>> HOMEpage

Een reis naar Zuid-Engeland en Frankrijk 1683-1684

Bron: Journaal van een reis naar Engeland en Frankrijk 1683, Schwartzenbergarchief, Tresoar toegang 326 inv.nr. 3978; in octavo perkamenten splitselband
Internetuitgave: M.H.H. Engels, november 2022 [in bewerking]
Paginanummers zijn weergegeven tussen # #; namen worden in rood getoond.

Verslag van een reis van 20 maanden, van Leeuwarden via Noord-Holland, Utrecht, Zuid-Holland naar Engeland en Frankrijk, 1 mei 1683 - december 1684, waaronder een verblijf van precies vier maanden in Blois en ruim vijf in Saumur. De terugreis wordt beschreven tot en met Orleans.
• De drie verticale vouwen in de bladen stammen van vóór het inbinden: in smal gevouwen toestand konden vellen schrijfpapier gemakkelijk in kleding meegenomen worden.
• De niet genoemde auteur moet afgaande op het simpele Nederlandse taalgebruik een nog jeugdig niet gestudeerde jongeman geweest zijn, een Fries mede blijkens enkele frisismen (del, hiem, kost, wosk). Waarschijnlijk is hij door zijn ouders onder begeleiding op reis gestuurd om algemene ontwikkeling op te doen. Het was een kostbare onderneming, die zich de rijkere adel kon veroorloven. In Blois verbleef men graag om het zuivere Frans te leren dat daar gesproken werd. Te Saumur, de enige protestantse universiteit in Frankrijk, leerde hij paardrijden en schermen. In dezelfde stad vond hij ook een dansleraar.
• Voor de identificering van de reiziger geeft de tekst verdere aanwijzingen. Ik en wij wisselen regelmatig in de tekst. Tweemaal is spake van 'met ons zessen' (5 juni 1683 en 13 december 1684), een andere keer van 'met ons vieren' (2 juli 1683); 'met ons drieën' bij het tillen van een rotsblok (22 november 1684). Een taalmeester wordt genoemd, verder een zekere van Kampen en een kapitein, de laatste met naam: Idsinga; d.i. Adolph (Aleph/Alef Mathijs' zoon) van Idsinga (1663-1738), getrouwd met 1. Maria Johans Ammama en in 1688 te Leeuwarden 2. met Ena van Beilanus; Idsinga was kapitein in het regiment van de stadhouder (1683), later raad en advocaat-fiscaal van de Admiraliteit te Harlingen, overl. (aldaar?) 4 dec. 1738. Of de taalmeester en de kapitein deelnamen aan de reis en als reisleiders fungeerden, is niet duidelijk. Nog op te merken valt dat Mathijs van Idsinga, de vader van kapitein Alef, secretaris van Barradeel was 1658-1705 en Jacob Meilsma in 1683 zijn vervanger.
• De schrijver maakt graag vergelijkingen met steden in Friesland (Leeuwarden, Franeker, Harlingen en Dokkum) en Holland. De bibliotheek van Corpus Christi College in Oxford is veel groter dan die van Franeker en Leiden samen. Ontmoetingen met Amelander schippers duiden op een speciale band met het eiland.
• Te Londen logeerde het reisgezelschap in de Throgmorton street in de Gouden globe (Golden globe) achter de koninklijke beurs (Royal Exchange). Hiernaast een detail van de Londense plattegrond uit 1676 door cartograaf John Ogilvy. In 1626 wordt op het titelblad van The golden fleece de winkel van boekhandelaar Francis Williams genoemd: at the sign of the Globe, over against the Royall Exchange. Na de grote Londense brand van 1666 was boekhandelaar en graveur William Berry gevestigd in de Globe nabij de herbouwde beurs: between York House and the New Exchange.
• Het handgeschreven reisverslag is onderdeel van het familie-archief Schwartzenberg. De jonge reiziger zou wel eens Wilco Holdinga van Schwartzenberg thoe Hohenlansberg (1664-1704) kunnen zijn. Hij droeg de titel vrij- en erfheer van Ameland, was op jeugdige leeftijd al in militaire dienst en 18-2-1675 kapitein als opvolger van Hobbe Esaias van Aylva. Hij klom op tot kolonel - wanneer is niet bekend - en werd vervolgens in 1689 grietman van Barradeel, tot 1703. Statenlid en lid van het Mindergetal was hij van 1690 tot 1703, Gedeputeerde 1695-1698 en 1703-1704. Hij is 25-4-1686 te Dongjum getrouwd met Frederica Sophia Johannes van Goslinga. De echtgenoten werden 28-10-1687 lidmaat te Rinsumageest; zij bewoonden Eysingastate te Rinsumageest die hij aanmerkelijk verbeterd heeft. Zijn grafsteen in de kerk vermeldt: Den hoogh-wel geboren heer Wilco van Holdinga baron thoe Schwartzenberg, vrij en erf heer van Amelandt, old grietman over Barradeel en mede gedeputeerde staat van Frieslandt etc. etc. overleden den 4 februari 1704.
^ eigenhandige aantekeningen van Wilco over vrouw en kinderen ^

• Opgegroeid is deze Wilco als enige zoon van Georg Wilco baron thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg op Holdingastate te Anjum, waar hij huisonderricht heeft ontvangen zoals in het begin van de zeventiende eeuw Feyo van Holdinga. Als zevenjarige legde Wilco in 1671 met de vierjarige Frans van Humalda de eerste steen van de nieuwe sluis van Ezumazijl (nabij Anjum), waarvan hun vaders gecommitteerd waren tot de aanleg; vgl. de hiernaast afgebeelde gedenksteen.
• Deze reis is een voorbeeld van een zogenaamde Grand Tour, een voorbereiding op een goede baan in het bestuur, een functie in de diplomatie, een militaire loopbaan of een dienstbetrekking bij een vorst. De belangrijkste kostenposten waren het vervoer, het verblijf, de taal-, dressuur-, dans- en schermlessen.

#1# [1 mei 1683] Anno eenduisent seshondert drie en tachtentigh den eersten dagh van Meij sijn wij van ◊Leuwarden getrocken nae ◊Harlingen, naedat ick van alle mijne vrunden mijn afscheijdt hadde genoomen, en sijn wij des avonds tot ◊Harlingen gekoomen alwaer wij 's naggs bleven in ◊Leuwenborgh bij de haven tot ◊Harlingen en [3 mei 1683] des anderen daegs sijnde den derden Meij sijn wij van ◊Harlingen vertrocken met de veerman op ◊Amsterdam en sijn des vrijdags [5 mei 1683] sijnde den 5 aldaer gekoomen en aldaer sijnde sagen wij daer twe hangen de welke te huisbraken en dierglijke in solemniteijten gebruickt hadden #2# met fier geselen en brandtmerken de welcke ook eenige schelingstucken begaen hadden en sijn doe als wij gegeten hadden gegaen met de postwagen van ◊Amsterdam op ◊den Hage omdat ick ◊Pijter van ◊Staveren niet tot ◊Amsterdam vonde en blieven daer enige dagen en vertrokken [13 mei 1683] den dertienden wederom uyt ◊den Hage met de laeste scuijt op ◊Leijden alwaer wij des nags bleven en [14 mei 1683] des anderen daegs met de laeste scuit wederom vertrocken (naedat wij alle voornaemste rariteijten in ◊Leijden gesien hadden daeronder de Anatomie insonderheijt aen te merken stonde) op ◊Haerlem alwaer des nacht doen ook bleeven en alles besagen #3# dat daer niet en was of wij hadden het besien en vertrocken des ochtens met het schuitje van sevenen weder op ◊Amsterdam sijnde [16 mei 1683] den sestienden alwaer wij doen [17 mei 1683] den 17den stil bleeven en aldaer ◊Pijter Andris van ◊Staveren voor de eerste mael in ◊Hollandt spraken en als wij hem hadden gesprooken sijn wij vertrokken [18 mei 1683] des anderen daegs den 18den met het scuitje van eenen op ◊Utrecht en quamen des avondts half negenen tot ◊Utrecht alwaer wij [19 mei 1683] des anderen daegs stil bleeven en klommen boven op den Domtoorn aldaar, en was hoogh 464 trappen, en besagen daer voorts alles wat besiens waert was, #4# [20 mei 1683] den 20en Maij en vertrocken des anderen daegs met de twaelf uur scuit op ◊Boodegraven en aldaer was een sceepje waer mede wij voeren op ter ◊Gouw [= Gouda] alwaer wij des avonds quamen tot 8 uir en sagen daer de beste kercke dewelke de beste is van gans ◊Hollandt waer in twe glaesen sijn die over de 100000 guld: gekost hadden of se het nu hedens daegs souden gelden souw te bedughten staen, en vertrocken wederom [21 mei 1683] des anderen daeghs den 21en 's morgens om 8 uir met een wagen op ◊Rotterdam, alwaer wij om 11 uir quamen sijnde gans tot ◊Rotterdam een steenen gevloerde wegh #5# en vertrocken doen om 12 uijr wederom met een sceepje op ◊den Briel en quamen daer des avondts tussen 4 en 5en en als wij daer quamen sijnde een maendagh vernaemen wij dat de pacquet boot op ◊Harwich niet eerder voer als woensdagh soo dat wij genootsaekt waeren aldaer [21 mei 1683] des anderen daegs den 21 nog te verblijven als dan gingen wij den 21en met een wagen van den ◊Briel op ◊Hellevoetsluis alwaer wij de schepen besagen daer ◊Tromp met uijtgaen souw en ook het schip ◊de Eendraght waer op den Admirael ◊de Ruiter is doot gescooten van 't son- #6# nedek voor ◊Augusta op de kust van ◊Sicilien en waeren alle wel gemonteerde schepen tot dertien in 't getal, als wij wederom in ◊den Briel quamen, vernamen wij dat de pacquetboot van ◊Harwich aengekomen was [en] sijn wij [22 mei 1683] des anderen daegs den 22en naedat wij gegeten hadden omtrent half 1 uir met een noordt noord oost windt onder zeijl gegaen met stijve koelte en quamen des anderen morgens
[23 mei 1683] den 23en om fijf uur tot ◊Harwich 't welk bij mensen denken niet eerder is over gevaren [in de marge:] Annotatie: renovandi memoriam aliquarum ◊Angliae provinciarum #7# en hadden als doen goed geselscap bij ons als een ◊Overbeek, een van ◊Velsen en een ◊Besselaer met noch een coopman van ◊Hamborgh waer mede wij overgingen en hadden braef plesier onderwegens met elkanderen en songen altemet eens op 't scip en bespoogen malkander altemet eens braef door de ongestuimheijt van de ◊Brytannische zee, en als wij nu tot ◊Harwich waren, waeren daer geen karossen nogh paerden soo dat wij genootsaekt waeren daer een dagh in dat nest stil te weesen en deden daer anderwijl niet als wat om te loopen en #8# gapen elcander wat an wij de lui en de lui ons, endelijk met groote patiencie den morgen wederom verwagt hebbende hadden wij de karossen waermede wij genoeg te doen hadden dat wij se nogh kreegen, als dan gingen wij wederom op een pat [24 mei 1683] den 24en 's morgens tussen 6 en 7en en passeerden door ◊Ramsey en ◊Wrabnes tussen welke plaetsen men schoone gesighten heeft van bergen en dalen 't welk een scoon prospect was en quamen doe tot ◊Manijtre [= Manningtree] en daer gekoomen sijnde dronken wij daer eens Ale 't welk een goede aengename dronk was, en ons geweldigh #9# verfriste en is in die plaets seer smeerigh en doen wederom voortrijdende door een seer plaisante landedouw quamen wij door ◊Ardleij [= Ardleigh] 't welk een gemeen dorp is daer door passeert sijnde vonden wederom een bergaghtigh landt en reden over bergen en door dalen 't welck een scoon gesight wederom gaf, weerdigh om gesien te worden, en quamen doe tot ◊Grinsted [= Greensted] t'welk al met het voorgaende over een quam. Daer door gepasseert sijnde quamen wij tot ◊Colchester alwaer wij pleijsterden, sijnde een mij stadje maer seer smeerigh 't welk niet te verwonderen staet door dien 't geen water in sigh noch om sigh heeft #10# als maer alleenigh aen de eene sij gaet de rivier ◊Rougbedge [= Rowhedge] langs waer in en aen de kant schoone oesters sijn in putten, alwaer sijnde aten wij magnifycq oesters soo goet als ich se mijn leeven nogh in ◊Hollandt en ◊Frieslant gegeeten hebbe met de scoonste groene baertjes van de weerelt sijn den 24en dagh van Meij endelijck daer 2½ uurtjes gepleistert hebbende vertrocken wij wederom door een plaisant feldt en quamen in een dorp ◊Stanweij [= Stanway] genaemt leyt int gebergt meede seer playsant en reeden #11# soo al voort door ◊Stanweyhal [= Stanwayhall],, ◊Eastervorden [= Easthorpe] en quamen om doen des avonts tussen seven en achten tot ◊Wytham [= Witham], alwaer wij des naghs bleeven 't welk twee en dertigh Engelsche mijlen van ◊Harwich afleyt, en gingen doen wederom [25 mei 1683] des anderen daegs den 25en van ◊Wytham af 't welk maer een lompen dorp was niet weerdigh hier te verhalen en passeerden door de dorpen ◊Staffeld preverel, ◊Springford [= Springfield], en een kleyn vlecje ◊Chelmefort [= Chelmsford] genaemt en sijn alle in playsante landedouwen weerdigh om gesien te worden #12# niet om der schooner gebouwen willen die daer in sijn want sijn maer alle sleghte myserabele huisen, maer om der scooner en playsanten situasie der plaetsen scoon hangende aen hooge bosagtige bergen en staende booven op bergen 't welk seer vermakelijk was te sien edogh canalieuse schelmaghtige moordenaers weegen alwaer menighmael in dien de passagiers geen geselscap bij sigh hebben afgeset worden wij goet geselscap hebbende waeren wel versien in dien 't daer op aenkomen hadde met goedt ge- #13# weer en lieten ons feyligh passeeren, daer door gepasseert sijnde quamen wij door ◊Morgetjuge, ◊Engerston [= Ingatstone], ◊Mumrasingh [= Mount Hessing], ◊Schenfeyld, en quamen doe tot ◊Borntwod [= Burntwood] alwaer wij pleysterden en wat aeten 's middaghs sijnde een kleen fleck op een hoogen bergh als wij gegeten hadden gingen wij wederom op de wagen en passeerden door ◊Rumfordt [= Rumford] 't welk ook een fleckje is uithangende van een playsanten bergh, en door ◊Stradeford [= Stratford] 't welk maer een dorpje is daer door gepasseert sijnde quamen wij door #14# ◊Stradtfordt bouw [= Stratford-le-Bow] 't welk nogh het fraeyst was van al de dorpen en flekken die ick nogh in ◊Engelandt hadde tot nogh toe gesien en qua men doe op een scoone royale breede wegh tot ◊Londen.
• Tot ◊Londen gekoomen sijnde hebben wij gelogieert in de ◊Throckmorton [= Throgmorton] Street in de goude globe achter de koninklijke beurs, en hebben doen alles besien wat in ◊Londen was te sien als naemelijk den ◊Tour [= Tower] alwaer in wij eerst sagen des koninghs kanon, in een groot ruym, doe bij eenige trappen opgaende sagen wij voor 50000 man ge- #15# weer staen, 't welk seer fraey was te sien, doen weder onder gekoomen sijnde gingen wij voorbij de kamers der verraders heen die zijn Koninkl. Majest. van ◊Groot Brittannien nae het leven stonden waervan wij een sagen ◊Ardley [= earl van Argyll Archibald Campbell?] genaemt, daer voorbij gegaen sijnde quamen wij door een nauw gankje alwaer wij endlijk quamen voor eenige isere tralien, waer aghter wij sagen des koninghs kroon en scepter waerop te weten op de kroon een steen stondt - sijnde een groene steen bijkans hebbende de groote van een pykey - die over de hondert duisent pondt steerling gekost hadde, tot 12 tonne goldt hollandts en een peerl van 18 duisent pondt steerlingh 't welk koning- #16# lijk was doe gingen wij wederom over een pleyn en quamen daer aen een wapenhuis alwaer ook voor sestigh duisent man harnassen stonden, dat gesien hebbende gingen wij op de pyramydt soo als se aldaer genoemt wordt (sijnde een teycken dat op die plaets eerst de brant begonnen is doe der 70 kerken verbranden en over de taghtentigh duisent huisen,) sijn gebout van steen als ◊Benthemer steen 't welk seer magnificq was en rondt gelijk een staeck en als men daer gans booven in is kan men daer int midden in del[!] sien op dus een nerens gaende fatsoen net een horribele hoogte hetwelk seer frees- #17# lijk scheen als men daer booven op was en dan naer de grondt sagh.
• Als wij dit nu gesien hadden gingen wij 's naemiddaghs nae des konings park alwaer wij veel schoone ◊Engelsche dames sagen sijnde een groot plein waerin de alle morgens om 5 uir in gaet en voert sijn aende[!] ende andere voogels waervan hij een groot liefhebber is en sijn paleis leght daer rontom om dat plein heen 't welk een schoon gesight geeft en is het Paleis in sigh selfs niet veel anders, met als een out gebouw niet weerdigh hier te beschrieven, en gingen doen in ◊Westminster alwaer #18# wij sagen de begrafenisse voor 't meerendeel der koningen van ◊Engelandt 't welk memorabel was te sien, en hoorden in die kerk sijnde [27 mei 1683] Pinxtermaendagh de vesper singen 't welk seer superstitieus scheen te weesen als naemelijk daer saten drie bischoppen in lange witte biscoplijke kleederen en voor haer op de banken saeten 25 jongelingen, alle ingelijkx in witte kleederen gekleet. Dight bij de ◊Westminster kerk staet een groot huis 't welk ◊Westminster-hal wort genaemt waerop een gheelen pen uytsteekt waerop het hooft van ◊Cromwel staet waervan scheuns over op de brugh over de rivier #19# de twintigh koppen op staeken staen, alle van die verraeders of van ◊Cromwels volk, dight daer bij de hal staet het ◊Parlementshuis 't hooger en het lager huis 't welk alles met banken is op de wijse als de rolle tot ◊Leuwarden op de ◊Cancelerij, nu de avondtstont begost te naeken soo dat wij genootsaekt waeren wederom nae huis toe te gaen doordien wij anderhalf uir gaens ruim van ons quatier af waeren.
[28 mei 1683] 's Anderen daeghs den 28en gingen wij met nogh een ◊Deens heer ◊Kraeij genaemt in een bootje en voeren nae ◊Springardijn 't welk een seer playsante tuin is waerbij nogh een hof is waerin een huis staet waerin een kamer is rontom met spiegels de eene aen de andere #20# staen booven aen de solder en aen de sijden soo dat wanneer daer 8 mensen in sijn schijnen te wesen 40 't welk seer playsant is te sien. Dat gedaen hebbende gingen wij nae de maeltijt de gansche tijdt de stat door wandelen en hoorden dat de stat 6 mijlen weeghs langh was, 't welk wij oock genoegsaem bevonden want als wij aent westende waeren moesten wij een karos krijgen die ons weder broght aen ons quartier, soo moede hadden wij ons gegaen door de stat want sijn seer ongemakkelijke straeten in ◊Londen soo dat wanneer gij niet onder de huisen gaet gij alles soudt verderven wat gij aen u lijf haddet, desweegen isset dat de frouwluy aldaer met hoefijsers onder de scoen gaen 't welk altijt goet alsof #21# het peerden sijn die der langs de straete loopen, meende als eerst in ◊Londen quam rijden met de caros dat enige peerden los voor ons aen lyepen, gelijk bij kans als van seeker ◊Hollander gelijk verhaeldt wierde dat over straet gingh bij nagt en hem een frouwmens rancontreerde [= rencontreerde] begost met groote onsteltenisse om help te roepen door dien meende dat hem de duivel rancontreerde [= rencontreerde].
[29 mei 1683] 's Anderen daegs den 29en gingen wij wederom wandelen en besaegen het dolhuis 't welk magnifique van buiten is getimmert als de koninghs paleys en wandelden door ◊Mordfield [= Moorfields] 't welken een schoon groot pleyn is alwaer gij eerst bij eenige trappen op koomt wandelen en gaet dan door wederom tot enige #22# op komt wandelen wederom op een scoon plein waerop scoone jonge lindeboomen staen, en daer door koomt men weder aen een perk soo groot bij eenige trappens op 't welk meer ◊Haeghs scijnt als ◊Londen. 's Namiddags gingen wij wederom wandelen en quamen doen passeeren voorbij de ◊Commedie [= theatre company] van den hartog van ◊Jork waer wij resolveerden in te gaen en gingen daer 't welk een schoon gesight gaf.
[4 juni 1683] Den 4en Junij gingen ◊van Marken en wij in een schuitje de rivier af nae de ◊Oostindische timmerwerf 't welk wordt geheeten ◊Blackwal[l], en sagen doen schoone ◊Oostindische scheepen de #23# welke op een sonderlinge methoode gekyldt en schoon gemaekt worden, als wanneer 't water op 't hooghst is, scieten se met de scepen in een vierkant plaetse daer soo een scip telkens in leggen kan, als 't daer in is sluiten sij de deuren toe, en maelen 't water daer uit, soo leggen de scepen op het droogh 't welk op een seer commode maniere gesciet.
Daer gingen wij doen vandaen, en quamen tot ◊Grinits alwaer wij sagen 's koninghs en koninginnes huis 't welk maer twe sleghte huisen sijn en gingen doe in des konings warande alwaer wij seer veel harten saegen en gingen #24# doe bij een seer hooge bergh op de welke midden in de warande leyt waerop een fraey huisje leyt waerin des koninghs astrologus [◊Robert Hooke] woont alwaer gij mede siet hoorologien die een gans jaer gaen en een instrument waerin ghij kunt sien wanneer 't fraey of lelijk weer wesen sal. Dat gesien hebbende gingen wij wederom nae onse sloup en roeyden nae ◊Dutfort en saegen daer een nieuw koninghsscip van 120 stucken 't welk een weerrelt van een scip was weerdigh om gesien te worden, en wanneer het #25# gemonteert in see gaet moet het 800 hondert man tot nodruft op hebben en anders duisent man.
[5 juni 1683] [andere hand?:] Den 5den Juni vertrocken wij met ons sessen te peerde van ◊Londen nae ◊Windsor alwaer wij des avondts quamen en passeerden door enige dorpen en door ◊Hamtingcourt [= Hamptoncourt] alwaer wij 's middaghs aten en doen 's koninghs palleys sagen alwaer in sijn over de seventien hondert kamers en kostelijke tapeeten en anders leght het sigh selfs niet fraey van daer vertrocken wij 's naemiddaghs door eenige playsante dorpen en quamen des avonds tot ◊Windsor, in 't aenkoomen vertoont sigh het palleys van den koning op een hoogen bergh, 't welk een admirabel schoon gesight geeft in de valley alwaer beneden het casteel ◊het Vleck leydt en vloyd de ryvier de ◊Teems rondtom het palleys heen. #26# Palleys in sigh selfs is soo niet nae de nieuwste manier geboudt inwendigh en uytwendig maer word van binnen dagelijks verbeetert als wanneer wij daer waeren.
[6 juni 1683] 's Anderen daegs sagen wij de kamers die nu nieuws bescildert waeren welke altemael aen de souders en aen de muiren in plaets van tapeeten waeren beschildert niet op hout, maer op pleysterwerk. Dat gesien hebbende gingen wij met den secretaris [◊T. Baden] van den ◊Hollandsen Ambassadeur [◊Aernout van Citters] uyt het Hof in des konings waerande wandelen alwaer ons de koningh selfs tegenquam en wij beleefdelijk nae ons vermogen hem gesalveert hadden salveerde ons de koningh selfs beleefdelijk wederom als of het een particulier waer geweest. Als wij dat perk doen hadden besien waerin de koningh ons was tegens gekomen, 't welk anders een warand #27# anders is, maer alle warandes worden in ◊Engelandt perken genaemt. Als wij nu wederomgekoomen waeren, gingen wij onder de gallerye door en hoorden doen de musicanten, alwaer wij nae toe gingen, vonden wij de koningh en koningin sitten eeten, waerbij en om eenige hartogen en Milords stonden en de spijs des koninghs bestondt in 38 scootelen welke hem een voor een voorgedragen wierden en hieldt dan waervan hem lustede. Aen sijn sij stondt den hartogh van ◊Rytsundt 't welk nogh een jongh heer is sijnde een soon des koninghs. Meestendeels speelde weyrde hem met banket alles wat daer was #28# stonde dat prinsje continueel bij de koning met de hoet op daer de andere grooten altesamen met de hoet af stonden. Daer quam den Ambassadeur bij ons en nodigde ons of wij bij hem 's middaghs beliefden te komen eeten 't welk wij aennamen en wierden magnificq van hem getracteert. Als wij gegeten hadden gingen wij wederom in 's konings park wandelen alwaer wij de koningh, hartogin van ◊Jork, hartog van ◊Jork en Melledi [= Milady] ◊Anna, dochter van duc de ◊Jork die sooals men seydt met den prins van ◊Denemarken gaet trouwen, sagen wande- #29# len met kleine swyte [= suite, gevolg]. Van daer gingen wij in de ◊Cathusercapelle mede aen het palleys alwaer in koning ◊Carel de eerste is begraven en is de plaets in waer de ridders geslagen worden 't welk geschiet in een lange blauwe filpe rock.
[7 juni 1683] Vandaer vertrocken wij 's anderen daegs sijnde den sevenden Junij nae ◊Oxfordt en passeerden door ◊Madeanhaed [= Maidenhead] 't welk een lustigh plaisant plaetsje is aen de eene sij bergen en aen de andere sij dalen en valeien en quamen doen 's middaghs naedat wij eenige plaetsjes gepasseert waeren niet weerdigh hier te verhalen tot ◊Steens 't welk een vlek is geleegen in een playsante valley, alwaer wij 's middaghs spijsden naedat wij daer van hadden gegeten gingen #30# wij wederom te paerde en quamen 's avondts naedat wij eenige plaetsjes waeren gepasseert 's avonts tot ◊Oxon (vulgo ◊Oxford) 't welk een plaetsje is als ◊Franequer nae mijn oogh wel soo groot omringt met een muir. Het is een plaetsje in 't aenkomen met ontallijke toorns en sijn in dat plaetsje achtien collegia waeronder een is die de voornaemste is, en wort [8 juni 1683] genaemt ◊Corpus Christi Ecclesiae[!] waerin ontallijke veele rariteyten sijn te sien als voor eerst een magnifique bybliotheeck waerbij die van ◊Leyden en ◊Franequer tesamen in een souden omtrent een darde part van uytmaken en insonderheyt staen aen te merken die uytstekende manuscripta die se #31# altesamen toonden dat het een lust was om te sien als ook toonden se ons het eerste boek dat gedrukt was als wanneer de druckkunst eerst was uitgevonden, en ook schrift 't welk op bast van boomen geschreven was en op sodanigen fatsoen dat het seer te verwonderen was wanneer men nu sulk een brief souw schrijven. Men souw een half jaer werk hebben want de letters beeldeden uyt het fatsoen van honden, catten, apen, paerden, vogels en vissen soo dat daar uyt staet te presupponeren dat se in die tijden niet veel moeten hebben geschreven, als mede sagen wij daer alle #32# uytbeeldsels der ◊Roomser keysers in houdt en 't sweert daer konink ◊Eduardus de drie koningen van ◊Frankrijk,Scotland en ◊Irlant hadde overwonnen. Dit collegie soo sij het noemen ick noemet een academie of andere collegien academien want hebben alle elk dertien a veertien professoren behalven dese daer ick nu van spreke dewelke de opperste is en heeft vier en twintig professoren. Dese is gestigt van koningh ◊Jacobus de tweede, dewelke selfs nae 't leven staet gegoten in metael.
[9 juni 1683] Naedat wij dan alles hadden gesien sijn wij 's anderen daegs den negenden Juni des nae- #33# middaghs uit ◊Oxfordt gereden en quamen des avondts tot ◊Cysister alwaer wij des naghts bleven en 's morgens [10 juni 1683] sijnde den 10den vertrocken wij en passeerden doen eenige dorpen die seer miserabel waeren niet weerdigh hier te verhalen en aten noch, en hadden tot noghtoe niet anders geeten op de gansche reys als twemael daegs scholder matton of scape scholders, en quaemen 's avonts tot ◊Bristol, t'welk gelegen is tussen geweldige hooge bergen dewelke geven roodkrijt, witkrijt, smitkool en tin. Wij passeerden dight aen de stadt door diepe klooven der steenrotsen welke alte samen roodt en wit #34# te aerde was en roode serksteen, waeronder sommige seer weeke steen is en naedat se gebrant is is se seer week en is dan roodtkrijdt alsomeede het ander krijt, het cool en tin wort uyt horrible afgronden gehaelt waervan mij schrikte in te gaen, en ook soo raededen de lui het ons af dat wij daer niet souden in gaen om der ongesonder dampen willen, dat men der light een krankheyt kost nae krijgen wenhalven ick resolveerde daer niet in te gaen.
[11 juni 1683] 's Anderen daegs den 11 Jun. gingen wij ◊Bristol braef door wandelen en bevonden het nae ons #35# oogh soo groot te wesen bijnae als ◊Rotterdam en is in midden hoogh aen de S.O.sij meer afhangende als aen de N.W.sij aen welke kant bekans half tot de midden van de stat gaet de rivier de ◊Avon door waeroover een brugh legt veel swaerder als de brug over de rivier de ◊Teems tot ◊Londen en is ook veel nootsakelijker dat hij swaerder en sterker moet wese als die van ◊Londen, want het waeter valt daer soo subyt wederom #36# dat het bijkans miraculeus scijnt te wesen want de eene oogenblik staet het waeter dat gij van de wal af u handen kunt in wassen en den ander oogenblick scijnt het te sijn een afgrondt, 't welk ick voor oogen hebbe gesien en gingen doen ook 's namiddaghs op de ◊Diamantbergen soo se se noemen. Wij vonden se ook genoegh, maer wat manqueerder nogh aen, sij waeren niet fijn. Dese berg is soo hoogh dat gij nae beneden moet sien als gij nae de spitsen van de toorns wilt sien. Wij telden der een en twintigh kerken waeronder twe cate- #37# draele sijn. Onder dese berg beneden loopt de rivier door en als gij daer van beneden siet gelijkt het als of de rivier onder in de berg door loopt, maer neemt een steen gij sulter niet in kunnen werpen van boven van de berg. Hebbe het selfs geprobeert maer kost uyt al mijn kraght daer niet in werpen waer van af wij sagen het moeyste gesight dat in gans ◊Engelant is, ja ick geloof in gans ◊Europa geen beeter als dat. De brugh in de stat over de rivier is op het selfde fatsoen als die #38# van ◊Londen: huisen daerop aen beide kanten.
[12 juni 1683] 's Anderen daeghs sijnde den 12en gingen wij wederom te paerde en reeden door ◊Walles [= Wales] alwaer meede veel tin gegraven wordt en is twaelf meyl gelegen van ◊Bristol. Is een moy statje naet in ◊Engelant niet veel anders waert om hier te beskriven van daer vertrocken wij nae ◊Baet [= Bath] en is ses mijl gelegen van ◊Walles [= Wales] en leght tussen hooge bergen.

• Aldaer sijn vier baden om sig in te baden als het koninghsbat, koningins, het badt van den adel en het bad voor de armen die daer om Gods wil ingaen, alsoo dat wij #39# 's anderen daeghs sijnde [13 juni 1683] den 13en daer den tijd passeerden met continueliken te gaen in de baden 't welk seer gesont was. [14 juni 1683] 's Anderen daegs sijnde den 14 gingen wij wederom te paerde nae ◊Londen over hooge bergen en lage dalen en quamen aen een huisje a twe aen de stey alwaer wij wat aten en daernae passeerden wij weder voort totdat wij quamen tot ◊Hungerford 's avondts alwaer wij seer scoone riviercreeftjes hadden het hondert voor een schelling, 't welk een plesier was sulke te eeten. Van daer vertrocken wij wederom 's anderen daegs [15 juni 1683] den 14en en quamen 's mid- #40# daghs tot ◊Excester [= Exeter] 't welk mede een redelijk vlek is. Van daer vertrocken wij weder 's naemiddaghs en quamen 's avondts laet tot ◊Maedenhaed [= Maidenhead] alwaer wij 's naghts bleven, t'welk van ◊Windsor 1½ meyl engels is gelegen. Van daer vertrocken wij wederom en quamen 's middaghs tot groot ◊Brandtfort 't welk een moy plaetsje is, alwaer wij spijsden en naedat wij hadden gespijsdt passeerden wij een playsante wegh tot ◊Westmunster en passeerden soo voort nae huis weder toe, en quamen weder in de ◊Trocmortonstreet [= Throgmorton street] alwaer wij [16 juni 1683] 's anderendaegs stil bleven sijnde den 16en.
[17 juni 1683] En doen wederom den 17den gingen in een scuitje sitten en voeren de rivier eens af naer ◊Gravesente [= Gravesend] t'welk een sleght klein plaetsje is #41# niet gefortificeert als alleenlijk reght tegens over leght een citadelle opgemetselt die seer sterk schijnt te wesen dogh seer klein. Van daer kregen wij paerden en gingen soo eens te post nae ◊Chattum [= Chatham] alwaer gekoomen sijnde besagen wij daer de scepen die de koningh aldaer heeft leggen. Onder allen was het scip ◊Britannia 't welk soo schoon was gemaek[t] en uytgesneden van buiten en van binnen dat het een lust was te sien en stondt achter aen tot een devys Me quaeritur Pax als de scoonheyt vechtende de soo sounner sijns gelijken niet sijn. Van daer gingen wij wederom te paerde nae ◊Gravesande [= Gravesend] en #42# 's avondts omtrent 8 uir wederom tot ◊Gravesende [= Gravesend] als doen aten wij wat en gingen wederom te sceep voort nae ◊Londen en quamen [18 juni 1683] 's anderen daeghs morgens om 7en uyr tot ◊Londen.
• Als doen ging ick te bedde en sliep tot 's middaghs toe en nae de middagh gingen wij wat wandelen in ◊St. Jemes perk, 's anderen daeghs nae de laest predicatie gingh ick bij mijnheer sijn Excellent. ◊Citters en gingk 's anderen daegs nae mijn afsceidt genomen hadde van alle goede vrunden met de karos op ◊Dover en #43# passeerden doen wederom door eenige plaesante dorpen en quamen 's middaghs aen een plaetsje genaemt ◊Dertfort alwaer wij doen wat spijsden en naedat wij wat hadden gegeten gingen wij wederom op de wagen sitten en passeerden effen booven ◊Gravesande [= Gravesend] door totdat wij endelijk op de wegh quaemen dewelke wij vrijdaghs tevooren waeren gepasseert nae ◊Chattam en quamen als doen weder door ◊Chattam en ◊Rochester en is de rivier de scheidinge tussen dese beyde plaetsjes waerover een wackere sware brugh is gelegen alsoo swaer van werk als die van ◊Londen en passeerden nogh door meer kleine plaetsjes niet waert alhier te verhalen totdat #44# wij 's avondts tussen seven en achten quamen tot ◊Sittinghoorn [= Sittingbourne] 't welk meer een gemeen sleght dorp is en van daer vertrocken wij wederom [19 juni 1683] 's anderen daegs sijn den negentienden, 's morgens goet tijd om vijf uyr en quamen 's middaghs tot ◊Canterberri [= Canterbury] alwaer wij aten sijnde het eene Aerdsbisdom en ◊Jork het andere. 's Namiddaghs gingen wij in de kerke naede het ons wel expres was gerecommandeert dat men de kerk vooral moest syen als sijnde de voornaemste van gans ◊Engelant t'welk inderdaet #45# ook bleek want is soo groot en soo royael getimmert dat het te verwonderen staedt en saegen in die kerk een plaets alwaer koningh ◊Hendrick de 4de gecastigeerdt is door ordre van den paus en moeste gaen blootsvoets van ◊Dover tot ◊Canterberri [= Canterbury] blootsvoets 't welk fier groote uiren gaens is en dat seer scerpe grindt van steenen, ick geloof niet dat dese ◊Lodewich de feertiende het hooft daer soude nae staen om door ordre van de paus sig tot ◊Canterberri [= Canterbury] te laeten castigeeren. En sagen #46# de stoel staen daer de aerdsbiscop in gemaekt wordt, en sagen ook veel antiquiteiten meer te veel om hier alle te beschriven en van daer vertrocken wij nae de middagh en quamen 's avonds om ses uir tot ◊Doen [= Dover]; is een klein plaetsje, aen de een sij een casteel 't welk gebout is soo se seyden van ◊Julius Caesar en legh seer hoogh soodat ick vandaer voor de eerste reys ◊Vrankrijk sagh en moesten alsdoen waghten tot 's avonts half tien en eer het hoogwater was om te sceep te gaen en gingen alsdoen te #47# sceep dien selven avont en quamen

[20 juni 1683] 's anderen daegs nae de middagh sijnde den twintighsten tegen den avondt tot ◊Calais alwaer sijnde quamen daer seer veel die ons tegens dank scier wilden aen landt brengen en quamen aen ons sceepje evenmin en dat het scier sonk, soodat wij genootsaekt waeren dat canaly [= canaille, gepeupel] met degens en ander geweer daervan te slaen, aen lant kommende wierden wij gans gefysenteert [= gevisiteerd] alderdegerst [deger = geheel, volkomen] in onse sacken en broeken. In de stadt komende bevonden wij het maer een smeerigh stinkendt nest te weesen en is gans geen #48# sieraedt aen als alleen de wallen de welke seer fray sijn opgemetselt en wierden noch alle dagen aen gearbeyt, en heeft aen de westzijde een vast casteel leggen tot diffensie van de stadt.
[21 juni 1683] 's Anderen daeghs sijnde den een en twinstigsten gingh ick een toertje doen nae ◊Duinkerken toe, en te meer datter een hier was van ◊Antwerpen, die doch daer door gingh en wierde genaemt ◊Dubois. Aleer wij daer quamen passeerden wij door ◊Grevelinge t'welk mede een seer vaste plaats is maer is in sigh selfs niet fray, niet curieus naedemael het een leeplaets is en quamen om ne- #49# gen uir tot ◊Duinkerken. Als doen gingen wij eens uyt nae de haven de welke sigh bijnae een kanonscoot in zee strekt en aen t'end een groote hijsbank[?] met een citadelle daerbij opgeworpen tot verwoonderingh van alde weerelt en sijn de wallen altemael met muiren omringht t'welke van verren seer scoon is en inderdaer ook vast aen elk zij van de stadt te weten aen de oost en aen de westzij noch ook versien met een magnifique ciradelle 't welk admirabel frai is en van ferren scijnt te wesen en sijn fortificatien en naedat wij alles hadden gesien namen wij 's nae- #50# demiddaghs om fier uir weder de post onse ouwe wegh en quamen 's avondts effen voordat de poort toegingh weder tot ◊Calais.
[22 juni 1683] 's Anderendaeghs sijnde den tweeentwintigsten moesten wij onse tijdt verlijten tot ◊Calais totdat wij [23 juni 1683] 's anderen daegs op den 23en 's morgens betijdt op een padt quamen en passeerden als doen door ◊Boulonois 't welk maer een sleght plaetsje aen de zee gelegen met hooge bergen omringt en quamen 's middags nadat wij door verscheydene onnosele dorpen gepasseert waren tot ◊Montruille [= Montreuil] alwaer wij wat aten en sijnde just visdagh sodat wij niet #51# kosten krijgen als miserabele stinkende vis. Ick voor mij at niet anders als droog broot en vandaer pacten wij ons ras wegh en quamen 's avondt tot ◊Abeville sijnde de hoofstadt van ◊Picardien alwaer wij des naghts bleven. Dit is een brave plaets sijnde nae mijn oogh soo groot als ◊Leuwarden alwaer wij [24 juni 1683] 's anderen daeghs bleven; koften een paer pistolen elk de welke in gans ◊Frankrijk niet beter worden gemaekt. En van daer naemen wij huirpaerden en [25 juni 1683] 's anderen daeghs quamen 's middaghs tot ◊Eus alwaer wij 's middaghs wat aten en #52# gingen nae den eeten soo gestevelt en gespoort eens op het hof alwaer ◊Madame de Orleans [= gravin Liselotte von der Pfalz] was medicineeren [= onder geneeskundige behandeling] en waeren al achter de tafel en sagen de tafel gedekt staen, maer door onpasselijkheyt niet quamen en gingen in de tuin spatseeren en doen gingen wij wederom te paerde en quamen 's avondts tot ◊Dieppe alwaer wij 's nachts bleven en is een klein plaetsje met een goeden haven.
• Van daer gingen wij wederom voort [26 juni 1683] 's anderendaegs en quamen 's avonds tot ◊Rouan, naedat wij enige dorpen waren gepasseert, alwaer wij #53# [27 juni 1683] 's anderen daegs stil bleven en besagen aldaer als doen de kerck van ◊Nostre Daeme alwaer in wij sagen het tresoor bestaende in magnifique kostelijke klederen om over den altaar te leggen met costelijke peerlen en diamanten verciert alsmede sagen wij daer de beenderen van ◊St. Sever en meer andere van die snakerien. Aldaer was het soo een onweder geweest dat het not een mijl of drie in 't rondt om de stadt en niet een huis daer in de stadt of daer omtrent of was al bescadight jae selfs de kerk daer wij in waeren was uytermaten beschadigt en een gedeelte #54# van de toorn afgeslagen alwaer in de grootste klock hangt van gans ◊Europa de welke wij sagen en sagen de stadt eens over en bevonden se nae ons oogh ruim soo groot te wesen als ◊Leyden en 's naemiddaghs gingen wij met een coopman van ◊Tiens genaemt wandelen door dien de capt. ◊Idsinga aen hem gerecommandeert was en gingen als doen in een ◊Capucijnderclooster alwaer het seer playsant was als met scoone groote wandelingen.
• En van daer gingen wij nae 's konings parlementhuis alwaer die van de religie noch #55# een Raetsheer in hadden sitten en waren den twe andere afgeset, de eene korts en dat quam bij om dese redenen, daer is een gebruik in ◊Normandien datter alle Nieuwjaeren een van de swaerste gevangens wordt losgelaten en wat swaerder gevangen wat beter hoop hij kan hebben om los gelaten te worden daervan verhaelden se mij van de reeden waerom dat sulx gesciet datter in oude tijden een dier daer in die provintie geweest is dat alles verwoestede en wisten geen raet om dat beest van kant te helpen, als ten laesten avondt men uyt dat #56# een moordenaer die op de hals gevangen sat en dogh sterven moest die wierde belooft soo hij dat dier kost ombrengen dat hem dan 't leven sou sijn geskonken en dat men tot sijner gedachtenis als dan alle jaeren de swaerste gevangen souw loslaten gelijk sulks in de historie van ◊Normandien nader is te sien als se mij verhaelden, en wierde de Raetsheer nu laest afgeset om datter een gevangen was en waer gereformeert wen omdat hij geen kans sagh om los te koomen als om van religie te veranderen seyde de Raetsheer dat bij hem sijn stem niet kondt #57# geven omdat hij van religie verandert was en sijn ziel te kort hadde gedaen omdat hij dat geseght hadde is hij in boete geslagen van sestigh duisent gulden en afgeset daerbij. En gingen doen dien naemiddagh ook met een bootje op de rivier de ◊Seine vaeren en dronken aen een plaets seer gesondt waeter soo se seyden en wierden vele mensen van onbekende gebreeken geneesen. En van daer gingen wij wederom te voet nae de stadt toe en wierden 's avondts van die coopman admirabel getracteert met admirabel scoone kersen en andere fruit de #58# welke men daer in grote overvloedt heeft en sijn in gans ◊Frankrijk niet beter te bekoomen als aldaer tot ◊Rouaen of daer omtrent.
[28 juni 1683] 's Anderen daegs sijnde den 28en gingen wij met de messagier van daer na ◊Paris en passeerden doen door eenige dorpen totdat wij [29 juni 1683] 's anderen daegs tegens avondt tot ◊St. Dennis [= Denis] quamen naedat wij tot ◊Pont Osy hadden gegeten. Daer gekoomen sijnde was de messagier nog niet bij ons en gingen wij doen van de peerden met intentie om het ◊Tresoor te sien maer de papen gaven ons ten antwoort dat wij #59# op een ander tijdt weder mosten koomen: sij waeren te veel vermoeydt door dien het heylige dagh was geweest en daermede mosten wij weder marcheren. Als doen gingen wij weder te paerde en reden nae ◊Parijs en onderwegens tussen ◊Paris en ◊St. Dennis sagen wij versceyde pyramyden opgerecht alwaer ◊St. Dennis als hem op ◊Momartyr de kop was afgeslagen was met de kop onder de arm rustede. En quamen 's avondts tussen fier en fijven tot ◊Paris alwaer wij doen in de Faubourg ◊St. Gearmain gingen logieren in de ◊Rue Four a ◊la Ma- #60# geste francois en gingen doe [30 juni 1683] 's anderen daegs den laesten den 30en Juni wandelen in de ◊Lutsenbourg sijnde een magnifique tuin achter ◊Pallais de Orleans en gingen [1juli 1683] 's anderen daegs den 1en Juli bij den ambassadeur van ◊Hollandt in de kerk en 's naemiddaghs gingen wij in de ◊Tuillerie wandelen 't welk het hof is van de koningh achter de ◊Louvre gelegen waer in de ◊Louvre in uytsyet en is een plaets niet te bescriven van scoonheyt en playsance ja ick geloof dat in de #61# werelt bij nae haer gelijk niet is. [2 juli 1683] Des anderendaeghs gingen wij sien ◊Pallies Royal 't welk gans vervalt sijnde anders mede een koninklijk huis en wordt nu bewoont van eenige princen. [2 juli 1683]'s Anderendaegs den tweden Juli vernaemen wij dat de koning op komende weegh was en gingen wij doen naemiddags met ons fieren een karos huiren en reden den koning tegen en quam ons dight aen de stadt tegen met een suite van fijf duisent man en besagh hem als doen voor de eerste mael #62# maer wegens de groote suite die der was, was der niet van te verdelen.
[22 juli 1683] Woensdagh den twe en twintigste ben gegaen naer ◊Versailles en passeerden door ◊St. Clouw, alwaer wij voor het eerst het huis besagen en is niet overgroot maer doorgaens net en alles van silver als stoelen spiegels listen van schilderien en koomt den hartogh van ◊Orleans toe. In de tuin met admirabele fonteinen versiert en scoone naegemaekte rotsen 't welk fray was om te sien. Van daer vertrocken wij wederom en passeerden voort nae ◊Versailles toe, alwaer wij wat voor de middag quamen. #63# Gingen als doen soodra wij daer quamen in 's konings misse alwaer wij meede ingingen, verfoegde ik mij dight aghter den koning en douphin soodat se als doen terdeegen besagh. Daeruyt gekoomen sijnde, gingen wij in den tuin, alwaer wij ontallijke fonteinen fonden. Ik geloof datter wel over de duisent sijn, sagh se als doen nogh niet springen, als mede scoone allees dwars door en weder door. Onder alle de fonteinen in de boscagies staen in sonderheyt aen te merken de fabelen van ◊Aesopus, alsmede gingen wij nae den ◊Trianon, 't welk een huis is op het noordt bij- #64# kans gelegen van de tuin en van de boskagien of solitudes, soo sij se noemen, alwaer wij sagen twe kamers rontom met spiegels. In e[l]ks stondt mede een leedikant 't welke van binnen mede aen de posten en te hoofden endt met spiegels behangen was, alwaer soo se ons seyden den koning dickwils collationeert [= bijeenkomsten houdt].

• Van daer gingen wij om het canael heen nae de menagerie alwaer wij sagen voor eerst een 13 a 14 vogelstruissen, sivetkatten, witte ravens, en alderley oostindische voogels ja alles war men bedenken kost van wilt was daer ook: oliphanten, leuwen #65# en diergelijke meer andere te veel om alhier te verhalen. En is bij geset een fray huisje waerin de koningh sigh mede dikwils gaet diverteeren en collationeeren. In dat huis sijn des koninghs jaghthonden altesamen uytgeschildert nae het leven. Van daer gingen wij weederom nae het palleis t'welk in het aenkoomen scijnt louter goudt te weesen, want als de son daer op scijnt, kunt gij daer niet op sien en is aen dit hof alles verguldt 't welk aen andere pallaisen geverwet is. Het scijn[t] een tweeden tempel van ◊Salomon te sijn #66# want wanneer gij daer in koomt soo gaet gij bij eenige trappen op de welke alle van albasterdt sijn en root marmer de floeren muiren door het gansche huis sijn mede van root, wit en swart marmer. Wij sagen mede alle kamers van het palleis waeronder voornaemtlijk aen te merken stonde de audientiekamer des koninghs waerin de meubelen gekost hadden over de ses millioenen, (als wonderde het mij soo veel niet als eerst hoe de boeren soo arm waeren, want geloof niet datter #67# een landt in de werelt is daer se beter onder de scheer worden geholden als hier) voorawer stondt niet veel te verwonderen wan[t] waeren massyf gegooten beelden in van silver den throon alwaer den koningh op sat was van massyf silver, stoelen, tafels al gegooten silver, door de kamer gegaen sijnde quamen wij op een galderije waeraen eenige spitse spreukjes gemaek[t] stonden als op dese maniere: Germania,Hispania,Batavia foedus ineunt Armantur innumeri ◊Germaniae principes #68# Ruunt simul urbe muntissimae vires maritima commercia libertas ◊Bataviae. ◊Ludovici 14 invincendo celeritas incredibilis. ◊Rheni superati indignatio, ◊Trajectum ad Mosam virapitur Mirantur longinae nationes. Arma perturbate et praecipitatione parantur. Op een fontain in het appartement van den koningh: Ludovico Magno fundatori quietis publicae. ◊Ludovico Magno victori perpepetuo. ◊Ludovico Magno communis omnium salutis autori. Onder koninghs beelt in de orangerie: Ars vitam Aeroi parat ambitiosum parenne, Hoc unum rerum denegat alma Parens. Ende meer andere de welke de tijdt niet hadde se op te schrijven, kan het niet al verhalen hoe het sigh op doet #69# en indien het sou verhaelen, sou genootsaekt sijn dit gans over dat sujet vol te scrijven, en geef dat getuignisse daervan, dat niet geloove frayer in gans ◊Europa, ja in de ganse werelt te sijn als dat, gelijk van verscheydene heb horen seggen dewelke ◊Italien en meer der voornaemste plaetsen door waeren gereyst, mij verklaerden het noyt soo te hebben gevonden. Wanneer van daer weder fertrocken was nae ◊Parijs soo koomt 's maendagh daer aen sijnde [26 juli 1683] den ses en twintigsten tijdingh dat de koningin was overleeden, waerover in het eerste groote droefheyt gebaert wierde, dogh keerde haest weder de koningh sijnde in de con- #70# seil als men hem seide dat de koningin doot was seide doen Je viens de perdre la meilleur princesse qui fut au monde, la plus vertueuse, la plus patiente, la plus pieuse; Elle ne m'a jamais donné le moindre suject de plainte, quoyque je luy en aye donné beaucoup comme totu le onde le scait assez que pouvons nous faire messieurs pour rendre sa memoire eternelle & pour honorer sa vertu. Dat is soo aenstonds hebbe ick verlooren de beste Princesse de welke oyt is geweest in de werelt, als se seer deugdsaem, seer lijdsaem en seer godfrughtigh, noyt heeft se mij gegeven de minste reden van klagen, waertegen ick de grootste reden des werelts hebbe gegeven gelijk een iegelijk is kenbaer. Mijn heeren wat sullen wij doen om haer te stellen tot een euwige gedaghtenisse en om in eeren te houden haer deught. #71# [24 juli 1683] Vrijdagh sijnde den fier en twintigsten ben wederom gegaen van ◊Versailles nae dat alles met groot wonder hadde gesien na ◊Paris, alwaer enigen dagen verbleef.
[3 augustus 1683] Ben maendaeghs sijnde den derden Augusti gegaen met de messagier nae ◊Orleans, en was een naght onderweeghs, totdat 's avonts laet, om ses uir arriveeerden. Gingh logeeren à ◊la Croix blanche alwaer men voor elf rijxdl. ter maent magnificq is getracteert. [5 augustus 1683] 's Anderen daeghs den 5en gingen wij de stat eens terdeegen besien.
• Saegen als doen voor eerst het beelt van de ◊Puisselle [= Pucelle] d'Orleans [= Jeanne d'Arc] t'welk op de brugh dewelk over de rivier de ◊Loire leit, is opgereght van metael gegoten in het harnas leggende op de knien voor een kruis. Gingen sien mede voor het meerendeel de kerken al #72# daer waer niets remarkabels orrdeelde te sijn, gingen ook sien het huis van den hartogh van ◊Orleans t'welk ook maer gemeen is. Daer is mede een fraaie wandeling op de wal t'welk aleer is geweest een maliebaan. Dit is het dat gevonden hebbe tot ◊Orleans; hadde gedaght daer meer raers te hebben gevonden.
[6 augustus 1683] Den 6en sijnde een donderdagh gingh met een scheepje de rivier af waerin men geeft een stuk van 15 stuivers de man tot aen ◊Bloos [= Blois] toe en passeerden aen de kant door van ◊Meun en ◊Beangenoy 't welk twe kleine plaetsjes sijn aen de kant van de rivier, passeerden meede veel scone dorpen dewelke seer plaisant lagen aen de kant van de rivier todat eindelijk tot ◊Blois 's avonts aenlanden, en quamen aldaer aen aen de ◊Galere 't welk tegenswoordigh de voornaemste ordinaris is van gans ◊Frankrijk en geeft men daeghs een esens. [7 augustus 1683] Aldaer bleven wij 's vrijdaghs den 7den tot den avont, waer vandaen wij nae den eeten gingen in een pensioen aldaer bij de mesdemoiselles ◊Faurs, alwaer het seer wel hebbe bevonden. ◊Blois is een plaetsie seer plaisant gelegen in hangen van een seer grooten hoogen bergh, 't welk seer incommood is langs de straeten en insonderheyt wanneer het regent.
• Aldaer is een koningklijk pallais nogh niet wel voltrocken, sijn gefestight door ◊Franciscus de eerste, dewelke van ◊Carolus quintus is overwonnen geweest #74# en heeft tot sijn devys een salamander, 't welk overal aen de kanten van de muiren staet uitgehouwen. Het devis hiervan in Latin is dit: Nutrisco et extinguo. Waerin men nogh de meulen waerin de comte ◊de Guise en de aerdsbiscop van ◊Lion sijn tot pletter gemaeldt gelijk men het mostartsaet gaet malen. Het sijn wonderlijke instrumenten (ik geloof schier van den duivel bedaght en is enige hondert trappens onder de grondt, alwaer dese dingen staen, is met een ronden gat tot in den camer van den koningh wanneer den koningk eenige mensen wil gestraft hebben als van sijn bloedverwanten soo laet hij se bi sigh komen in de kamer 't welk is met een houten floer daer het luik is. Het luik is reght nevens den ingangh van de deur #75# en soo al gaende daer hij niet om denkt soo wort daer een pen los geschooven, dan leght het luik met een wip, wanneer de patient als dan koomt, aengaen in meningh de koning te spreeken, op het luik gekomen sijn valt het neer waerdoor hij dan koomt te vallen in de meulens, dewelke van eenige die daer al beneden sijn wort gedraeyt, en alsoo worden se als mostaert gemalen en vermorselt. Dit is een wonder dingh en een duivelse inventie. Ook sitten daer nogh eenige tussen fier muiren dewelke daer ook sijn geset om van kant te wesen.
• Men heeft nogh een schoone allee sijnde 4 mijllen langh nemende haer begin aent ende van het ◊Capucijnerclooster en dat soo regtaf tot aen het huis bekans van Madama la ◊Contesse de Bury 't welk een schoon gesight #76# heeft, want het is gelegen booven op een hoogen berg waeronder een groote valleye is gelegen waerdoor een ader is vlietende uyt de revier de ◊Loire 't welk admirabel is van boven van de bergen af te sien. Een halve mijlle van daer sagen wij de fontein de orchieze 't welk een fontein is gemaek[t] van twe heiligen als daer geen water was geweest op die plaetse, soo hadde een van die heyligen sijn stock in de aerde gestooken gelijk men deshalven aldaer nog alle jaren een processie doet gelijk mij de onnosele mensen verhaelden. Van daer gingen wij nae ◊Burri 't welk mede een schoon huis is, maer is niet voltrocken gelijk #77# deurgaens in ◊Franckrijk de huisen sijn, en gingen meteen nae ◊Onsey 't welk mede een fray huis is nogh niet al voltrocken.
[10 november 1683] 's Daeghs voor ◊Saint Merten gingen wij nae de ◊St. Martensmerkt nae ◊Vandome alwaer wij sagen het ◊Sainte Carmes 't welk onse heere ◊Christus weenden over ◊Lasarus, t'welk een seer groot reliquie is waer mede men ons op de oogen streek, onder de neus en op de mont. Hebbe de historie hiervan nader: want soude anders te lange sijn hier te verhalen. Ben mede menigmalen gegaen nae ◊Menard [= Bouillé-Ménard?] 't welk de marquis de ◊Mercanti[?] toekomt maistre de la chasse 't welk het beste huis #78# is daeromtrent gelegen hebbende schoone hooven alwaer seer veel civiliteyt on[t]fing doordien mijn taelmeester eertijts de marquis sijn preceptor was geweest. Ben mede menigmael tot ◊Mer geweest sijnde twe uir van ◊Blois gelegen alwaer een seer groote Reformeerde gemeente is bestaende meest uit luy van qualiteyt die sigh daer hebben nedergeset onder protectie van den marquis de ◊Menarts die haer oude privelegien enigsins mainteneert bij den koning #79# tot grooten spijt van het pausdom. Hebbe mede geweest tot ◊Boregard t'welk een adelijk huis mede is van geen grooten importancie.
[7 december 1683] Den sevenden December ben wederom gegaen van ◊Blois naedat aldaer just 4 maenden gewoont hadde nae ◊Orleans. [andere hand:] Naedat en passant ◊Chambor [= Chambord]> gesien hadde 't welk een wonderlij[k] en uytsteken[d] oudt model van een gebouw is, het curieust daervan is de trap dewelke seer konstigh gemaek[t] is nae den ouden tijdt.
[18 januari 1684] Van ◊Orleans ben gegaen den 18en Januari 1684. Ben gegaen van ◊Orleans nae ◊Paris hebbe wederom deselve wegh genomen dewelke te vooren gepasseert was, naedemael het seer hardt vroor soo datter geen geleegentheyt was om een ander wegh te nemen. Tot ◊Parijs sijnde sagh ick met groot wonder de ◊Karnival [10 t/m 15 februari 1684] t'welk seer wonderlijk is te sien: men siet niet een mens die niet dronken sij want se seggen dat sij niet te veel soude gaen #80# kunnen tegen den vaste[n]avont wan[t] als dan in de vasten doet men wederomme penitentie en alsoo doet men bijnae wat men wil, men siet gansche banden speelers gemasqueert dewelke oopentlijk op de straeten de mensen aen rausen om te speelen principaliken den vastellavont koste doe de ganse naght bijkans geen ooge toe doen van al het geraes datter langhs de straet was. Daer bleven der die naghts ook niet weinige leggen die der niet veel van naeseyden.
• Ben gegaen den [open gelaten; 00 00 1684] nae ◊Versailles aldaer sagh dat de koningh aen 13 arme kinderen de voeten wosk[!] met groote seremonien naedat de koningh de voeten hadde gewassen wierder een tafel gedekt het eeten daerop wierde opgedist door den ◊Dauphin [= kroonprins] en alle princen van den bloede die altesamen de schotelen aen die kinderen waeraghter dat de koningh stonde en paste op nae den eeten gaf de koninck aen #81# elk kindt een brave gouldt beurs met f 50 Louisen, en gingh 's avondts wederom na ◊Paris toe.
[22 ... 1684] Ben gegaen den 22 [open gelaten] nae ◊Chantilly t'welk het huis is van Mons. de ◊prince van Condé. Het huis aengaende is niet veel maer de fontanien die men der siet sijn uytstekende; onder allen isser een fontain dien het water # 85# voeten hoogh suigt 't welk seer fraey. Alle passagers die der koomen sijnder seer wel onthaelt en worden terstont in den tuyn gebraght, alwaer haer de fontainen en alles wordt getoont. Van daer gingk nogh 's avonts na ◊Leancourt 't welk de prince de ◊Rochefouqeau toekoomt. Aldaer siet men de schoonste fonteinen en wandelingen mede dewelke men souwde kunnen versinnen alles uyt de natuir. Het huis aengaende is niet veel, niettegenstaen[de] is het beeter als dat van Monsr. ◊le Prince. Van daer ben gegaen nae ◊St. Germain alwaer den tweeden dagh ben gearriveert naedat en passant #82# gesien hadde het huis van een parlementsheer van ◊Paris t'welk hiet ◊Maisons alwaer niet veel uytmuntends was te sien als twe deuren de welke elkx over de 20000 Rijxdaelders gekost hadden. Sij[n] maer sleghts van ijser gemaekt maer het werk datter in was was soo curieus dat geen silversmit nogh geen beeldthouwer het souwde konstiger kunnen inventeeren. Tot ◊St. Germain is inderdaet niet veel te sien waervan den roep bij ons inderdaet grooter is als het in waerheyt [is]. Het groote huis is seer irregulier en is geen half ◊Versalies [= Versailles], men arbeyt er nogh seer sterk aen, voor de toornen is niet veel niet om te schriven maer het park is uytsteekende plaisant. ◊St. Garmain en Laye leght op het hiem[!] als sijnde een poort seer kleynt aengebouwdt niettemin de ◊Seine passeert er 't welk een schoonheyt geeft. Van daer vertrocken wij wederom 's anderen daeghs en sagen en passant een #83# huis van de koning 't welk genaemt is ◊Merly. Het is niet groot mijnes oordeels; wanneer eens voltrocken sal sijn, sal het het alderschoonste gebouw weesen dat in ◊Vrankrijk te vinden sal sijn, want alle die der geweest sijn moeten bekennen datser noyt sulk een vermaekelijk prospekt hebben gesien. Men siet voor een gedeelte ◊Parijs int verschiet en voor de rest een groot veldt versiert met allerley soorte van schoonen gebouwen te veel om hier te verhalen.

• Van daer gink een quartiers uyrtje op de kandt van de revier langhs, passeerde de machynen dewelke het water tot ◊Versailles brengen de welke soodanigh sijn gemaekt dat niet te beschrijven sijn van sij brengen het water over de twe mijlen ver en dat over bergh en door dael. Daer is terstondt aen de kant van de revier een bergh alwaer het water overgebraght wordt de welk soo hoogh is als er een toorn in ◊Paris is. Door honderderley instrumenten en bewegingen #84# de welke door de sterke val van de rievier de ◊Seine gegeven wort, beweeght worden dewelke alsoo het water oppompen, een bergh à twe gepasseert sijnde siet men booven op een bergh een groote machine staen waer in op soo een vijftigh pijpen gaen daert water door gaet elk pijp is wel soo dick als een tonne wijt is, door welke pijpen het het water gedreven wordt tot ◊Versailles. De pijpen sijn gemaekt van koper. Ik geve den leser te denken wat dat wel gekost moet hebben. Mij wierde geseyht dat het over de feertigh milioenen gekost hadde. Van daer gingen al saghtjes voort en passeerden een huis genaemt ◊Ruël 't welk Mons. le Duc de ◊Richelieu toekoomt t'welke een huis van geen groot belangh bestaende alleenigh curieusiteit in de kostelijke fontanien. De #85# cascaden die dar sijn te sien, onder allen siet men der een admirabele groote welke soo konstigh is dat het een wonder is te sien. Wij waeren aldaer inne, daer inne sijnde begost het van alle kanten water te geven soodat soo nat wierden als of wij in 't water gelegen hadden. Van daer gingen wij voort nae ◊Paris en passeerden ◊Madridt 't welk een oudt koninklijk huis is, gebouwdt door ◊Franciscus de 1e de welke van keyser ◊Carel gevangen is geweest in de slag van ◊Paris, weshalven hij het huis aldaer stighte en dieshalven het gelijk maekte (soo men segh) als hij het huis van den koningh van ◊Spangien gevonden hadde tot ◊Madrid en noemde het deshalven ◊Madrit als het huis van den koningh van ◊Spanjen tegenswoordigh niet meer is als dat soo heeft het in waerheyt niet veel om de hakken.
• Ben meede gegaen nae het huis van Monsr. ◊de Louvoi[s] t'welk een mede van de playsante situatien is die der gesien kan worden. Het is gelegen op een hoogen berg onder aen den voet #86# van den bergh passeert de revier de ◊Seine 't welk een admirabel gesight geeft en aen de andere kant heet hij eenige schoone tuinen leggen trappenswijsse soodat dat wanneer men op de boovenste staet men siet alle de andere met schoone fonteinen versiert ten aengesigh. Ben mede gegaen nae ◊Scaux 't welk het huis is van monsr. ◊Colbert 't welk uytsteekend net is gebouwt, alles seer kostelijk uytgemaekt. Men siet seer remarquabele dingen insonderheyt een kostelike schoorsteensmantel de welke soodanigh is uytgemaek[t] dat soo men mij seyde over de 400000 rijxdaelders gekost te hebben, met seer veel uytstekende beelden van marmersteen en men siet er ook schoone hooven en tuinen alles in het hangen soodat men al doorggaens de tuinen siet in ◊Franckrijk aen de kanten van bergen soo in de valleyen.
• Weeder van daer ben gegaen dien #87# selffden dagh naer ◊Arceuil alwaer men siet een admirabel aquiduct door de roomeynen in ouden tijde gestight 't welk nogh hedens daeghe door de stat ◊Paris onderhouden wordt en geeft in alle de straten van ◊Parijs het schoonste water van de weerelt want indien men dat niet hadde tot hier souwde geweldig verlegen sijn om water te hebben niettemin soo kost elk twe emmervol water tot ◊Paris een stuiver. Dit aquiduct is uytstekend konstigh gemaekt. Het is als men daerinne is gelijk een gallerye int midden van de gallerie gaet een loop of liever een ader door daer ik macklijk overtreden kost van welke men gemaklijk de grondt voelen kost met een klein stockjen en dit ist t'welk die grote stat versiet van fonteinwater. Deswegen siet men geen regenbacken tot ◊Parijs nogh tot nogh toe soo verre ben gekoomen in ◊Franckrijk naedat enige tijdt stil was #88# geweest tot ◊Paris.
[27 april 1684] Ben den seven en twintighsten april gegaen van ◊Paris over ◊Fontainebloes alwaer des avonts gearriveert ben, en ben gegaen 's anderen daeghs op het konincklijk pallais alwaer mij geseght wierde dat over de aghtien hondert vertrecken waren en het wel een schoon en uytsteken[d] gebouw en is gestight door ◊Fransciscus de eerste. Het heeft sijn naem gekregen van een hondt dewelke schrabde op een seeker plaets, alwaer een soerse [= source, bron] te voorschijn quam de welke al het water tot de fontainen opwerpt 't welk daer toe van nooden is. De naem van desen hont was ◊Bleau soodat het nogh genoemt ◊Fontaineblau. Daer sijn vijff groote plaetsen al met lange gallerien versiert, de langhste is van 300 treedt; onder allen [= onder meer] is er een schoone capelle [= la chapelle basse] #89# door desen tegenwoordigen koningh gestightet dewelke alle gans met marmer van binnen is. Het is gelegen totten[?] ◊Fontaineblau als in een koem omringt met groote steenrotsen, bergen als toorens soo dat men het niet te sien koomt als wanneer men daer in is, selfs als men voor de poort staet siet men het nogh niet doordien het soo uytermaeten leegh [= Fries voor laag] geleegen is. De situatie is een met van de remarquabelste die der te sien mede is de sagh is mede in volkomene perfectie.
[29 april 1684] Van daer ben gegaen den negen en twintighste nae ◊Orleans een dagh mij uytgerust hebbende ben de riviere de ◊Loire afgegaen en ben [1 mei 1684] den eersten Maij tot ◊Blois wederomme gearriveert alwaer drie dagen ben stil geweest en ben van daer de rivier voort afgegaen totdat 's avonds arriveerde tot ◊Tours en passant sagen wij ◊Amboise alwaer een seer oudt casteel gelegen is op een hoogen bergh alwaer niet raers te sien is als een paer hoorns van een hert 't welk ten #90# ◊Francois de 1e gekreegen is. Het naest gelegende bosch is 13 houtvoet hoogh en op sijn wijdts is het 9, 't welk mijns oordeels remarquabel was.
• Tot ◊Tours sijnde heb 's anderen daeghs [6 mei 1684] den sesten de stadt terdegen besien. Het is een groote stadt sijnde seer wel gepeupeleert. Het is het schoonste velt dat men met oogen sien magh daerom wort het meede genaemt het lusthof van ◊Franckrijk. Schuins tegens over is de abbaye van ◊St. Martin, 't welk een uytsteekendt gebouw is. Men siet daer schoone kerken principalijken de catedrale kerk.
[7 mei 1684] Van daer ben gegaen den 7en nae ◊Saumeur [= Saumur] alwaer des avondts ben gekoomen naedat schoone gesighten gepasseert waeren. Hier is nogh het enigste daer de accademie en onse religie nogh in treins is en sijn seer veel studenten alsmeede ook seer veel ◊Engelsen die hier koomen studeeren alsmede heeft men hier de exercitien goedt. Men heeft er een goede rijdtschoole, goede vechtmeesters en dansmeesters.
• #91# [26 mei 1684] Ben gegaen den 26 Maij la feste de dieu om te syen de faire tot ◊Angiers 't welk wel meriteert gesien te weesen. Het is een groote en solemneele processie die men als dan doet. Het is het Sacrament 't welk men ommedraegt alwaer men groote supersticien siet, naedat 's daeghs te vooren waeren gepasseert door ◊La Flesse alwaer hetvoornaemste convent der ◊Jesuisten[!] is, 't welk haer is gegeven van ◊Hendrick de 4de, welkers hart daer nogh booven het altaer staet. Wij wierden verhaelt datter een jonge soude worden gegeesselt t'welk een seer gauw verstant was seyde men indien eij[!] een braef vers kost maken op de stadt dat eij als dan vrij soude sijn omdat men hem niet soude geesselen soude. Hij seyde dan dese volgende woorden daer op: Arcam dola dedit [Patribus], dedit alma sagittam ◊Gallia, quis funem quem meruere dabit en meer andere dingen niet weerdt alhier te verhalen. Nog wierden overal in het clooster omgebragh[t] en lieten ons alle[s] sien met seer veel beleeftheyt. Van ◊Angers wederom nae ◊Saumeur gaende pleysterde #92# tot ◊Rosiers 't welk een kleen plaetsje is tussen ◊Saumeur en ◊Angers, en is geleegen 4 mijlen van ◊Saumeur.
[18 juni 1684] Den aghtienden Junij ben gegaen van ◊Saumeur na ◊Richelieu 't welk een huis is gestightet door den cardinael de ◊Richelieu waervan het boek of beschrivinge gekoft want soude veel te klein sijn dese blaederen om alle die curieusiteyten daer op te stellen onder anderen moet allenigh seggen van een tafel die men seyde ses millioenen gekost te hebben, 't welk mij seer surpreneerde. [20 mei 1684] Den twintigsten ben van daer wederom gegaen door ◊Laudan, door ◊Chinon,Frondeveau alwaer het convent is van de suster van Mad. ◊Montespau de welke aldaer abdisse is. Het is een uytstekendt #convent en sijn over de 1100# dames qualiteyt inne maer quamen niet een te sien, doordien het convent toegeslooten was. En hebben van de soomer vijf maenden gepasseert tot ◊Saumeur alwaer heb leeren veghten, dansen en rijden. Als men geen exercitien #93# hadde gingh ick met mijn dansmeester op het veldt alwaer hij een fraey huysjen hadde alwaer wij dan soo wat op de jaght gingen, als mede hadde groote kennis aen de majoor van de stat.

[6 oktober 1684] Endelijk den sesten October nae dat meer als fijff maenden tot ◊Saumeur ben gegaen de rivier af naedat al mijne bekenden goden naght gesegt hadde (als de heeren ◊Aylva en ◊Burmania die doe ter tijdt aldaer waren) tot ◊Nantes en ben onderwegens geweest twee dagen en een halff. Den eersten dagh den sesten 's morgens om negen uyr vertrocken quamen 's avondts tot ◊Pontsai, 't welk een mijl van ◊Angiers gelegen is. [7 oktober 1684] 's Anderen daeghs morgens (sijnde den sevenden) van daer vertrocken en quamen 's avents tot ◊Chouwen alwaer wij legerden in ◊Grand mousquettain [= mousquetaire].
[8 oktober 1684] Van daer gingen wij 's anderen daeghs den aghsten nae ◊Nantes en quamen aldaer te tien uyren voor den middagh. En is een schoone stadt; het geeft een schoon gesight, men siet de kerk van ◊St. Pyter 't welk een gebouw is als de doem van ◊Uytreght, daer is nogh een schoone brugh de welke over een half mijl lank is. Nogh siet men der in de kerk van de ◊Carmelytenmunneken #94# een tombe van seer kostelijk marber dewelke voor een van de schoonste houwde van gans ◊Francrijk. Nogh sagen wij op den toorn van ◊St. Piter 13 klocken waer #onder twe waeren een van 28000 en nogh een ander van 36000 pont dewelke geluyt wierden naedemael het een heylige dagh was naemelijk ◊St. Claire en 't was om drie uiren 's aghtermiddaghs dat wij daer booven waeren 't welk ons soodanigh verdoofde dat wij de gansche avondt niet als luiden hoorden. Quamen aldaer op de haven of op de kai soo men het noemt alwaer wij veel hollandse schippers bijjegenden onder anderen een van ◊Harlingen met naeme ◊Romke Pyters alwaer wij een glaesje bier met dronken dat ons seer verquickte. Voort de rest de stadt van ◊Nantes is niet fast als alleen van de kant van de rivier. - [in de marge:] Tot ◊Nantes sijn redelijk veel scheepen. Sijn voor de stat, daer kan niettemin geen een schip van 160 ton voor de stadt koomen. Sulke scheepen blijven legh tot ◊Point beuf 't welk 10 mijlen van daer is.
[10 oktober 1684] Den tienden gingen wij met de messager van ◊Nantes op la ◊Rochelle en passeerden door ◊Aegrefeuille 't welk een dorp is en passeerden ◊Montaigu 't welk klein stadje is op een magere heyde gelegen alwaer nogh een kerk van onse religie is en is op een oudt kasteel. Is met groote hooge muiren omringt aldaer #95# op dat casteel woondt een marquis de welke aldaer de predicant onderhout. Totdat 's avondts tot ◊St. George arriveerden 't welk vijf mijlen van ◊Nantes is geleegen, door dien wij te twaelf uyr 's middaghs van daer waeren vertrocken. [9 oktober 1684] Van daer vertrocken wij 's anderen daeghs den negenden en quamen 's middaghs tot ◊Chattenach 't welk een kleyn plaetsje is omringh[d] met dorre velden alwaer wij pleysterden naedat seven groote mijlen gedaen hadden ten twe uyren nae de middagh vertrocken wij van daer en quamen 's avonts tot ◊St. Gennes[?] 't welk een kleyn dorpjen is alwaer overnaghteden.
[10 oktober 1684] 's Anderen daeghs den tienden 's morgens om seven uyren gingen wij wederom opsitten en naedat eenige onnosele plaetsjes gepasseert waren en naedat enige moerassen of leege landen gepasseert waren arriveerden om een uyren 's namiddaghs tot ◊La Rochelle 't welk een met van de moeyste steden is die in ◊Franckrijk te syen is. Daer is een schoone haven dewelke in een drieangel legt waerin veel scheepen lagen onder allen vondt nogh eenen ◊Amelander met naemen ◊Leenert Pyters out burger van ◊Amelant voerende een raesijl genaemt de ◊Rode Leuw, de welke mij aensprak en bij hem #96# op het schip noodighde alwaer wij een glaesjen goedt bier te samen dronken 't welk uytsteeken[d] schoon van smaek was.
[12 oktober 1684] Ben den twaelfden sijnde een sondagh gegaen van ◊La Rochelle nae het eylant ◊St. Marten 't welk een kleine mijl van het vastelandt af is geleegen, en ben met een moye koelte nae ons dunken van auplomb afgegaen naedat op de ◊Repanti enige uyren een backq [= bark, zeilschip met minimaal drie masten] verwaght hadden te seyl gegaen nae het eylandt in zee sijnde was ons de koelte veel te sterk en dorsten ons niet aen landt begeven uyt vrees van op de kusten stucken te stooten endelijken naedat se vijf a ses uyren op godts genade gedrevn hadden quamen endelijk nogh met groote moeyte aen het eylandt dight bij het ◊Fort de Pré 't welk een fraye citadelle is. Van daer kregen wij een peert sijnde met ons fieren, waerop elk oms beurt reeden nae de fortresse van ◊St. Marten de welke gans omringht is met een muir sijnde als nogh niet voltrocken alwaer de #97# koningh van ◊Franckrijk mede een uytstekende citadelle heeft laten maken sijnde op een en selfde fatsoen als die van ◊Duinkerken. De stadt is in begryp groot niettemin heeft niet meer als vier bastions t'welk mijnes oordeels niet begripen konden hoe het eene het ander differeeren koste. Nogh wordter een schoone haven gemaekt en is een muier in de see de welke daer flack tegensaen slaet uytgeleght over de anderhalf duisent treeden, 't welk groot geldt moet hebben gekost, maer 't welk te verwonderen staet is als dat de steen en kalk van de muiren van ◊St. Marten geen geldt gekost hebben doordien men sulkx alles in het graven van de graften heeft gevonden. ◊St. Marten is de naem van de stadt en de naem van het eylandt mede 't welk mede genaemt wordt ◊Reé.
• Op de citadelle koomende wierden wij gebraght voor de majoor de welke ons vroeg waer dat wij vandaen waeren, antwoorden hem dat ◊Hollanders waren #98# waerop men ons vroegh of ook in de ◊Hollandse troebles waeren, antwoorden van neen, endelijk vroegh men ons uyt wat provintie dat waeren, antwoorden uyt ◊Frieslandt. De majoor liet ons aldaer nae sien wat daer was te sien 't welk sowel en soo regulier is gemaekt als een dingh ter werelt kan sijn gemaekt. Alles de stadt en de sytadelle met een bedecte wegh omringht met een esplanade endelijk sijnde soo het behoort. [andere hand of kleiner geschreven:] [13 oktober 1684] Ben[!] den dertienden sijn wij[!] weederom van daer gereeden nae het ◊Fort de la Pré 't welk hiervoor beschreven hebbe en quaemen 's naemiddaghs met de chialoup op de re ◊Repanti aen 't welk een mijl van ◊La Rochelle is geleegen.
[14 oktober 1684] 's Anderen daeghs den feertienden sijn wij met drie ◊Lubeckers en een ◊Switzer van ◊La Rochelle vertrocken met de messager op ◊Bordeus [= Bordeaux] en quamen 's avonts tot ◊Rochefort alwaer men siet enige admirabele gebouwen, als naemelijk arsenael 't welk langhs de rieviere is gebouwt. Voor aen in de riviere leggen de oorloghscheepen en lagen soo ongeveer een twintigh stucken #99# [einde klein schrift] den eene aghter den ander en neffens elk schip was een kamer in het arsenael waerin 's schip equipagie was als touwen, seilen en diergelijkx; booven het geweer als musquetten, sabels, pistoolen ect.[!] Men arbeyde der seer om een bassin te maken twe[l]k een groote diepe poel is voor met twe deuren waerin men de scepen treckt. Daerin sijnde getrocken soo sluit men de deuren en men mael[t] het water met handtmolens daer uyt (daer waeren geloof ick enige duisent mensen int werk 't welk seer speculatyf was te sien) 't welk dien[t] om met weinige moeyte de schepen op het drooge te krijgen en se schoon te maken. Nogh isser een schoone lijnbaen de welke over de seven hondert van mijne treden langh is, waerinne sdaeghs wel over de driehondert mensen arbeyden en is even gelijck het groot arsenael ende het legge op de selve sijde van de riviere de ◊Charenta. Nogh sagen wij meede de brootbackerie 't welk een regulier gebouw is dogh niet van groote importansie. Gingen meede in een schip genaemt ◊Le Grand 't welk aghter drie galerien boven en ander hadde en was gans aghter vergult van binnen in de officierskamers kostelijk geschildert segge nogh gelijk geseght hebbe van het schip #100# ◊Britannia op het 41en bladt dat indien den schoonheyt reghten deede sijns gelijk qualijk vinden souwde. Het kost hondert stucken ophebben. ◊Rochefort is maer alleenlijk omringt met een muier en geen graft maer sleghs allenigh voor de gaende en komende.
[15 oktober 1684] 's Anderen daeghs den fijftienden vertrocken 's morgens om fijf uyren van daer en passeerden ◊Charenta 't welk een klein onnosel plaetsjen is alwaer wij over de rivier voeren sijnde een matige landtsdouw daer omtrent 's middaghs quamen tot ◊Sainctes 't welk nogh aen de rieviere van ◊Charenta geleegen is. sNamiddaghs tegens den avont quamen wij tot ◊Pons alwaer wij 's naghs sliepen. [16 oktober 1684] Anderen 's morgens sijnde den sestienden vertrocken met het aenkomen van den dageraet en quamen naedat gepasseert waeren door ◊Mirembeau 's middaghs tot ◊Petit Mort alwaer ons wat verfristen en quamen 's avondts laet tot ◊Blaye alwaer de bleise castanjes vandaen komen, waer onse portie wel van mede bequamen. Aldaer siet men een oudt casteel op een berg gelegen 't welk men de bovenstadt noemt. Op het casteel daer siet men nogh een capelle dewelke bijnae onder de eerde is en men wees ons een steen als men daer de kinderen op lagh die binae doot sijn als se beginnen te creiten soo sijn se terstont doot, en meer andere dingen.
[17 oktober 1684] 's Anderen daeghs den #101# seventienden vertrocken van daer 's middaghs met de vloot en quamen om drie uir 's naemiddaghs tot ◊Bordeux [= Bordeaux].
In het aenkoomen van dese stat is het bijnae of men een half ◊Amsterdam siet, geloof datter soo een driehonder[t] raseylen moeten geweest sijn, de meeste part sijn de ◊Hollanders onder anderen nogh drie ◊Amelanders met namen ◊Jan Haringhs van ◊Collum, ◊Pyter Rot van ◊Nes en ◊Albert Douckes van ◊Hallum. In het aenkoomen op de reghter hant legh het fort ◊Trompet [= Trompette] 't welk fier bastions of dwingers heef[t], als het bastion du Roi, de la Reine, du monseigneur le dauphin et de ◊Navarre sijnde in de mid[d]en van elk dwinger een seer konstige trap waer men bij opgaet om op de wal te komen, omringht met een brave gragt waer in men het water uyt de rivier kan laten loopen alsmede met een wackere bedecte wegh en esplanade met pallisaden omringht. [18 oktober 1684] 's Anderen daeghs den aghtienden gingen wandelen een weinigh buiten de stat en sagen aldaer een oudt amphitheater door de ◊Roomeinen gebouwt 't welk men segh het grootste van gans ◊Francrijk geweest te sijn. In den ingank sijn drie boogen bovens en onder van binnen de kleinste en is in ovaels wijse gebouwt met drie galerien trapswijse boovens #102# malkanderen van vooren als men het siet gelijk het een oudt klooster te weesen. Het is gelegen op het noorden van de stadt op de kandt van de rieviere is mee de schoone fontain t'welk seer gemackelijk voor de scheepen is, want sij hebben niet meer te doen als maer sleghs met de scheepen daer aen te koomen leggen en de vaten daer onder houden, want het loopt continueerlijk wegh in de ◊Garonne. Het isser nogh niet langer als anderthalf jaer gemaekt geweest. Daer sijn nogh twe citadellen van geen groot belang niet weerdt hier te verhaelen. Men seght dat de grootste toorn van ◊Vranckrijk alhier is. Het is een redelike toorn maer lang soo hoogh niet als die van ◊Uytreght, waerop ben geweest om de stat te sien de welke gelegen is in het ronde als ◊Amsterdam op een en selfde maniere. [19 oktober 1684] Den negentienden 's voordemiddaghs om elf uiren gingen wij op de ◊Beurs alwaer veel ◊Hollandtse cooplui, schippers en onder anderen dese ◊Amelanders. Het was in de wijnmerck raekten met cooplui in praet, dewelke ons van haere niuwe most proeven lieten dadelijk.
[21 oktober 1684] Naedat alhier alles gesien hadden, ben den eenentwintighsten van daer gegaen nae ◊Toulouse, ben met de vloedt te scheep gegaen, 's namiddaghs omtrent drie uiren en quamen 's avonts laet tot ◊St. Macaire 't welk reght tegens langen over is gelegen alwaer de bourgonse wijn vandaen komt en dronken se aldaer om drie stuivers het pot dewelke een andere geur hadde als bij ons; alwaer wij 's naghs sliepen en #103# alwaer wij peerden huier tot ◊Agen 't welk toe grooten dagen van ◊St. Maccairo geleegen is, 's naghs sliepen wij tot ◊Marmande 't welk een klein statjen is, nae gepasseert waeren ◊La Reole alwaer het parlament van ◊Guienne [= Guyenne] tegenswoordigh is, sijnde een slegt gat, van [22 oktober 1684] 's morgens seer vroegh vertrocken passeerden door ◊Tomeins,Eguillon alwaer wij ons moesten laten over de revier de ◊Lar setten totdat quamen tot ◊Port St. Maria alwaer 's middaghs aten.
• 's Nademiddaghe van daer vertrocken sijnde quamen 's avonts om acht uyr tot ◊Agen, 't welk maer twe mijlen gerekent wort maer sijn nae mijn goedtduncken wel fijf. ◊Agen is een klein plaisant plaetsje hebben gelegen aen d'eene kant seer hooge bergen waerop men schoone wijnen heeft. Men heeft er schoone kerken onder allen in het ◊Cordeliersclooster alwaer men een kostelijk altaer siet gans verguldt. Men siet daer nogh [open gelaten] de welke aldaer begraven is, die voor een heilige gehouden wordt nu dat hij de ◊Hugenoten daer ondergebraght heeft. Mede siet men der in de ◊Augustinerkerk een tombe of een serk waerinne eenige lederen in sijn van ◊Julius Caesar Chaliger [= Scaliger] met dese volgende inscriptien [open gelaten]. Naedat alles aldaer besightight hadden ben gegaen met een messager van daer op ◊Montauban. [23 oktober 1684] 's Anderen daeghs aldaer arriveerden 't welk een moy stadtjen is alwaer anders bekans niet als gereformeerden woonen en hebben aldaer twe schoone kerken gehat dewelke allebeyde voor enige weeken sijn afgeslagen.
[24 oktober 1684] 's Anderen daeghs den fierentwintighsten ben van daer vertrocken op ◊Tolose alwaer des #104# [25 oktober 1684] avondts arriveerden. Het is een groote en seer volkrijke stadt, daer is een grooten vermaerden brugh de welke mede genaemt wordt den ◊Pont neuf gelijk tot ◊Parijs. Hij is op een en deselvige manier en is begonnen onder de regeringe van ◊Hendrick IV en is volendigh onder de regeringe van ◊Louis den XIII, dewelk beyde in wit marber uytgehouwen. Thans aen het endt van de brugh staet een welgebouwde poort waerdoor men in den voorburgh koomt alwaer men op de linkerhandt in het uytgaen van de stadt een vraye wandelinge vindt, 't welk nae mijn dunken een malie nogh worden sal of aleer geweest is. [26 oktober 1684] 's Anderen daeghs den sesentwintighsten ben gegaen nae de ◊Canoniale kerk [in de marge:] van welke steenen daer de beelden van in geleght waeren de patres mij preesent deden, alwaer men booven het coor nogh veel olde beelden gemaekt siet 't welk men mij seyde geweest te sijn de kerk dewelk in olden tijden ◊Jupiter nogh toegewijdt was geweest. Van daer gingen naer de ◊Jacobinerkerk toe alwaer men nogh siet den tombe van ◊Tomas d'Aquinas met dese volgende inscriptie: Nixus Evangelii Solio Cherubinus Aquinas vitalem ignito protegit en se cibum. Het is een tombe, daer is geen beter in ◊Franckrijk als dese is; het is gemaekt van roodt, swart en wit #105# marber. Het is gemaekt op de wijse als een arc triomphal of een triomphboogh, t'welk onder is gemaekt als een doorgank waeronder gelijk onder een pavillon een serk staet waerinne sijn lichaem rustet. Boven het altaer staet hij selfs nae het leven uytgehouwen met het sacrament in sijn reghter handt en met een flammendt sweerdt in sijn linker handt en is anders niet als goudt en silver wat men daer siet. De patres versoghten ons op den dagh van ◊Alderheyligh weder te koomen voort nae den eeten om het als dan beter te sien 't welk beloofden om des canalies willen, want men souwde moeten eenige sermonien daer anders voor doen 't welk ons de patres selfs seyden doordien sij sagen dat niet van haere religie waren, en in waerheyt sij betoonden ons meer vriendtschap als wel inderdaet niet verwaght hadden. Van daer gingen voort nae het ◊Cordeliers- of Franciscaenerclooster 't welk met kostelijke schilderien behangen is als uytbeeldende het leven en wandel [van] ◊St. Franciscus alwaer men ons in een kelder voerden waerin over de drie honder[t] verdorde lichaemen stonden 't welk te verwonderen staedt, want de lichaemen sijn alle als ofte se gebalsemt waeren onder allen weest men ons het geraemt van den apostel ◊Paulus waervan men nogh dagelijkx veel afsnijdt en wordt #106# voor een groote heyligheyt gehouwden. Het bovenste was gans weghgesneeden. Daer staen nogh twe booven waervan men nogh dagelijkx afsnijdt.
[27 oktober 1684] 's Anderen daeghs sijnde den seven en twintighsten ben gegaen nae ◊St. Sernini kerk waerin men veel reliquien siet van apostelen en voorts andere Sainten, Saintinnen, de welke aldaer in soo een grooten getal waren dat het mij onmogelijk was alle de naemen daer te onthouden. [1 november 1684] Het was ◊Alderheyligens dagh soodat men het alles geopent hadden. Het waeren groote silveren kasten waerinne men de reliquien bewaerdet. Van daer ben gegaen nae de kerk van ◊St. Estienne waerinne veele schoone capellen sagen alwaer een groote toorn is waer op gink om de plan van de stadt te sien. Het scheen mij een ovael te sijn de stadt. Sagen aldaer dewelke fijfhondert quintaelen nogh[?] 't welk is 750000 lb. de welke voor een van de grootste van ◊Vranckrijk wordt gehouden. In uytgaen van de kerk heeft men op de linker handt #107# het huis van den aerdtsbiscop 't welk maer een sleght gebouw is dogh tamelijk groot met een redelijke tuin verciert. Van daer ben gegaen nae ◊St. Balbade alwaer niet veel te sien was. Van daer ben gegaen nae de meulen ◊Bazalle waerinne twaelf meulensteenen door de rivier de ◊Garonne geduiriglijken gedraeyt worden welk wonderenswaer is en magh van een passagier met grooten opmerkinge geconsidereert worden. 't Gene te verwonderen staet is dat de groote force van het water geschut wordt door een dijk de welke scheuns door de riviere legh om een val te hebben van de raden te doen draeyen. Dat aensiende moet men toestaen dat het soo een schoonen cascadie geeft als nogh een niet gesien hebbe. De meulen brengt 100000 guldens jaerlijx op. Van daer ben gegaen nae het ◊Capitool 't welk nogh door de ◊Romeynen eygentlijk gestight is. Eer men daer intreedt moet men den degen aen de gardes laten. Alle de voornaemste heeren van het parlement hangen daer uyt geschildert met veel ◊Romeinse oversten #108# endelijk het gansse capitool hangh gans vol oude schilderien. Achter is een arsenael waerinne men het canon set.
[28 oktober 1684] Den aghsten twin[tighsten] ben van ◊Tolose gaen op ◊Montpelliers en quam 's avont tot ◊Castelnaudary 't welk een sleght plaetsjen is niet weerdt alhier te verhalen. [29 oktober 1684] 's Anderen daeghs ben van daer gegaen en pleisterden des middaghs tot ◊Carcassonne 't welk een moy plaetsjen is.
Is geleegen aen het canael 't welk de koningh heeft laten maken 't welk remarquabel is doordien het den oceaen en de middelanse communicatie geeft. Het oude ◊Carcassonne is gebouwt door de ◊Romeinen en is seer sterk geweest in de tijden wanneer men met pijlen en boogen ommeginghk en wordt genoemt la haute ville ofte de hooge stadt. Men siet in de benedenstadt nogh een fraie fontein 't welk het merkt niet min versiert. Het is redelijk regulier aengaende de straten. Vertrocken van daer 's naedemiddaghs en quaem 's vondts laet â #109# ◊La Pacherie 't welk maer een plaets is waer men slaept, van geen belangh.
[30 oktober 1684] 's Anderen daeghs ben van daer vertrocken en quaem 's middaghs au ◊Pont bassac alwaer pleysterden en ginck des avondts nogh nae ◊Narbonne alwaer wij groote bergen passeerden en arriveerde 's avondts goed tijdt soodat nogh het geluck hadde van de stadt nog te hebben kunnen sien. Het is geen plaets van groote consequentie alhoewel het voor een sleutel van ◊Franckrijk mede wordt gehouwden, maer is alleen bewoont wegens de abundentie van wijn die der in de ommegeleegene velden wast en in groote menighte van daer wordt geschickt. Daer is een kleine haven alwaer nogh groote barken als kleine kagen bij ons aen kunnen koomen. Het is geleegen een mijl en een half van de ◊Middelandtse zee. Het moet een plaetse weesen nae mijn oogh gelijk ◊Dockum bij ons. De cituasie is remerquabel. Van daer vertrock 's anderen daeghs op tijde. Van daer ginghk op ◊Besiers. Tussen dese plaets en ◊Narbonne is een bergh waerop sijnde telden quarante et deux villes dat is #110# twe en feertigh steeden omme den leeser uyt den droom te helpen. Het is een dorp 't welk tussen de beyde voorgenoemde steeden geleegen is en is gequarant 't welk te seggen feertigh; met de twe steeden ◊Narbonne en ◊Besiers maekt twe en feertigh. Pleysterden 's middaghs tot ◊Besiers en 's naedemiddaghs vertrock van daer op ◊Agde, arriveerden om acht uir 's avondts aldaer.
[1 november 1684] Naedat 's anderen daeghs 's morgen[s] vroeg besien hadde, sijnde niet veel te sien als een schipbrugh die aldaer is over het canael 't welk aldaer voorbij passeert, vertrocken op ◊Frontaignan. Naedat geavanceert waeren een kleine mijl quamen op de strandt van de middelanse zee waerop langhs wij eenige mijlen reeden totdat op de ◊Cep van Celte quamen 't wel[k] geleegen is op een hoogen bergh waervan men seer gemackelijk siet de ◊Pyreneesse bergen dewelke sigh seer hoogh aldaer opdoen 't welk wel twintigh ◊Franse mijlen wijdt is. Hier is de #111# ◊Port St. Louis 't welk dese heeft laeten maken. Het is een haven dewelke in de middelantse zee gans ingeleght is tot verwonderinge van aldeweerelt, want het is een werk van een koningh en magh met reght een werk van een koningh genoemt worden. Daer kunnen wel een half duisent oorloghschepen in leggen doordien het canael daerdoor in de zee loop[t] en soo wanneer se in de haven sijn drieven se maer reghtdeur in dat groote meer of fijver soo de ◊Fransen het noemen met namen [open gelaten]. Van daer vertrocken 's naemiddaghs en reeden wel twe mijlen uyt de weegh doordien al geduirighlijk op de strandt langhsreeden tot endelijk van twe jagers de welke aldaer in de duinen op de jaght gingen gewaerschouwt wierden van weder terugh te gaen 't welk ons veel uyt de weegh scheelde. Endelijk naedat den etang of rivier gepasseert waeren arriveerden 's avondts tot ◊Frontaigan alwaer wij van de beste muscate wijn dronken die der te vinden is de welke men bij ons ◊Frantagnac noemt. Was in 't begin #112# wel wat, maer wanneer een glas van hadde gedronnken bevonde se al te fumeus.
• [andere hand?:] [2 november 1684] 's Anderen daeghs den tweeden Nov. gingen 's morgens opsitten en arriveerden 's naemiddaghs om twe uyren tot ◊Montpellier naedat groote velden met olijfboomen gepasseert sijnde, ja sij sijnder in grooter overvloet als bij ons de wilgenboomen. Het is een stadt seer net en is in het midden wat hooger als aen de kanten. Het is bijnae gebouwt in een ovael. Nae mijn oogh moet het een stadt sijn als ◊Leuwarden. Op het [open gelaten] van de stadt light een een casteel 't welk niet veel beschrivens waert is. Het stadthuis is frai van binnen geschildert gans blauw met gouden lelien en met de L daerboven staet geschreven Regardate quomodo Lilia crescunt. Nogh staet er boven een deur een son dewelke in twe spiegels schijnt met dese opschrift In utrumque splendet. Nogh staet der twe vogels dewelke de son aensien geschildert boven een ander deur met dit volgende: Mirantur aspectu. Het architect isser niet wel geobserveert. Daer is mede een konincklijk hof waerinne uytsteekende veel kruiden gevonden worden insonderheyt medecinaele kruyden. Men seyde ons dat indien wij langh wouden leeven dat hier moesten verblijven doordien der sooveel medecinae doctores sijn. De kerken sijn van geen groot belangh. Het was doe ter tijdt de vergaederin- #113# ge van de staeten van ◊Langedocq t'welk meest bestondt in biscoppen en geestelijken. Daer is mede een uytsteekendt kruydthof waerinne men alderhande rariteyten vindt bestaende meestendeels in medicinse kruyden. Daer sijn bovenmaeten veel medicins. Men seyde ons dat indien men langh leeven wouwden dat alsdan aldaer moesten koomen.
• Endelijk [10 november 1684] naedat alles besien hadden ben den tienden van daer gegaen met een litiere of draeghstoel weegens de steenaghtige weegen waerdoor de peerden niet sonder p[e]rykel van alle oogenblicken te vallen kunnen passeeren weshalven men de draeghstoelen neemt en sijn gemaekt gelijk een kleine karos dewelke men in twe stocken hanght waerinne twe kunnen sitten en quamen 's avondts tot ◊Nîmes 't welk een oude stadt is gestightet door een ◊Marius de luitenant van ◊Mutelius dewelke het burgemeestgersampt van ◊Roomen tegens ◊Mutellus pretendeerde dogh niets bekoomende is van ◊Roomen gegaen in ◊Langedocq alwaer een plaets uyrsiende gelijk ◊Roomen alwaer hij een evengelijken stadt van wilde maken als ◊Roomen weshalven heeft aldaer gebouwt een seer schoon amphitheater, 't welk het aldervolmaekste heedensdaeghs is datter te sien is in ◊Europa. Het is met een bovenmaten groote industr[i]e [= nijverheid] gebouwt en staet #114# te bedenken of men het heden ten dage beter en vaster souwde kunnen maeken. Het is gemaekt sonder sime[n]terie, sijn allenigh steenen de eene op den ander geleght. Het staet te verwonderen hoe de mensen hebben kunnen sulke groote steenen op malkanderen krijgen, doordien se van een ongemeene groote sijn, 't welk de ◊Fransen tegenswoordigh ◊Les araines [noemen]. Men siet nogh van buiten aen de muiren uythouwen ◊Romulus en ◊Remus met veel andere gedierten als aerenden, met leuwekoppen met seer veel schriften waervan men enige letteren nogh sien kan dogh sonder sin. Het is gebouwt in een ovael. Men siet nogh drie galerien boven malkanderen op sijnde gaet het traghterswijs met trappen nae beneeden toe waerop het gemeene volk moet hebben gestaen. Men sietter nogh eenige portalen waerinne buiten twifel de voornaemsten in sijn geweest. Het is tegenswoordigh van binnen met huisen betimmert soodat men van de diepte niets bespeuren kan.
• Nogh siet men daer een ander gebouw 't welk het fierkante huis genaemt wordt, 't welk soo konstigh is gebouwt dat het te verwonderen staet en moet bekennen dat het dese heedendaeghse werken overtreft. Nogh siet men der een tempel de afgodinne ◊Diana toegewijdt #115# waervan men nogh eenige reliquien siet dogh niet veel remarcabels als een fontaein die der dighte bij is dewelke het water in soo een grooten overvloet opgeeft dat het twe moolens doet draeyen. [11 november 1684] 's Anderen daeghs sijnde den elfden sijn wij in de vroeghpredicatie gegaen. Hebbe aldaer bevonden te weesen seer grote gemeente en wier mij gesegt dat over de tienduisen[d] communicanten waeren. Daer waeren niet meer als twe predicanten dewelke alle dagen prediken en sondaeghs driemael. Daer sijn nogh twe geweest dewelke een weinigh de clerge[?] te nae gesprooken hadden dewelke door goede luy gewaerschout wieren dat men se krijgen en een proces maken woude, genoodtsaekt sijn geweest sigh te retireeren.
's Naedemiddaghs ben van daer gegaen nae ◊Pont du Gard 't welk een brugh is over de rivier de ◊Gardon (ook door de ◊Roomeinen gestight) waerover het water gepasseert heeft, hebbende het water alsoo geleydt tot aen ◊Nimes t'welk fier mijlen van daer is geleegen.

• Het aquiduct [= aquaduct] is brughwijse over de rivier gebouwt (men seyde ons dat dese brugh door de duivel gebouwt was doordien het onmogelijk was dat de mensen sulke steenen soo hoogh kosten hebbe[n] opgebragt) eerst sijnder ses pijpen daer bovenop die die ses twaelf nogh op die twaelf sesendertigh waervan een van die sesendertigh nogh wel soo een grooten halven cirkel maekt als de middelste van de drie pijpen tot ◊Doccum. Het is op dese manier gelijk hier op de kant soowat heen hebbe gemaekt endelijk dit is het curieust- #116# datter tot ◊Nimes en au ◊Pont de Gard te sien is 't welk men voor de raerste en aldaer volmaakste antiquiteiten van ◊Europa gehouwden worden.
[12 november 1684] Van daer ben gegaen 's anderen daeghs morgens den twaelfden en arriveerden 's middaghs tot ◊Tarascon naedat anders niet als een groot veldt met klaer moerbeyenboomen en nogh een klein stadtjen ◊Beaucaire genaemt alwaer een seer vermaerden jaermerkt is reght tegensover is ◊Tarascon. Het is de ◊Rhone [= Rhône] die tussen dese twe voorgenoemde plaetsen door passeert. ◊Tarascon is een plaets 't welk sijn naem gekreegen heeft van een dier 't welk de inwoonders den ommegeleegenen veldts verstonde. Dit schepsel is van ◊St. Martha van kandt gebraght vroegh den pryster door wat middel sij het gedoot hadde, seyde mij dat sij het gedoot hadde door het cruis en alleenigh met het wijwater waervan hij ons hondert duisent deugden verhaelde weshalven ter eeren van den heyligen ◊Martha de kerk aldaer gestight is.
• Van daer vertrocken 's naedemiddaghs en arriveerden 's avondts tot ◊Arles naedat een vlack veldt met groote bergen aen de kandt, in het aenkoomen schijnt het haest als of men ◊Leuwarden siet. Logeerden aldaer in het ◊Witte peerdt. Daer is ook een groot amphitheater 't welk vierkandt is, t'welk voor het grootste gehouwden wordt van gans ◊Vrancrijk. Nog siet men daer eenige reliquien van een ◊Tempel van Diana waervan #117# nogh twe groote marbere pijlaren waerop een beeld stondt, door welkers mont de duyvel aleer souw gesprooken hebben, 't welk staet in een bagijneklooster waerinne wij nauwlijkx kosten koomen doordien het de biscop verbooden hadde dat niemandt vremdts daer moghte ingaen sonder sijn permissie, 't welk ons vreemt voorquaem. Daer is meede een schoone schipbrugh over de rivier dewelke wel meriteer[t] gesien te weesen. Daer is meede een schoon stadthuis 't welk seer vraey is, waernevn een piramyd staedt met eenige opschriften. Daer is nogh een schoone biscoplijke kerk waerinne een schoone capelle te sien is dewelke door die biscop aen de kerk vereert is. Daer is mede een schoone wandelinge. Het is alleer een koninkrijk geweest behoorende aen de koningen van ◊Sardinien het dauphine ◊Bourgonge en ◊Provence. Men siet nogh in de stadtsmuiren drie poorten waerinne drie koningen sijn gekoomen tegelijke de eene de andere niet willende wijken, weshalven drie poorten sijn de gemaekt. Nogh siet men bij het ◊Minnebroersclooster seer veele tomben t'welk het ◊Eliseesche veldt genaemt wordt.
[13 november 1684] 's Anderen daeghs den dertienden 's morgens goet tijdt ben van daer vertrocken en quaem 's middagh[s] op een mager dorp alwaer weinigh te eten vonden 't welk op een groot veldt leght oover en over met balsteenen bedeckt met hondertduisenden totdat 's avondts laet arriveerden tot ◊St. Chamman alwaer men de beste olijven heeft die der in gans ◊Europa sijn alwaer een passabele haven is met een grooten bergh die onder verwulvet is alwaer des naghs sliepen. Troffen aldaer twe ◊Spanjaerts aen #118# dewelke niet een woordt ◊Frans verstonde waermede ◊Latijn,Spaans en ◊Italiaens t'welck aen mijn kant niet alte overvloedigh en sooveel als niets was. [14 november 1684] 's Anderen daeghs den feertienden 's morgens voor dagh van daer gegaen en quaem 's middaghs tot ◊Mariniane t'welk een baronnie is, en quam 's avondts tot ◊Marseille.
• In het aenkoomen saegen ontallike kleine huisjes en is geleegen onder aen een hoogen bergh. In het inkoomen doet het sigh seer groots op, want in die eerste straet sijn niet als koninklijke palleysen, de rest is niet veel schrievens waerdt. Mij wierde verhaelt datter eens een tijdt geweest datter een revolte was tegens den koningh weshalven heeft den koningh een bres laten schieten in de muiren, waerdoor is getrocken, vragende aen d'enige burgers wie dat de kleine huisjes om de stat toequamen, antwoorden dat se aen de rijkste waeren, de koningh daerop latende de principaelsten bi sigh koomen haer vraegende of de kleine huisen van plaisanse haer toe quamen, waerop antwoorden van ja datse haer toequamen, waerop de koningh antwoorde gij hebt sooveel huisen van plaisanse, gij sult mij wel toestaen dat meden een huis van plaisanse voor mij bouwde waerop si alle antwoorden dat het aen sijne majesteyt stondt te doen wat hem beliefde, waerop hij een kerk om overhoop liet smijten en liet er een fortresse leggen waerdoor de stadt seer kan geincommodeert worden. Aen de andere kant van de haven is een ander fort 't welk genaemt wordt ◊St. Nicolaes, en nogh een op een bergh 't welk genaemt wort ◊St. Maria. Een #119# weinigh van de haven leggen eenige klippen in de zee. Daer waeren meede fijfendertigh galeeren waervan op de ◊Royale ben geweest, waerinne ontfangen wierden met trompetten, schremeien[? = schalmeien?] en fleuiten [= fluiten] en allerlei soorte van instrumenten, waerop alles dubbelt was in plaets van dat het op de andere enkeldt was. De haven is uytsteekende en is nae mijn oogh reght fierkant. Daer is meede een schoon arsenael waerinne een schoone saele met wapenen is alsmede siet men der een schoone konst in hantykwerk[!] waerinne twe bassins sijn waerinne men onophoudelijk arbeyt aen de galeeren. Het stadhuis is meede seer fraey waerinne onder de beurs is waerinne de ganse dagh van den morgen tot den avondt den gansen dagh deur niet als kooplui sijn. De galeeren leggen alle op een reegel waeragter op de wal langhs de slaeven sitten met alleley koopmanschappen en gaen alle tesamen twe en twe aen groote isere kettinen. Men vindt er ◊Turken, ◊Barbaren, ◊Tartaren, ◊Engelsen, ◊Hollanders, ◊Duitsen, ◊Sweden, ◊Deene[n] en ◊Mooren. Sij hebben geen slagen brek [= gebrek aan slagen?], sij worden alle geexerceert op het geleit van een fleuitjen.
• Hebbe aldaer mede gesien de kerk van ◊St. Victor waerinne men siet seer veele reliquien onder allen van den baert van ◊St. Paulus, het kruis waeraenne ◊St. Andries gekruist was. Mede wasser een capelle. Wanneer daer een vrouw inkoomt, wordt dadelijk blindt. Nogh isser een kelder waerinne ◊Ste. Madelena seven jaer penitentie heeft gedaen. Boven in het klooster is mede een put waerinne de duivel geweest was ten tijde van ◊Ste. Madalene, #120# waeruyt hij met soo een benauwtheyt is gevloogen dat men de klauwen nogh in de marbere pylaeren siet staen; om welke put men nogh alle sondagen een processie doet. Seyde tegens den pryster dat men de put behoorde toegemetselt te hebben opdat duivel daerinne was gebleven, en alsoo van hem verlost moghten worden, waerop antwoorden dat de duivel te ras was geweest.
• [andere inkt:] [19 november 1684] Naedat alles gesien hadde, ben den negentienden van daer gegaen en quaem 's avonts tot ◊Toulon 't welk de beste haven van den koningh, alwaer tussen de veertigh en sestigh schoone oorloghscheepen lagen. De haeven is in het vierkant gebouwt. Sagen aldaer twe bomben [vgl. bom, platboomd vissersvaartuig] dewelke elk niet meer als 50000 lb. woogen, waerinne wij met ons aghten gemacklijk kosten sitten. Voorts is te admireeren de groote meenigte van fontainen dewelke men aldaer siet. Daer is mede een reedelijke muier, dogh van geen groot belangh.
[21 november 1684] Den een en twintighsten ben gegaen van ◊Toulon en quaem 's middaghs tot ◊Xeres alwaer men de orangebomen siet als bij ons de appelboomen. Van daer ben gegaen en ben 's avonts gekoomen tot ◊Mione 't welk geleegen is tussen afgrijselijke klippen waerdoor men niet koomt sonder moeyte altemets soo vallen de peerden hals over kop wederom terugge. 's Morgens [22 november 1684] #121# int aenbreeken van de daegeraet ben van daer gegaen en quaem 's middaghs a la ◊Sainte Beaume 't welk is de plaets alwaer de heylige ◊Maria Magdalena over de dertien jaeren penitentie heeft gedaen. In het aenkoomen moet men een bergh passeeren die over de drie mijle weeghs hoogh en soo steil dat de haeren der mij van te berge stonden. Daer booven op sijnde vindt men en kleine capelle dewelke se ◊St. Pilon noemen alwaer de engelen de heylige ◊Magdalena seeven malen 's daeghs booven droegen, waerinne de heilige ◊Magdalena uytgehouwen staet in wit marber, want de ganse rots is van wit, roodt en swart marber. Het kan niet werden van daer geweest, doordien het seer steil en al te hoogh is als men gaet aghter de ◊St. Pilon, siet men vlack neder t'welk een hooghte is dat de haeren daervan te berge staen. Wij naemen met ons drien een steen dewelke wel drie hondert pont bijkans woogh en wierpen se neder 't welk schriecklijk langh onderweegns bleef eer dat op de grondt quam. Daernae moesten soo steil afgaen dat qualijk ons kosten tegenhouwden. Passeerde int afgaen seer veele capeltjes endelijk int midden tegens de rots nae- #122# dat wederom een weinigh was opgeklommen quaem aen het clooster van ◊St. Beaume.
• De kerk is in een scheur van de rots seer naturel als ofte het aldaer door konst was gemaekt, alwaer aghter het altaer het beeldt van ◊Magdalena is uytgehouwen, 't welk een uytermaeten schoon konststuck is. Op de linker hant int uytgaen van de kerk is een klein klooster waerinne ordinari acht papen sijn en is anders niet als een klooster en een herberg 't welk te paters soo samentlijk ophouden. Het is soo een admirable situacie dat het een lust is aen te sien. Het is geleegen nae mij halfweegh van booven nae beneden gaende van de rots als men voor de kerk staet siet men over een schoon bos en over schoonen bergen heen. Men sietter de gebergten van ◊Piemont. Men heeft anders niet te eeten als vis de welke seer sleght is.
• 's Naemiddaghs naedat gegeten hadden ben gegaen van daer nae ◊St. Maximin en quaem 's avonds aldaer naedat seer hooge bergh gepasseert waeren. [23 november 1684] 's Anderen daegs den drie en twintighsten 's morgen[s] ben gegaen door de stadt en bevonde se seer #123# sleght te weesen. Het voornaemste is de kerk waerinne men seer veele reliquien siet als naemelijk het hooft van ◊St. Maria Magdalena, aen welkers voorhooft het vlees nogh sat. Soo men ons seyde souwde het der niet voor aensien hebben dat het vlees was, want meende dat het een stuck van een doode koe was dat men soo tussen het glas en het been, want het was gans met glas overtrocken, 't welk belettede dat men het niet raken moghte ook omdat ketters waeren, wierde ons sulx verhindert. Nogh siet men der de fiole waerinne ◊Magdalena de eerde versaemelde welke met onse heere ◊Christus bloet bevoghtight was op de bergh ◊Calvaria. Men noemt het flesje sainte ampoule t'welk ordinarie beduit op het ◊Frans de flesse waerinne de balsem is waermeede de koningen heedensdaeghs geconserveert worden. Nog een flesse vol hair van ◊Magdalena met haer regter arm 14 kleine kinderen de welke ◊Herodes hadde laten dooden, het lichaem van ◊St. Maximin, het hooft van ◊St. Cydoine, van ◊St. Blase, van ◊St. Suffrende, van ◊St. Susanna en van de heilige ◊Marcelle de welke seyde tegens onsen saligmaker geluckigh is de buick die dij[!] gedragen en geluckigh sijn de borsten dewelke gij gesoogen hebt. Nogh het hooft #124# van ◊Ste. Societe een van de elfduisent maegden, mey haer arm, nogh een schouder van ◊St. Lourens en nogh twe doosen vol beenderen waervan de namen nogh onbekent sijn.
• Van daer vertrocken 's morgens tussen negen en tienen en quamen 's avonds tot ◊Aix 't welk de hooftstadt van ◊Provence is en is een parlement mede aldaer de stat koomt mij vast voor als ◊den Haag. Het is geleegen in een valley met hooge bergen omringh[d] gelijk deurgaens ◊Provence, aen de eene sijdt passeert een kleine rivier de welke niet seer beroemt is. De ◊Jesuiten hebben aldaer een schoon klooster en een uytermaten schone capelle. Het parlementshuis is nogh enigsins remarcabel dogh weinigh uytsteekendts. Het statshuis is mede van vooren met een aensienlike gevel versien met schoone festons versiert. Daer sijn mede schoone baden de welke seer heet sijn. Daer is een soers in het hoff van het ◊Cordeliersclooster. Wanneer men het hooft daerinne steekt, is het als ofte men het in een oven steekt. De paters offereerden ons nogh of wij daer- #125# inne wouwden baden 't welk niet raetsaem bevonden weegens de al te strenge koude. Alle de straeten sijn seer regulier gebouwt, de huisen sijn alle d'een gelijk den ander. Daer is mede een promenade gelijk het ◊Voorhout in ◊den Haag. Endelijk ben seer content geweest van ◊Aix.
[24 november 1684] 's Anderendaeghs den fierentwintighsten ben van daer gegaen op ◊Avignon alwaer [25 november 1684] 's anderendaeghs naedat ◊Cavaillon gepasseert was ('t welk een klein statjen is geen verhalens hier waert; de paus van ◊Romen is Dominus vitae et meus) het is niet geoorlooft voor Reformeerden daer langer te blijven als drie dagen daer men niettegenstaende de joden en opene hoerehuisen gedult. Daer is een vice legat van de paus welk tegenswoordigh is de abbé ◊Morosini romein. Hij heeft een grooten trein van pagen, lacqueien, lijfgarden als een jonge koningh. Op het casteel is een gans silveren klock dewelke niet luidkeels van blijdschap te weten wanneer de paus doot is en wanneer de paus gekooren is, t'welk geduiert ses weeken naght en dagh sonder ophouden. De ◊Jacobijners hebben alhier mede een schoon klooster waerinne men siet een toneel van #126# dewelke voor raer gehouden wort, dogh kan der weinigh schoonheyt uyt sien, daer gae tot de andere daer sijn van allen collegien seven, seven nonnekloosters, seven dolhuisen, in somma van alles seven. De ◊Celestinen hebben een schoon clooster waerinne men verscheidene tomben van pausen siet onder anderen voornaementlijk van haer opperste t'welk dien paus ◊Celestinus geheeten geschiet is waervan men de tombe siet staen voor het groot altaer. Het is een koninklijk gebouw. De koningh van ◊Franckrijk heeft het seer verbeetere[n] laten. Nogh siet men der de ◊Cordelierskerk dewelke schricklijk hoogh en wijt sonder pylaeren t'welk te verwonderen staet dat het een het ander soo ophouden kan.
• Daer is mede een brugh de welke van een schaepharder gebouwt is, waervan men ons de historie op deser maniere verhaelde: De harder sijnde in het velt soo quaem aldaer een engel uyt den hemel en seyde tegens hem dat hij #127# gaen souwde nae de vicelegat en hem seggen dat ordre hadde omme de brugh aldaer over de rivier te bouwen. Koomende alsoo in de kerke op het casteel alwaer een seker abt predicatie roepende ick koom alhier uyt de naem van Godt en ben van dessein een brugh over de ◊Rhone [= Rhône] te maken 't welk onmogelijk in die tijden scheen te weesen, daer leyde desen herder daerop de eerste mael uyt de kerke tot drie malen toe endelijk den legat liet hem voor hem koomen hem seggen dat soo hij dien steen kost nogh neemen ('t welk een steen was die ses mannen niet versetten konden) dat men hem alsdan sulx souwde toestaen het bouwen van de brugh kan wel rente opbrengen, want elk die der over gaet moest soo wat geven. Voor twe jaeren is de brugh ingevallen en men heeft onder de eerste arcade desen bouwers lichaem gevonden; 't welk hebbende gevonden is gans verdrooght geweest, waerop men alle de klocken geklept heeft en heeft het lichaem aengebeeden en een ganse processie omme gedaen met veel duisent ceremonien en is tot sijner eeren een seer #128# schoon beelt van marmer vooraen op een plaets binnen de poort op de kant van de rivier opgereght. Voorts de stat van ◊Avignon is niet seer praghtigh van gebouwen, dogh is seer groot. De paus isser souverain en de koningk van ◊Franckrijk trekt de profijten.
[28 november 1684] Endelijk naedat alles gesien hadde, ben den aghtentwintighsten van daer gegaen met een messager en ben gekoomen 's avonts tussen drie en fieren tot ◊Orange alwaer de koningh van ◊Franckrijk de muiren van het casteel voor eenige jaeren hadde laten in de lught springen gelijk mede voor twe jaeren die van de de stadt dewelke soo sterk waeren geweest dat geen canon deselvige beschadigen kost. Daer is nogh een biscop net seer veel cloosters. Het is omringt met seer hooge bergen en is geleegen in een valley van eenige milen in 't ront dogh aen de kant alwaer het kasteel is geweest, is een hoogen

[in de marge:] N.B. men siet tot ◊Orange mede veel antiquiteiten als naementlijk een groot gedeelte van een amphitheater met nogh een vloer in een kelder à la mosaique soo de ◊Fransen het noemen 't welk is een ganse groote fierkante kelder al van witte en blauwe steentjes tesamen geset waerinne men nogh seer bescheydentlijk siet een katte dewelke een muis in de mont heeft 't welk van de antiquarii voor een van de curieuste antiquiteyt des werelts wordt gerekent. Heb hiervoor op het 104. blat in mine beschriving van ◊Toulose mentie gemaeket van sulken konst. Nogh siet men der een arc triomphal, beweerden van◊ Cajus Marius opgeregt.
#129# bergh de welke de ganse stadt dwinght, en is nae mijn oogh een stat bijnae als ◊Leuwarden.
[29 november 1684] 's Andren daeghs 's morgens voor dagh ben van daer gegaen en quaem 's avonts tot ◊Montlimar. Het waeyter om dese tijdt ordinari soo men ons seyde so gruwelijk dat men haest niet staen kan (ick meen si accompagneerde ons niet qualijk tot gans aen ◊Lions [= Lyon] toe).
[30 november 1684] 's Anderen daeghs den 30 Novembris naedat 's avonts de stat wel besien hadden, wierde mij gesegt dat fast anders niet waeren als gereformeerden. Dit was mede de erste stadt van ◊Dauphine dewelke soo passeerden. Men heeft er mede booven maten veel truffels 't welk bij ons onbekent is en is een eeten seer gesont nae mijn oogh geloof dat het een specie van eerdtappels is. En is geleegen op de kant van de ◊Rhone [= Rhône] en regt tegensover sijnde ◊Xivarest alwaer anders niet als gereformeerden woonen. 's Anderen daeghs avondt quaemen tot ◊Valence welk mede een moey plaetsje is. En is mede vast op een en de selve #130# maniere geleegen gelijk het voorgaende daer sijn dubbelde muiren om en sijn verscheidene schoone plaetsen van binnen met schoone gesighten op de ◊Rhone [= Rhône].
• [andere inkt:] [1 december 1684] 's Anderen daeghs den eersten december 's morgens met den dagh van daer vertrocken arriveerden 's avondts au ◊Peage 't welk een onnosel plaetsjen is niet weert om van te schriven. [2 december 1684] 's Anderen daeghs met den dagh van daer gegaen passeerde door ◊Vienne, 't welk een fray plaetsjen is. Is geleegen op de linker handt van de ◊Rhoone [= Rhône]. Het is gestight soo men mij seyde van ◊Cajus Marcus. Men siet hier nogh een obilisque de welke nogh van de ◊Romeinen opgereght is geweest en is bijnae een groot quartier uir gaens buiten de stadt. Men seyde mij dat dese pyramyde aleer in het midden van de stadt gestaen heeft 't welk een ongemenen groote stadt alhier geweest moet sijn. Daer is mede een van de regulierste catedrale kerken van gans ◊Franckrijk; anders isser niet remarkabels meer te sien. Men siet nogh seer veel oude rouinen.
• 's Avonts om fier uuren arriveerden tot ◊Lyon. [3 december 1684] 's Anderen daeghs ben gegaen sien het kostelijk horrologe 't welk men siet in de ◊St. Jans kerk. Het is van op de wijse gelijk een kleine toorntje waerop een haen staet. Als wanneer de klock slaen wil slaet hij met de vleugels en kraeyt. Hij is van koper gemaekt. Mede isser ◊Maria waerop men een duif siet nederdalen met een engel de welke deur oopen doet en haer groetet. #131# Booven haer in de wolken wort vertoont Godt de welke drie kruisen slaet over het hooft van ◊Maria 't welk seer konstigh gemaekt is. Van daer ben gegaen nae de groote plaets alwaer men een schoone wandelinge heeft seer vermaekelijk inde schaduw van de boomen. Van daer ben soo wat gaen spatsieren deur de stat en bevonde schoone gebouwen te weesen. In het aenkoomen van ◊Vienne passeert men door een klein voorborgt daernae over een schoone steenen brugh over de ◊Rh[ône]; op de linkerhant siet men een schoon gesight alwaer de ◊Rone [= Rhône] en de ◊Zone [= Saône] sigh tesamen voegen, aen de eene kant siet men een vallei aen de andere kant hooge bergen, waerop men schoone cloosters siet als te weten het ◊Carthuiserclooster 't welk int fierkant is geleegen. Hebben 4 gallerien elk van 125 treeden langh met een schoonen tuin int midden. Als daervoor staet siet men over de ganse stadt heen. Onder aen de voet van dese berg passeert de ◊Zoone [= Saône]. Daer sijn seer veel schoone kerken. Saegen aldaer mede de manufacturen in sijden 't welk niet fraey was te sien dogh kan niet schrieven hoe sulx toegaet doordien het weren niet verstae, enfin ◊Lyon wordt nae ◊Paris voor de voornaemste van ◊Franckrijk gehouden.
Mede sagen aldaer het cabinet van Monsr. ◊de la Serviére [= Nicolas Grollier de Servière] waerinne men siet dingen de welke onmogelijk schijnen te weesen als stocken door kleine gaten gestoken hebben aen elk endt knopen die driemael soo groot sijn als het gat waer se door sijn gemaekt, perpetua mobilia een stuck of twintigh de welke soo lang gaen als het ijsere en stael duiren kan, met #132# nogh alderhande instrumenten van oorlogh en de schoonste rariteyten van elpenbeen dewelke sij selfs gedraeyt hadde. Nogh wasser een wonderlijk dink, 't welk als wanneer men het effen aenroerde soo gingh het van sigh selfs rondt omme en bleef endelijk op een staen 't welk met sijn natuire overeen quam als te weten curieus, promt, serieus en meer andere dingen 't welk mijn verstandt te booven gingk. Hij seyde naedat het eens aengeroerdt hadde dat het nogh eenmael aenroeren soude t'welk deden bleef niettegenstaende altijdt op de selfde plaets staen tot onser grooter verwonderinge. Indien alle de rariteyten sou moeten beschriven, souw genoodtsaekt sijn jaeren te besteeden, want daer waeren twe a drie groote kameren vol bijnae soo vol als het leggen kost. Daer is mede een uytsteekent stadthuis 't welk men wouw seggen dat schooner souw sijn als dat van ◊Amsterdam dogh kost sulkx daer niet uyt speculeeren.
[12 december 1684] Endelijk naedat alles wel besien hadde ben den twaelfden december vertrocken met de messager op ◊Rohanne, passeerde 's middaghs door ◊Bresle, en quaem 's avondts tot ◊Carrara 't welke tussen gruwlijke bergen light. [13 december 1684] 's Anderen daeghs morgens goet tijt vertrocken van daer quaemen over een seer grooten berg te rijden waerop anders niets als sneuw was. Beneden aen de bergen niettemin was het het schoonste waervan de weerelt niettemin als men booven was scheen het als of men dootfriesen moest. 's Avons quamen tot ◊Rohanne 't welk is gelegen boven op de riviere de ◊Loire, 't welk is 72 Franse mijlen van ◊Orleans alwaer met ons sessen een scheepjen afhuirden om #133# [14 december 1684] de ◊Loire af te gaen 't welk 's anderen daeghs ondernaemen. Arriveerden 's avonts tot ◊Digoin [= Dyon] 't welk twaelf milen van ◊Rohanne is geleegen. [15 december 1684] 's Anderen daeghs morgens met het aenbreken van den daegeraet sijn wij wederom te scheep gegaen. Onderweegens vernaemen wij dat maer twe mijlen op de reghter handt van ◊Bourbon doortrocken waerop resolveerden eenpaerighlijk uyt het schip te treeden en daer nae toe te gaen, weshalven traeden uyt tot ◊Sainctaubain 't welk een groote mijl daer vandaen is geleegen. Naedat een half uyrtjen gemarseert hadden kreegen wij ◊Bourbon in gesigh[t]. Van ferren lijkt het wat te weesen doordien het oude casteel op een bergh is geleegen met de stat op het oosten. Het remarcabelst dat mijns oordeels bespeurde waeren de baden waeronder een was 't welk altijdt kookte, waervan men ons te drinken gaf. Het smaekte een weinigh amperachtigh dogh het altereerde seer men seyde datter mensen waeren de welke een twintigh a dertigh glasen 's morgens dronken. Het is een schoone landtsdouw. In die quartieren niettemin de wijn is aen de andere kant van de ◊Loire beter als aen dese kant. Naedat alles besien hadde ben van daer gegaen aux ◊Fourneaux #134# alwaer onse cabienen [= tenten?] wederom aentroffen alwaer een weinigh aten. 's Avondts arriveerden tot ◊Dezise [= Decize] 't welk een klein stadtje is en is geleegen op een eylandt van de riviere, alwaer men nogh een brugh siet door de ◊Romeinen gestigtet met dubbelde arcaden.
[16 december 1684] 's Anderen daeghs vroeg vertrocken van daer arriveerden 's middaghs tot ◊Nevers 't welk in t'aenkoom van verre seer geleek op ◊Amsterdam dogh dighterbij sijnde of van binnen openbaerde het sigh anders en wasser veel onderscheyt als tussen een swijnstal en ◊Rome. 's Avonds arriveerden tot ◊La Charité 't welk een klein plaetsjen is alwaer men veel van onse religie heeft dogh de kerk was voor eenige maenden geraseert [= geslecht]. Hier was niet remarcabels te sien. [17 december 1684] 's Anderen morgens vroegh vertrocken van daer en arriveerdenn 's avonts tot ◊Gien, hebbende groote koude geleeden onderweegens, alwaer 's naghts bleeven.
[18 december 1684] 's Anderen daeghs morgens vroegh vertrocken wederom van daer; daghten 's avonts tot ◊Orleans te wesen dogh quamen niet wijder als tot ◊Chasteau neuf doordien het soo hardt waeyde. Het is een marquisat. De marquis de ◊Chastneuf is eerste secretaris van de staet van ◊Frankrijk en heeft aldaer een schoone tuin bij het huis dewelke seer groot is; geloove dat se wel een morgen of twintigh groot is sijnde versiert met schoone fonteinen en schoone parteres; ook sijnder schoone wandelingen. Het quaem mij bijnae voor als #135# de ◊Tuilerie of den tuin van den [19 december 1684]Lovre. 's Anderen daeghs morgens embarqueerden wij ons en quamen 's middaghs tot ◊Orleans, alwaer wederom gans in de kennise raekten, ... [einde]

>> begin