 1749 horlogemaker (Naauw), begint eerst, 1784 begraven, boedel gerepudieerd (w 17, 86). Hendrik Wiersma, 1749 uurwerkmakersknecht (bij de Minnemastraat), 1752 hertrouwd, 1774 mr. uurwerkmaker Aardenwaltie, 53 jaar (c 21, 289), overleden 1800. Sievert Hemrica, 1749 gehuwd, 1750 burger, geboortig van Bergum, 1749 uurwerkmaker (Noordvliet), wint sijn kost, overleden 1803. Johan CoenraadWijck/Wiek, 1761 bij provisie aangesteld als torenwachter en -blazer op de Nieuwe toren, 1764 definitief, 1770 geschorst wegens herhaalde afwezigheid bij nacht, dient 1781 betrekking zelf waar te nemen (K 37/6, 467), 1781 burger, geboortig van Hessen Reinvelts, horlogemaker, 50 jaar (c 28, 187), 1782 hertrouwd, 1790 schoonmaker van klein dorpsuurwerk van Marssum (Ottema, 23), 1799 mr. horlogiemaker bij de Put, drukker van catoene en linnen doeken, alsmede vesjes of camisooltjes, gordynen, schoorsteen kleeden en behangsels (adv. L. Crt. 6 juli), overleden 1806 (w 20, 28v). (Gelijknamige zoon, 1775-1830, 1811 horlogier; zoon Carel, muzikant en uurwerkmaker, 1790 gedetineerd wegens dronkenschap, c 38, 39, 1806 uitlandig.) Frederik Susroth, 1788 burger, geboren in Hannover, 1791 horlogemaker op de Wirdumerdijk, 36 jaar, aan- en verkoper van een ontvreemd horloge (c 38, 196), 1796 leverancier van staand uurwerk en enkele horloges (o 93, 140), overleden 1823. Carl Friederich Salomon, 1785 op attestatie van Breslau Ev. Luthers lidmaat, aug. 1788 27 jaar, in quartier ten huize van de horologiemaaker Wijck (c 15, 297), nov. 1788 gehuwd, mr. horlogemaker, 1796 voortvlugtig (adv. L. Crt. 4 nov.), curator beëdigd (w 19, 1). Jan Cornelis Pauw, 1788 burger, geboortig van Groningen, 1788 horlogemaker, 24 jaar, geconfineerd wegens degentrekken (c 34, 67), 1789 aangifte van insluiping en diefstal van een zilvere zakhorologie met een effene kast en zilveren plaat met een stukken of gescheurd glas erop, voorzien van een zwart horologiebandtie (c 36, 258), 1792 stil van de Oranje Eewal

25


uit de stad vertrokken, met medeneming van hem, om ze bij de tijd te brengen, toevertrouwde zilveren zakhorologies (c 40, 71; w 18, 36v; adv. L. Crt. 19 mei). Jacob Levi Smit, 1790 burger, geboortig van Oost Vriesland te Bonda, 1796 horlogemaker, 30 jaar (c 44, 77). Volgens Leopold (45) vertrok Smit 1799 naar Groningen, waar hij 1811 een tellurium demonstreerde en 1825 overleed; posthuum verscheen zijn Horologie- en Uurwerkmakers Handboek (herdruk 1836). In het Fries Museum bevindt zich een grote staande klok met speelwerk, op de wijzerplaat gesigneerd J.L. Smit Leeuwaarden (Ottema, 23).
Het Leeuwarder stadsbestuur maakte in 1816 in zijn opgave van bedrijven ter plaatse geen melding van horloge- of uurwerkmakers, mogelijk omdat die toen beschouwd werden als ambachtslieden, zelfstandigen zonder personeel. (De eerder genoemde Sicco Haakma, Fr. Susroth en J.C. Wijck jr., alsook Sierk Bouma en Bernhardus Jelgersma zijn in 1815 nog aangeslagen voor een patent als horlogemaker der zesde klasse.) Maar ook in 1819, in de door de Provinciale Griffie gegeven opsomming van fabryken ontbreken Leeuwarder klokmakers (Brugmans, XVI en 566). Geheel Friesland telde toen vijftig dergelijke bedrijven (met 46 werklieden en 25 kinderen, gemiddeld dagloon 71, respectievelijk 9 cent); in Sneek waren er tien, in Haskerland acht (Joure: stoeltjesklokken!).
Omdat in Leeuwarden de meeste verkoop en herstelling van uurwerken overgenomen zal zijn door reizende kooplieden, plaatselijke zilversmeden en andere metaalbewerkers, zagen niet-stadgenoten wellicht mogelijkheden om zich daar als klokmaker te vestigen. De weduwe van de Kollumer uurwerkmaker Aldert Hoekstra, die samen met haar stiefzoon Jochum winkel hield in de Peperstraat (Ottema, 87), kreeg in 1834 toestemming tot verloting van een grote klok, een staartstukklok en een zilveren horloge, met een gezamenlijke waarde van 99 gulden. Veelal waren het koffiehuishouders, die zulk een vergunning aanvroegen, met als prijzen vooral meubilair, zilverwerk en schilderijen, maar ook wel pendules, horloges en speeldozen. Het Leeuwarder adresboek van 1864 noemt weer elf horlogemakers, Ottema (15) meende, dat het in de aanhef van dit artikel besproken horloge van Silleman op de Historische Tentoonstelling in 1877 werd ingezonden door een Leeuwarder horlogemaker.

26


Daar, in Z.M. Paleis te Leeuwarden (Hofplein K 29), in een vensterbank van Zaal XI (Gids, 257), vlak bij de vitrine met horloges, was onder meer een staand tafelwerk opgesteld, gesigneerd Jacobus Nauta. Dit, rijk uitgevoerde, Haagse klokje, dat van Leopold (39) de hoogste waardering kreeg, was eigendom van de tabaksfabrikant Douwe Taconis; diens zoon legateerde het gekoesterde familiestuk aan het Fries Genootschap (Ottema, 19). Het paste niet in de opzet van de inrichters van "Oud Geld", de tentoonstelling van topstukken uit eigen collectie in het nieuwe, 2013 geopende gebouw van het Fries Museum. Hun keuze viel op een ander schitterend object, een (in bruikleen verkregen) horloge van Wybe Wybrands; dat konden zij confronteren met een speeltje van de tegenwoordige (semi-)jetset, een Rolex.


messing wijzerplaat (met zilveren gegraveerde cijferrand, maandkalender, astrologische symbolen en schijngestalten van de maan) van halshorloge, diam. 59 mm,
sign. W. Vibrandi Leovardia (Museum en archief voor tijdmeetkunde Schoonhoven)

27

>> begin