>> HOMEpage
Verslag van een bezoek door Hugo Suringar, Leeuwarder Courant 26 mei 1878
bewerkt voor internet door M.H.H. Engels, april 2009
De heer Tadema - niet Monsieur want Lourens Alma Tadema staat er op
niet aldus to worden aangesproken - bewoont het prachtige huis,
dat hij eenige jaren geleden bij de Noorder barrière van
het Regents-park heeft laten zetten. Zijn "van" of toenaam
- die in Engeland om de uitspraak nogal wat moeite geeft -
heeft de voorlaatste lettergreep kort, en is noch Hebreewsch noch
Grieksch, noch Latijnsch, maar zuiver Friesch; want hij is een
geboren Nederlander lander, of nog juister een Fries. Het "Alma"
is een toevoegsel van hem-zelven (? ! ?) om der welluidenheids
wille en ook om de geleerde lui van de wijs te helpen. Niet dat de
man, die onder de Europeesche schilders uitmunt door het streven
naar waarheid, een hang zou hebben naar gemaaktheid. Hij is een
man uit één stuk, en geen geboren Brit kan hartelijker
en eenvoudiger zijn dan deze vreemdeling, die een Engelschman
onder de Engelschen geworden is; die getrouwd is met een Engelsche
van stand, eene begaafde kunstenares; die zuiver en
vloeiend Engelsch spreekt, en de Engelsche keuken heeft leeren
waardeeren boven die van 't vaste land. Zijn Friesch bloed,
aangevuurd door den frisschen adem der Noordzee, verklaart het hoe
er zooveel waarheid en zulk een rijkdom van gedachten is in zijne
werken; ofschoon ganschelijk niet in navolging van de
oude Nederlandsche meesters, verraadt toch elke trek van zijn
penseel dezelfde scherpe waarneming der natuur, dezelfde
technische vaardigheid, die aan hun schilderstukken zulk een
onweerstaanbare aantrekkingskracht geven. Vooraf bestudeert Tadema
zijn onderwerp door en door, daarna zet de meesterhand het vlug en
vast op 't paneel; maar dan ook is de schilder zelf de strengste
beoordeelaar, die meedoogenloos bijschildert en wegveegt, schikt
en verschikt, tot eindelijk de compositie geheel de uitdrukking is
van zijn geest. Groote waarde hecht hij aan den vorm en de
afmeting van het doek; en de hoogte en diepte, het licht en de
ruimte, die hij zoo meesterlijk weet aan te brengen, zijn het
gevolg van het zorgvuldig beoordeelen der proportiën en van
een nauwkeurige kennis van de waarde der details. Op de
kleinsten zijner scheppingen legt hij al het gewicht
zijner logica, met dit gevolg, dat, als hij het denkbeeld van
groote uitgebreidheid wil aangeven, hij een doek van kleine
afmetingen kiest. Zijne schilderij "Het Bad" is daarvan een
merkwaardig voorbeeld. Tadema stelde zich voor om de
uitgestrektheid van bouwwerken als de badstoven van Caracalla af
te beelden; daarvoor koos hij een klein doek, slechts
weinige decimeters hoog en schijnbaar veel te smal. Dit formaat
verzekerde al aanstonds den indruk van hoogte en zwaarte voor de
kolommen, en stelde den schilder in staat om de verhouding van
dezen tot het menschenbeeld nauwkeurig in acht te nemen. Een ander
middel om hoogte en diepte in de schilderij te brengen, is dat hij
een lang en smal paneel neemt, en slechts het onderdeel van een
paar blanke kolommen men geeft, naast welken de Romeinsche senator
of geleerde zit, aan wien het stuk zijn naam ontleent. Deze
methode heefi Tadema onlangs toegepast op het keurige stukje "Het
Pleidooi" genaamd. Op een marmeren bank zit eene jeugdige
schoone van vijftien, zestien zomers; hare houding drukt
verwondering uit, gemengd met vrees en verwarring; twijfel en
weifeling teekent het licht blauw oog. Op den achtergrond de zee
en de lucht - de zee en de lucht van Zuid-Italië. De
kunstenaar had dit bevallige doek geheel afgewerkt toen hij
ontdekte dat het te hoog was; dat daar te veel lucht en te veel
zee was, in verhouding tot de marmeren bank en de gelieven - en
op eens snijdt hij de zee af tot een smalle reep, onmiskenbaar tot
verhooging van het effect der schilderij. Zulk een feit teekent
sterker dan een boekdeel vol woorden, hoe bezwaarlijk de
kunstenaar zichzelf bevredigt, ja hoe moeilijk hij 't zich zelf
maakt. Onophoudelijk verkort of versmalt hij zijne paneelen en
schildert hij zijne figuren over, of wischt ze weder uit. Het is
waar, voor een kunstenaar die minder vlug penseelt zou zulk een
wijs van arbeiden bezwaarlijker zijn; maar ook Tadema is altijd
in zijn schik als hij een stuk voltooid ziet, want zoolang het
op den ezel staat, is er gevaar voor geheele of gedeeltelijke
omwerking. En ook als 't geheel af gewerkt is, overkomt het hem
wel, dat hij op een of ander punt de bemerking verzuimd heeft, die
een der eerste schilders van Europa hem eens maakte, toen deze
naar zijn oordeel over enkele vroegere stukken gevraagd, hem met
een beklemd gemoed antwoordde: "Prachtig geschilderd, doch er is
iets in dat mij drukt, eerlijk gezegd; ik kan geen ademhalen in
uwe schilderijen" - een nog altijd ter harte te nemen
oordeel. Niet zoodra rijst bij Tadema het vermoeden daarvan op, of
hij laat lucht en licht binnen op eene wijs, die den heer
Gladstone wonderwel zou bevallen. Boomen, tot in de fijnste
bijzonderheden uitgewerkt; marmerblokken, geschilderd met het
talent waarvoor Tadema beroemd is, worden omgehouwen en doorgehakt
om een lichtstraal te doen vallen op een trotsch paleis of een
statige kolonnade; om lucht, zonneschijn en ruimte op
de schilderij in te laten. Het marmer, waarvan zoo even is
gesproken, is de vrucht van langdurige en ernstige studie,
onder verschillend lichteffect: van de blakende middagzon te
Napels, als de weerkaatsing harer stralen de schaduwen bijna
geheel doet verdwijnen, tot het purperen grijs van de zon, zooals
zij ondergaat tusschen de Albaansche heuvels. Zulk marmer is
nooit te voren geschilderd, en 't kan wel zijn dat eens de dag
komt op welken het den heer Tadema berouwt, ooit de marmeren zalen
van Agrippa te hebben schilderd, want de schilderijen-verzamelaars
beginnen er op te staan om van zijn marmer te hebben,
onverschillig in welken vorm, 't zij een fontein, een bank of
een kolom, indien 't slechts marmer is. Gelukkig zit er in den
heer Tadema een te echt kunstenaarshart, dan dat hij, zooals
sommigen, zou toegeven aan de vraag op de markt, om daardoor als
ware het zich tot een marmer-fabrikant te verlagen. Maar bovendien
weten allen - behalve de marmerjagers - dat hij even heerlijk als
steen en metaal ook andere dingen, ook bloemen weet te schilderen.
Ieder herinnert zich de papavers in de schilderij "Tarquinius";
de prachtige bloemen in "Lente"; het groote bouquet
rozen in "Liefdes-boodschap", en de papuvers en
zonnebloemen in het "Tafereel in den tuin", dat geschilderd
is voor Sir Henry Thompson.
Aan ieder, die het huis van den
heer Tadema nadert van de zijde der Noorder barrière - de
plaats van de ontploffing, die ongeveer vier jaren geleden zooveel
vernielde - springt terstond den Pompejischen stijl van de
benedenverdieping in het oog. Op den drempel staat met groote
letters geschreven de groet Salve geschreven, en in 't
midden der deur is, als klopper, een antiek masker. Sommigen
willen dat dit bronzen ornament de karikatuur is van een der
intieme vrienden, maar de heer des huizes verklaart, dat
de gelijkenis toevallig moet zijn, daar het ontwerp
niet oorspronkelijk is, doch genomen naar een echt antiek model.
De met photografien behangen trap voert naar een vertrek, niet in
het minst in den stijl van Pompeji, doch eerder eene reliek uit
den eersten tijd van Tadema, voor dat de invloed van den
Belgischen schilder Leijs hem tot Horatius en Catullus had
gebracht. Geestig als een echt kunstenaar heeft de heer Tadema
de wanden van dit vertrek bezet gehad met de overblijfselen van
kabinetten in den rennaissancestijl, doch dezen zijn door de
buskruid-ontploffing vernield. Een gedempt, heiligend licht dringt
door een echt vijftiende-eeuwsch venster, dat voorzien is van
zware eiken sluitingen, met ijzeren banden en sterk genoeg om eene
belegering door te staan. Door zulke vensters was het dat men met
huivering zag naar de onthoofding van Egmont en Hoorne, en naar de
wit-gekruiste en wit-gebande Guisards, toen zij met de roode
fakkel van den Bartholomeusnacht woedden in de straten van Parijs.
Die kleine vensterruiten en zware sluitingen brengen op eens
de krachtige jeugd van de onmeedoogende renaissance voor den
geest; maar 't is ons niet vergund lang te verwijlen bij de
herinneringen aan den tijd der degens en dolken. Een enkelen tred
en we zijn in Rome, niet het katholieke Rome, maar dat van den
luchthartigen en zwakken heiden, zooals de heer Swinburne hem
beschrijft: Proserpina aanroepende en weeklagende over de komst
van den bleeken Galileer. Het eerste vertrek is een "gouden
kamer", de wanden en de zoldering zijn zwaar verguld. "'t
is aldus niet geheel naar mijn oorspronkelijk denkbeeld"
zeide de heer Tadema, "'t is meer een gelukkig geval;
ik meende, dat daar goud de eenige passende omlijsting is voor
eene schilderij, de wand aan welken schilderijen zouden worden
gehangen, verguld moest zijn; doch toen het vertrek afgewerkt was,
zag het er zoo goed uit, dal ik er geen schilderijen hing." De
vergulden wand en zoldering zijn werkelijk fraai: de dunker
gekleurde meubels komen er prachtig tegen uit, en de zwaar
gepolijste houten vloer, ingelegd met zwarte en witte ruiten is er
mee in scherpe tegenstelling. Uit dit keurig vertrek komen we in
de ontvangkamer, geheel in den stijl van Pompeji, en daarna
door een smallen gang in het atelier, een vertrek van bescheiden
afmeting, met een zijraam en voorzien van groote kasten vol
ouderwetsche en nieuwerwetsche kleedingstukken, benevens een
keurige bibliotheek over Egyptische, Grieksche en
Romeinsche oudheden. De fraaie versieringen van de wanden en de
zoldering zijn allen door den kunstenaar zelven ontworpen en hij
heeft reden om zeer tevreden te zijn over den uitslag. Juist is de
heer Tadema dezen morgen bezig het "Model van den
beeldhouwer" te kopiëren, dat zoo even van de
Berlijnse tentoonstelling is teruggekomen. Het plan van
deze fraaie schilderij is te danken aan de Esquilijnsche Venus,
zooals zij genoemd wordt, en die drie of vier jaren geleden is
ontdekt. Er is toen veel beweging over dat beeld gemaakt, ofschoon
het behoort tot den slechteren Grieksch-Romeinschen tijd, en 't
is zoo weinig edel van vorm dat het hoogst waarschijnlijk nooit
eene Venus heeft voorgesteld. Maar een naakt vrouwenbeeld, in Rome
opgedolven, wordt altijd verondersteld eene Venus te zijn, en zoo
is ook dit marmer daarvoor aangezien. De heer Tadema heeft de
houding van het antieke beeld behouden, doch de proportiën
geheel gewijzigd, met dit gevolg dat hij eene bekoorlijke vrouwen
figuur, leunende tegen een palmboom heeft verkregen. "Gaarne
beken ik", zegt de heer Tadema, als men hem een compliment
maakt en zijn leedwezen betuigt over de weinige studiën van
het naakt op de tentoonstelling van de Royal Academy, "gaarne
beken ik dat het en zeer moeilijk, en niet zeer loonend is, naakte
figuren te schilderen. Gij weet dat ik veel op heb met Engeland en
een genaturaliseerd onderdaan ben van Hare Majesteit. Daarom zal
ik de laatste zijn om te klagen over den Engelschen smaak. De
Engelschman houdt niet van het naakt, en ik geloof niet dat de
kunstenaars daarmee aan het slechtste eind zijn, want het is
hoogst moeilijk om goede modellen te verkrijgen, en een model is
nooit volmaakt. Ik ben het niet eens met hen die zeggen dat de
natuur vol harmonie en waarheid is. Eerder zou ik meenen dat zij
het beginsel van verrassing en tegemoetkoming huldigt. Knap
gevormde modellen hebben bijna altijd onaangename, zoo niet
onedele, ja zelfs gemeene gelaatstrekken, zulke als nooit in
eenie kunstwerk van verheven aanleg zouden kunnen
worden aangebracht; en aardige gezichtjes daarentegen zijn
dikwerf behept met een of ander aangeboren gebrek, of nog
meerdermalen mismaakt tengevolge van de eischen der tegenwoordige
kleeding. Dit is een zeer natuurlijk gevolg van de inrichting van
het kostuum. Eene schoon gevormde vrouw kan slechts een
armelijk voordeel trekken uit het moderne gewaad. Aan oogen, die
gewoon zijn een louter kunstmatigen omtrek te bewonderen, moet zij
plomp van midde en recht op en neer schijnen. De reden ligt voor
de hand. Het nieuwerwetsche kleed is gemaakt niet om de schoonheid
te doen uitkomen, maar om gebreken te bemantelen. De middel of
de middelband is veel te lang en deelt het lichaam op een
leelijke en kunstmaatige wijze in tweeën, terwijl dit de
spieren tegelijk verslapt."
De heer Tadema plaatst nooit een
datum op zijne stukken. "Het is, - aldus vezekert hij - een
noodelooze voorzorg tegenover den copiïst, die een
vlugge maak is en somtijds verwonderlijk goed schildert. Liever
nummer ik mijne stukken, evenals de toonkunstenaar de zijne.
Daarmede wordt de ontdekking van bedrog gemakkelijker, te meer
daar ik een register aanhoud, in 't welk iedere schilderij
wordt aangeteekend, met een volledige beschrijving en met opgaven
an wien en voor hoeveel verkocht, waar tentoongesteld - indien
tentoongesteld - enz." Nu: dit register kan de heer Turiema
met groote zelfvoldoening inzien, want hij is een van
die zondagskinderen, wie het succes reeds in den eersten
mannelijken leeftijd ten deel valt. Zijn weg leidde daartoe snel
en zonder zijwegen. Ter school gezonden voor
de studie van 't Latijn en het
Grieksch, schonk hij al zijn aandacht aan de oudheden van Rome
en Griekenland, en overwon na een harden strijd den afkeer
zijner familie tegen de kunstenaars-loopbaan. In 1852 trok hij
naar de koninklijke akademie te Antwerpen, en profiteerde er veel
gedurende de eerste vijf jaren; daarna werkte hij onder leiding
van den baron H Leijs, van wien hij meer leerde, bepaald hoe eene
schilderij te maken. Het eerste werk waarmee hij succes behaalde
is "De opvoeding der kinderen van Clovis", in 1861 te
Antwerpen tentoongesteld en
dat nu aan den koning van België behoort. Zijn tweede succes
was "Hoe het volk drie duizend jaren geleden pret maakte",
dat hem de gouden medaille bezorgde op de tentoonstelling
van 1864. Dit is het eerste zijner stukken, in
Engeland tentoongesteld; 't was het groote aantrekkingspunt van
de Fransche afdeeling in 1865; en hetzelfde jaar exposeerde hij
"Fredegunde en Praetextatus". De eerste schilderij die hij
in Engeland ontwierp is het bekende "Wijnlezen"; het eerste
stuk dat hij er schilderde heet "Een Romeinsch keizer".
Sedert behoort de heer Tadema tot de Engelsche schilders,
tot groote voldoening van zijn aangenomen vaderland.
Terwijl
wij met den heer Tadema hebben gekeuveld, is de morgen verstreken,
en daar het heden zijn ontvangdag is, komen voor en na bezoekers
binnen. Eerst komt de heer George Fox, naar wiens teekeningen een
nieuwe piano voor den heer Tadema wordt gemaakt. Die voor 't
oogenblik dienst doet is eene van greenenhout, fraai beschilderd
door den heer en mevrouw Tadema, maar het hart van den kunstenaar
is gevangen voor het schoone plan van den heer Fox. Vroeger deed
de heer Tadema ijverig aan de muziek, maar evenals andere
voorspoedige mannen, heeft hij de ervaring opgedaan, dat
succes gelijkluidend is met verdubbelde inspanning; en nu heeft
hij dus geen tijd meer om aan de piano te zitten. Maar de liefde
voor de muziek is hem bijgebleven en zijn huis wordt door alle
groote toonkunstenaars, die
naar Londen komen, bezocht, en om dezelfde reden door groote
mannen op allerlei gebied. Terwijl we gereed zijn afscheid te
nemen, komt monsieur Ranjon binnen, en wij spreken over zijne
fraaie ets van het portret van Darwin, naar Ouless, maar eer de
levendige Franschman, met zijn schitterende oogen een paar
volzinnen heeft kunnen bij elkaar rapen, zegt de heer Tadema,
in antwoord op den lof dien Sir Robert Browning met lang niet
karige hand over "Het model van den beeldhouwer" uitstrooit:
"'t doet mij pleizier, dat U 't mooi vindt".
HUGO SURINGAR
Uit: The World, a Journal for men and women.
>> begin