>> HOMEpage

Een tractaat over het kaatsen uit het jaar 1431

Bron: Leeuwarder Courant 5 april 1941
Internetuitgave: M.H.H. Engels, mei 2025

A. Hallema, Een Middeleeuwsch tractaat over het kaatsen uit het jaar 1431 - Eenige bijzonderheden over de regels van het kaatsspel volgens "Een tractaet van den Caetspele", berustende in de voormalige Universiteitsbibliotheek te Leuven.

Onder de werpspelen, welke reeds in de Middeleeuwen werden gespeeld, neemt het kaatsen de eerste en belangrijkste plaats in. Vanuit het Zuiden, Italië en Frankrijk, vond het zijn weg naar het Noorden, de geheele Nederlanden door, totdat het ten slotte in Friesland volksvermaak bij uitnemendheid met eigen regels of spelreglement werd. Over de geschiedenis van dit spel zou een boek te schrijven zijn, heel wat vollediger dan in de bestaande lectuur over het kaatsen in en buiten Friesland is neergelegd, doch aangezien meer bevoegden in deze materie dan schrijver dezes de samenstelling van zulk een werk ter hand zouden moeten nemen en er bovendien in de Leeuwarder Courant nog voortdurend bouwstoffen voor deze geschiedenis worden gepubliceerd, zoodat de voorarbeid nog niet blijkt te zijn voltooid, zal ik in de volgende regelen slechts een korte historische bijdrage tot het kaatsspel in vroeger eeuwen leveren.

In de voormalige, althans door een nieuwe oorlogsramp geteisterde Universiteitsbibliotheek van de Belgische stad Leuven, eeuwenlang een centrum van cultuur in de Zuidelijke Nederlanden, berust of berustte namelijk een boekje, dat tot de vroegste incunabelen of wiegedrukken van deze landen behoort. Het is een werkje geschreven in 1431 door zekeren Jan den Berghe van Brugge, onder den titel van "Een tractaet van den Caetspele" en voor het eerst gedrukt te Leuven in het jaar 1477. Men vindt er niet als in zoovele werkjes van dit soort een symbolische en emblematische verklaring van het spel in, doch de regels zelf, ingevolge waarvan vijf eeuwen geleden het kaatsspel door de Zuid-Nederlanders werd beoefend.

Wat ook een merkwaardig feit op zich zelf is: in dit werkje werd reeds de Nederlandsche taal voor de beschrijving van het spel gebruikt, terwijl in Erasmus' Colloquia als bron van volksvermaken en kinderspelen -- de eerste uitgave is van 1522 -- nog uitsluitend Latijn daarvoor geschikt werd geacht. Want ook Erasmus beschrijft in genoemde bron het kaatsen, waarmee blijkens de desbetreffende samenspraak Hieronymus en Nicolaas zich onledig houden, d.w.z. als voornaamste spelers, want beiden hebben hun maten of speelmakkers. De spelpartijen blijkens deze Latijnsche samenspraak zien er uit als volgt.

Het terrein voor het spel is rechthoekig getrokken, aan de ééne korte zijde waarvan Hieronymus met twee van zijn makkers heeft post gevat, één achter zich en één aan een der flanken. Nicolaas ook met twee medespelenden staat aan de tegenovergestelde korte zijde van het perk, van de twee makkers één links en één rechts kort achter zich. Nicolaas geeft nu den bal op of slaat uit; vliegt deze over de lijn van het perk, dan is de kaats verloren en maakt de tegenpartij 15 punten winst. Wordt de bal over de grenslijn van de partij Hieronymus geslagen, dan winnen Nicolaas en de zijnen met 15 punten voor. Wordt de bal echter teruggeslagen door de tegenpartij en vliegt hij te ver, om door de partij Nicolaas te worden teruggekaatst, dan is de winst voor Hieronymus 15 punten. Maar indien deze de kaats wel terug ontvangt, dan kan het spelletje van heenen en terugslaan een tijdje worden voortgezet, totdat ten slotte een der partijen het ongeluk heeft mis te slaan, zoodat dat de bal ergens in het perk terecht komt. Dat heette in de taal van die tijden, vier à vijf eeuwen geleden, dat men "een kaats", legt op de plaats waarvan een merk in den grond wordt gezet.

Gesteld dat dit de partij van Hieronymus raakt, dan verzoekt Nicolaas hem de kaats te merken of te teekenen. De beurt voor den opslag is nu aan den laatstgenoemde en Hieronymus slaat den bal terug, welke door Nicolaas niet wordt teruggekaatst en voor of links van hem op den grond blijft liggen, ter plaatse waarvan de tweede kaats wordt gelegd. Nu is het spel er blijkbaar verder op gericht, om die twee kaatsen te winnen en dat geschiedt, als bijvoorbeeld Hieronymus den bal zoo weet te plaatsen, dat deze de eerste kaats passeert, zonder door de partij van Nicolaas te worden teruggeslagen geslagen, waarmee Hieronymus en de zijnen 15 punten winnen. In het volgend stadium van het spel heeft Nicolaas echter weer den bal ver uitgeslagen voorbij de tweede kaats, en dit spel herhaalt zich ten voordeele van dezelfde partij tot driemaal toe, waardoor de spelverhouding na de reeds gemaakte punten voor Hieronymus en Nicolaas 15 : 45 wordt, totdat Hieronymus weer inhaalt met tweemaal 15 punten.

Hier is Erasmus in zijn dialoog echter onvolledig, want we vernemen niet, of en hoe er na de eerste twee kaatsen nog nieuwe worden gelegd en dus hoe het spel zich volgens de toenmalige regels verder ontwikkelde. Wel staat vast. dat voor elken binnen het perk neervallenden bal een nieuwe kaats wordt gerekend, terwijl na den boven beschreven eindstand volgens gens de samenspraak elk der partijen één slag in haar voordeel moet hebben gewonnen, in verband waarmee uit de Colloquia wel kan worden afgeleid, dat eerst Hieronymus nog één kaats plaatst en daarna Nicolaas twee, zoodat het spel ten voordeele van den laatste eindigt.



Nu is het juist het groote voordeel van het Leuvensche tractaat, dat zijn inhoud de Colloquia van Erasmus op het stuk der spelregels aanvult en wel op de volgende wijze. Men kan daaruit afleiden, hoe er destijds in de Nederlanden al druk werd gekaatst en om voor den huidigen kaatsliefhebber, die het spel ook mint om zijn interessante geschiedenis, geen tittel noch jota van die bijzonderheden verloren te laten gaan, volgt hier het voornaamste van het tractaat in den origineelen tekst. De taal der 15de eeuw is niet zoo moeilijk, dat de doorsnee lezer met eenige nauwgezetheid dien curieuzen ouden tekst zou kunnen misverstaan en waardeeren.
..... "Ende het is luttel yemandt, hy en weedt wel dat men speelt met IIII kaetsen, en soo wie die IIII kaetsen wint, die winnet tspel ende elck speelder moet hem pijnen (moeite doen) ende pooghen sinen weder man (tegenpartij) te wederstane met IIII kaetsen.

..... Ende al eest (is het) tspel ghewonnen oft verloren met vier kaetsen, nochtans en machmen niet meer dan twee kaetsen slaen teenen male ende met eenen wtgaen, ende als die twee kaetsen ghemaect sijn, soo gaen si buyten, die daer binnen waren ende die buyten waren, dye gaen binnen spelen, om dye twee kaetsen, die daer ghemaect sijn te winnen." (Dus toen had men bij het kaetsen ook reeds perkverwisselen, verwisselen waarvan uit de Colloquia van Erasmus niets blijkt).

Als eest, dat ick gheseyt hebbe, datmen tspel wint met vier kaetsen ende men twee kaetsen maeckt, eer datmen wt gaet (omwisselt), nochtans ghevallet wel ondertijden, datmen speelt met eender kaetsen sonder meer, ende dat coemt om dat deen partye heeft onder tijden XLV ende dander partye en heeft maer XXX oft XV oft niet. Ende alst aldus ghevalt, soo en maectmen niet meer dan een kaetse, ende dye redene is, om dat dye ghene, die XLV hebben, moghen winnen haer spel met eender kaetsen ende daer by en maectmen niet meer dan een kaetse, ende dats ten voordeele van den ghenen, die alder neerstichste (het meest actief) gheweest ende meest oorboren ghedaen (voordeel behaald) hebben, en ten achterdeele (nadeel vanden genen, die traech geweest ende minst oorboren ghedaen hebben.

Maer alst soo ghevalt, dat die ghene die minst hebben, soo wel spelen ende soo neerstich zijn, dat si ooc connen ghecrijghen (behalen) XLV, soo speelt men met twee kaetsen.

Ende alst aldus ghevalt, soo duert dat spel te langhere dan vier kaetsen, ende men rekent alleleens (op gelijke wijze) ende alst soo ghevalt, dat deene partijen kaetse wint, soo roept hy: voordeel, voordeel, ende dat is dat si moghen winnen tspel met eenre kaetsen, ende soo en mach dander partye niet, ende dan en speelt men oock maer met eenre kaetsen sonder meer, ende dit is om tvoordeel vander eender partijene ende om dachter deel vander ander partijen.

Het gevalt wel ondertijden, dat dye ghene, die ierst voordeel hadden, dat zij daer na dachterdeel ghecrijghen, ende die ghene die van ierste dachterdeel hadden, dat si tvoordeel gecrijgen; dan roepen si also dander van ierste riepen: tvoordeel, tvoordeel, tvoordeel, ende dan speelt men noch met eender kaetsen ende niet meer als te voren by der redenen, die gheseyt is.

Te voren is geseyt, hoe tkaetspel ghewonnen nen is met IIII kaetsen, maer daer en is niet gheseyt, hoe dye speelders winnen met eenen slaghe XV ende dit is eens deels vreemde, dat si meer rekenen oft winnen dan een met eender kaetsen, maer si winnen met eender kaetsen XV ende met tween XXX, met drien XLV, met vieren LX, ende dan is tspel wte (uit / geëindigd) ende gewonnen."

Om deze spelregels blijkens het geciteerde gedeelte van ons Leuvensche tractaat dus nog even in hoofdzaken in tegenwoordig Nederlandsch weer te geven, kan daaruit het volgende in aansluiting aan Erasmus' Colloquia worden gelezen: het spel wordt geopend met het merken van het perk met twee kaatsen. Hebben daarvóór de partijen geen bal verkeerd opgeslagen, of is eze niet verkeerd op den grond terecht gekomen, dan zijn er nog geen punten gemaakt en wordt het spel dus met "gelijk" ingezet. Het gaat er nu voor beide partijen om om de beide kaatsen te winnen, waarvoor telkens 15 punten worden gegeven. Is dat aan een der partijen gelukt, dan wordt van plaats verwisseld, eigenlijk niet van aperk, want het geheele kaatsterrein was toen één perk. Worden vier kaatsen achter elkaar, dus zonder onderbreken, door één partij gewonnen en zijn er dus 60 punten behaald, dan is het spel uit.

Een tweede geval kan gesteld worden, indien een der partijen vóór het winnen van een kaats reeds een zeker aantal punten, 15 of 30, had behaald, doordat de tegenpartij vóór of na het merken der beide kaatsen den bal verkeerd heeft teruggeslagen, bijv. buiten de zijlijn, voor elken keer 15 punten winst voor de tegenpartij. Zouden er op deze wijze 2 ballen verkeerd terecht zijn gekomen, dan heeft de tegenpartij nog maar 2 kaatsen te maken, om het spel te winnen, bij 3 verkeerde ballen slechts 1 kaats.

Een derde mogelijkheid wordt geopend, indien een der partijen bijvoorbeeld door 3 verkeerde ballen van de tegenpartij na den aanvang van het spel zich op 45 punten weet te plaatsen, doch door de andere wordt ingehaald, voordat een kaats is gemaakt en het spel is gewonnen. In dat geval spelen beide partijen door, totdat een er van een kaats heeft gewonnen en dus in het voordeel is gekomen. Met nog een kaats zou deze dan het spel hebben gewonnen, doch gelukt het aan de tegenpartij, voordat zulks geschied is, om ook een kaats te winnen, dan is er "gelijk" gespeeld zooals bij het tennissen. Daardoor kon ook destijds het spel langer worden aangehouden.

Uit het "Tractaet van den Caetspele" kan ook nog worden afgeleid, welken vorm en grootte de bal had, n.l. dat deze was "gemaect rond ende hart ende hi is swaer nae die grootheyde die hi heeft", m.a.w. de zwaarte er van stond in verhouding tot zijn grootte; er was dus geen uniforme ballen voor het spel in gebruik. "Ende hy is ghemaect van VIII stucken, om dat hy te ronder wezen soude", lezen we verder in het tractaat, hetgeen er op wijst, dat de samenstelling er van uit acht leeren stukken, stevig aan elkaar genaaid, de hardheid van het ineengeperste binnengoed, haar of een andere zachte stof, moest bevorderen.

Voorts werd ook toen niet met een stok, raket of kolf de bal uit- en teruggeslagen, doch met de vlakke hand. Het raket kwam eerst ongeveer een eeuw later, nadat het tractaat werd geschreven, in de mode en nog in de eerste helft der 16de eeuw werden in diverse steden allerlei verboden boden afgekondigd, om niet met "batoiren" of stokken, houten, raketten enz. den bal weg te slaan, bijv. te Brugge nog in 1545 aan "alle jonghe knechten (jongelingen of jonge mannen) ende alle andre wie dat zy, te caetsene of den bal te slane met batoiren of andere stocken ende instrumenten upte strate van deze stede". Uit de velerlei gedrukte keuren onzer Middeleeuwsche steden in Noord- en Zuid-Nederland kan men trouwens ook anderszins veel materiaal bijeenbrengen voor de oudste geschiedenis van het eeuwenoude kaatsspel.

Litteratuur. Wie onder onze lezers meer gegevens wenscht te verzamelen over de oudste geschiedenis van het kaatsen, vooral in de Zuidelijke Nederlanden, waar die oudste geschiedenis het eerst in schrift is vastgelegd, raadplege bijv. het derde deel van De Cock en Teirlinck's onvolprezen werk: Kinderspel en Kinderlust in Zuid-Nederland, bekroond door de Kon. Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, en voor ons land: Dr. J.W.P. Drost, Het Nederlandsche Kinderspel vóór de zeventiende eeuw (Den Haag, 1914), het beste boek, dat wij tot dusverre bezitten over de oudste geschiedenis der spelen en die der kinderspelen in het bijzonder hier te lande. De aldaar opgegeven bronnen kunnen ter aanvulling dienen. A.H.

>> begin