>> HOMEpage

Secretarisssen van Franeker 1521-1923
bewerking/aanvulling door A. Hallema en G.J. Bosma van het handschrift (Tresoar 8293 Hs) van D. Cannegieter (1842-1909)

Bron: Franeker Courant december 1932 - januari 1933
Internetuitgave: M.H.H. Engels, april 2025
>> naamlijst

Franeker Courant 4-11-1932
I.
Wie in den loop der eeuwen de stad en gemeente Franeker als secretaris hebben gediend.
Een onuitgegeven namenlijst uit de handschriften van wijlen den Heer Cannegieter.
Onder de manuscripten van wijlen den Heer Cannegieter, met betrekking tot de geschiedenis van Franeker daargesteld, bevindt zich ook een lijst van namen der opvolgende Franeker Stads- of Gemeentesecretarissen met daaraan toegevoegde biographische gegevens. Het leek ons voor de lezers der Franeker Courant en inzonderheid voor de in Franeker's interessante geschiedenis belangstellenden niet van belang ontbloot, om deze lijst uit te geven met een korte toelichting vooraf. Want mannen als Richaeus, Ghemmenich en Scheltema, die de stad in dit ambt hebben gediend, wier nagedachtenis nog heden in straatnamen bewaard is gebleven, die ook in andere functies de belangen der stedelijke gemeenschap hebben bevorderd, dienen beter bekend te zijn onder het levend geslacht dan thans wel het geval is. Vandaar met welwillende medewerking der Redactie van de Franeker Courant dan thans de publicatie van dit kleine onderdeel uit Cannegieter's nagelaten handschriftelijk materiaal; zijn historische naam moge er mede door blijven voortleven!
Met lette er bij de lezing van deze publicatie wel op, dat de eerste secretarissen tevens openbaar notaris waren, geadmitteerd bij den Hove van Friesland. Vandaar ook hun tweeërlei werkzaamheid in dienst der stad en van haar burgers, de eerste van administratieven aard, de tweede ten nutte der civielrechterlijke werkzaamheden. Verder zal men kunnen constateeren, dat het ambt wel in de familie bleef, nu eens van vader op zoon, dan weer op een neef of andere bloedverwanten, de familiën Richaeus, Ghemmenich en Scheltema ten bewijze. Wijst dit in de 17de eeuw al op nepotisme en cabbala's, gelijk die door de beruchte acten van correspondentie gedurende de 18de eeuw zooveel corruptie hebben veroorzaakt, dat de democratische partijen er zich met recht tegen verzetten?
Dat wij voorts niet beginnen met de burgemeesters der stad Franeker of anders gezegd de secretarissen aan de burgemeesters vooraf laten gaan, vindt zijn oorzaak in de eerste plaats in de omstandigheid dat het secretariaat der stad vroeger van meer beteekenis was dan het niet één - doch veelhoofdige burgemeestersambt. De burgemeester was tijdens de Republiek geen hoofd der stedelijke gemeenschap, nog minder vertegenwoordiger der Rijksregeering, doch niet rechtstreeks verantwoordelijk medebestuurder. Men onderscheidde immers vanaf de Middeleeuwen bij de stedelijke regeering een college van schepenen, dat van burgemeesters en de vroedschap of raad der stad. Door centralisatie dezer rechtsprekende en bestuurscolleges, door verzetting der wet en ten slotte door de opheffing der absolute autonomie der stedelijke gemeenten is dit veelhoofdig bewind in verloop van tijd een eenhoofdig geworden, waarvan het ambt, de invloed en positie van den burgemeester den invloed ondergingen. Beide colleges van rechtsprekende en wetgevende bestuurders bestonden ook lang niet altijd uit voor hun ambt of functie wetenschappelijk en administratief onderlegde personen, doch eerste eisch was de afkomst uit een aristocratische familie, althans behoorende tot de notabelen der stad. Verder waren deze burgemeesters slechts voor enkele jaren tot hun waardigheid geroepen, kwamen voort uit het schepencollege of gingen als oud-burgemeester daarin over en waren niet gesalariëerde bestuurders.
De secretaris daarentegen was als thans hoofd der administratie van de stedelijke gemeente, tevens haar adviseur in administratieve en juridische aangelegenheden, waar geen aparte pensionaris in functie was, gevolmachtigde in bestuurszaken, niet zelden gedeputeerde naar gewestelijk en landsbestuur (met een schepen of burgemeester), tevens practiseerend notaris en griffier van het schepencollege. Hiermede meenen wij voldoende te hebben aangetoond, dat onze volgorde chronologisch en historisch te motiveeren is. Bovendien hebben wij indertijd onder de papieren van den heer Cannegieter geen lijst van burgemeesters en schepenen* mogen aantreffen, zoodat we deze zelf ten deele reeds samenstelden en die na verloop van tijd eveneens hopen uit te geven, om daarmee te completeeren de nomenclatuur der autoriteiten, die vanaf de oudst bekende tijden het bestuursapparaat te Franeker in werking hebben gesteld.
Met lette verder ook op de meerdere ambten, die vele secretarissen van Franeker in hun persoon vereenigden, de academische titels, welke zij verwierven of reeds bezaten en op het feit, dat zij dikwijls in de bestuursambten der stad overgingen of te voren een zetel hadden bezet in de stedelijke regeering.
Secretaris Kaldenbach was in 1662 de eerste, die een borgstelling stortte en ook was het bij zijn benoeming, dat de eerste instructie voor den secretaris werd opgesteld, welker inhoud een merkwaardigen kijk geeft op den gang van zaken bij de gemeentelijke administratie dier dagen. Daarin kwam ook duidelijk tot uiting, dat de Raden der stad zijn meesters waren. De eed van den secretaris dateert met eenige wijzigingen al van de 16de eeuw. Zijn civielrechterlijke werkzaamheden blijken voor dien tijd uit art. 3 en 5. Hij was immers behalve notaris en deurwaarder ook griffier der schepenbank, doch moest zich van elke inmenging in politicis onthouden als in strijd zijnde met zijn ambt. Van den omvang zijner administratie ten behoeve van het stedelijk bestuur in de 17de eeuw krijgen wij eenig denkbeeld door den inhoud van art. 12-17, waarvan zeker ook merkwaardig is, dat hij de daarvoor te gebruiken boeken, alsmede ander schrijfmateriaal tot zelfs brandstoffen, materiaal voor de verlichting en reiniging voor eigen rekening moest aanschaffen, hoewel de onderscheiden boeken toch in 't archief der stad kwamen. Evenzoo moest hij zijn klerk(en) salarieeren, gelijk nog in de vorige eeuw de belastinggaarders en vrederechters moesten doen. De voorlezing der publicaties vanaf de pui voor het stadhuis door den secretaris of zijn klerk maakte hem mede tot een object van publieke belangstelling en een gewichtig personage voor het openbare leven. In verband met zijn salarisschaal was hij wel gebonden aan de tarieven, gemaakt door zijn collega's in de andere Friesche steden, doch wijl deze honoraria voor dien tijd en zijn monetaire waarden nog al vrij hoog waren, kon hij doorgaans rekenen op een goed bezoldigde betrekking, die te Franeker dan ook wel geämbiëerd werd en waarin zich eveneens tal van min of meer beroemde en verdienstelijke personen hebben onderscheiden.
Thans laten we hen in chronologische volgorde de revue passeeren.
A[nne]. H[allema].
NASCHRIFT.
Kort nadat dit hs. persklaar was gemaakt, kwam het ons niet ondienstig voor den in Franeker's geschiedenis, topographie en kunst belangstellenden en immer actieven secretaris-archivaris, den heer G. Bosma, te raadplegen over de publicatie van dit materiaal. Ongevraagd, als blijk van belangstelling inzake deze bescheiden uitgave van meest ambtelijke gegevens betreffende zijn voorgangers in het thans door hem bekleede ambt vulde de Heer Bosma aan, wat Cannegieter's lijst mist aan meer personeele gegevens en daadzaken, alsmede wat deze aangaande de laatste twee aan den huidigen functionaris voorafgaande secretarissen niet meer heeft kunnen meedeelen. Door deze medewerking, die wij als in vorige gevallen, wederom ten zeerste op prijs stellen, heeft het geheel gewonnen aan volledigheid en aankleeding, die wij ons aanvankelijk niet hadden durven voorstellen.
Natuurlijk blijft er ook thans betreffende het leven en werken van verschillende op den voorgrond tredende secretarissen van de stad (en later de gemeente) Franeker nog wel iets te onderzoeken over, maar toch mogen wij ons vleien met deze lijst en haar aanvullingen iets te hebben geleverd, dat zoowel voor de plaatselijke geschiedenis als de genealogie van personen en geslachten zijn waarde en beteekenis zal houden. Mochten intusschen een of meerderen onzer lezers ergens iets gevonden hebben betreffende de hier vermelde personen, dat publicatie verdient en niet gememoreerd werd in de lijst, dan zal mededeeling daarvan via dit blad of zijn redactie ons zeer welkom zijn. Ook geeft deze publicatie aanleiding omtrent andere autoriteiten, die een werkzaam aandeel hebben genomen inde vroegere regeering, rechtspleging en administratie, datgene op te teekenen en eventueel te vermelden, wat van beteekenis kan zijn voor de locale geschiedenis en dikwijls weer voor die van gewest en land. Er is in onzen tijd een streven, om de historiographie zoowel als de topographie weer te decentraliseeren, om daardoor niet alleen de details duidelijker af te teekenen, maar vooral de opbouwende elementen en samenstellende krachten der algemeene landshistorie beter te leeren kennen. Welnu, door deze en soortgelijke pogingen wordt een dergelijk streven begunstigd en uit het kleine en geringe het groote beter gekend. A[nne]. H[allema].

Handschrift van wijlen [Dominicus] Cannegieter met aanvullingen van den secretaris-archivaris G.J. Bosma
Secretarissen van Franeker.

I.
1521. Marten Douwesz.
komt als secretaris van Franeker voor in een stuk van 22 Maart 1521. (Privilegieboek van Franeker, p. 18).
1530-1550. Mr. Dirck, of Theodorus Gerritsz. van Delft.
Hij teekende zich T. Delphus. De eerste door hem geteekende en in het Privilegieboek geregistreerde akte is van 6 Februari 1530, de laatste van 11 December 1548 (Priv.boek, 33, 44,122). Hij stierf in 1550. Den 17-19 Mei van dat jaar werd een gerechtelijke inventaris opgemaakt, ten sterfhuize van Mr. Dirck Gerritsz. van Delft, in leven secretaris der stad Franeker, welke inventaris werd beëedigd door zijn weduwe Apollonia Lyuwedochter, terwijl uit dat stuk blijkt, dat hij vroeger was getrouwd geweest met zekere Joostje (Franeker Archief, no. 66.)
Aanvulling. Zie artikel A. Hallema: "Inventarissen van Franeker's Burgers en Boeren omstreeks 1550" in de Bijdragen en Historische mededeelingen 1925, blz. 58, 59, 72-80.
Ook het artikel van Mr. A. Telting in de Vrije Fries Deel VII blz. 74-107 "De Sint Maartens Kerk te Franeker", waarin verschillende stukken zijn opgenomen geteekend door T. Delphus.
1550-1555. Mr. Gaathije Pietersz.,
openbaar en bij den Hove van Friesland geadmitteerd notaris te Franeker; (Charterboek van Friesland, III. fol. 329) in 1553 volmacht ten Landsdage wegens Franeker, (Ald. fol. 314) in 1554 gildebroeder van den Zoetenname Jhesus gilde te Franeker; (Fran. Arch. no. 72) teekende als secretaris der stad in het Privilegieboek voor het eerst een akte van 15 Februari 1550 en voor het laatst een van 7 Juni 1553. (Priv.boek p. 112, 123, 127.) Den 23sten Januari 1555 maakte hij als secretaris van Franeker nog een inventaris op van de door Dued Wopkedochter nagelaten goederen. (Fran. Arch. no. 85). In het Charterboek wordt zijn naam verkeerdelijk opgegeven als M. C. Gaathije, waarschijnlijk omdat hij zijn naam met zeer omslachtige halen en streken teekende.
Aanvulling. Zie blz. 257 A. Hallema "De Geschiedenis der Martini of Groote Kerk te Franeker (1931.)"
Zie blz. 163 P. Koopmans "Het Notariaat in Friesland vóór 1811, Leeuwarden A. Meyer 1883. - Hier wordt eveneens gesproken van M. C. Gaathye, publ. en bij het Hof toegelaten notaris en secretaris der stad Franeker.
Een tweetal inventarissen of buelcedulen opgemaakt door G. Pietersz staan in hun geheel afgedrukt in het artikel van A. Hallema "Inventarissen van Franeker Burgers en Boeren omstreeks 1550" opgenomen in de Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap van het jaar 1925 (46ste deel). Zie ook naschrift op blz. 327-340 van de Bijdragen en Mededeelingen van het jaar 1928 (49ste deel).
De opmerking in noot 1 op blz. 80 alsof in het Charterboek gesproken zou worden van M. P. Gaathye is niet juist, aldaar wordt gesproken van M. C. Gaathye.
Zie het artikel van Mr. A. Telting in de Vrije Fries Deel VII blz. 74-107 "De Sint Maartens Kerk te Franeker", waarin verschillende stukken zijn opgenomen geteekend Gaathye.

Franeker Courant 2-12-1932
II.
1555-1578. Mr. Sybrandus Richaeus,
openbaar en bij den Hove van Friesland geadmitteerd notaris (Priv.boek p. 169), secretaris der stad Franeker van 1555 tot 1578, in welk laatste jaar hij benoemd werd tot Raad en Procureur-generaal bij den Hove van Friesland. Hij vertrok toen naar Leeuwarden en bleef zijn betrekking bij het Hof waarnemen tot 1583.
Sybrandus Richaeus was een warm voorstander der Hervorming. (Zie E. J. Diest Lorgion, Geschiedenis der Kerkhervorming in Friesland p. 115, de Friesche Volksalmanak 1855, p. 2, 4, 8, 9 en 1858 p. 8.)
Aanvulling. Zie ook blz. 179 J. Reitsma "Honderd jaren uit de Geschiedenis der Hervorming en der Hervormde kerk" 1876.
In het Archief van de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht deel 53, afl. 1 is opgenomen een artikel A. Hallema, De merkwaardige armenrekening van de stad Franeker over het jaar 1567 (Franeker Archief no. 129). Deze rekening is geheel van de hand van S. Richaeus, die de rekening mede onderteekende als armvoogd of -meester.
In het Archief van de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, deel 56, afl. 1 is opgenomen een artikel A. Hallema "Armenzorg vanwege Kerk en Staat in de 16de eeuw" waaruit blijkt, dat S. Richaeus één der vijf armvoogden in 't suyder quartier is geweest.
Zie ook het artikel van Mr. A. Telting in de Vrije Fries Deel VII blz. 74-107, "De Sint Maartens Kerk te Franeker", waarin verschillende stukken zijn opgenomen geteekend S. Richaeus.
1578-1580. Wilhelmus Seerps,
openbaar notaris, komt als secretaris van Franeker voor op het jaar 1578 (Franek. Arch. no. 157) en bleef dit waarschijnlijk tot 1580.
1580-1584. Dominicus Richaeus,
was secretaris in 1580, 1581 en 1582 (Fran. Arch. nos. 168, 169. Charterbk. IV 249 en Priv.boek 17) en zal dit vermoedelijk gebleven zijn tot 1584.
Aanvulling. Zie de Vrije Fries Deel VII blz. 288 het artikel van Mr. U. A. Evertsz. Frisiaca.
1584-1625. Paulus Wilhelms van Ghemmenich,
geboren in 1559, zoon van Wilhelm Henricks van Ghemmenich († 16 April 1602) en Anna Paulusdochter Lock († 4 November 1599) was secretaris van Franeker van 1584 tot 1625 (Charterbk. IV, 532, 657, Fran. Arch. nos. 7, 9, 199, 235, 382; 611, 673, 741) en genoot als zóódanig een jaarlijksche gagie van f 50 (Ms. aanteekening, van Dr. Banga overgenomen). Hij komt met zijn naam en wapen voor in den gevel van het Raadhuis, 1591, was in 1613 administrateur van het Proevenhuis; (Fran. Arch. no. 660), volmacht der Vijf Deelen Binnendijks; (Ald. nos. 376, 413, 481, 656) openbaar en bij den Hove van Friesland geadmitteerd notaris en gehuwd met Eets, of Eetske Lentz, of Lens, dochter van Hans Lentz, J. U. Dr. en Eets Jans Runnia.
Paulus van Ghemmenich en de oud burgemeester Lambertus Anthonis Staeckmans, die met zijne zuster Evertje van Ghemmenich was getrouwd, waren de stichters van het bovenbedoeld Proevenhuis, waarvoor zij den 2den April 1609 een fonds creëerden "ter liefde en memorie van hun zal. ouders en vrienden." Ter herinnering daaraan werd in den muur van het Proevenhuis een gedenksteen geplaatst, waarop stond:
Stadts Provenhuijs
bij die van
Ghemmenich ende Staackmans
gefundeert Anno MDCIX
(Priv. boek p. 218 en v.).
Van Ghemmenich, † 25 Januari 1626 in den ouderdom van 66 jaren en zijne vrouw 23 December 1643, eveneens op dien leeftijd, liggen in de St. Martini-kerk op het koor begraven, onder een prachtige zerk, op de vier hoeken voorzien van de ongeschonden wapens van Ghemmenich, Lock, Lens of Lentz en Runnia en met het volgend rondschrift:
A[nn]o 1626 den 25 January sterf den Erentph. Achtb. Paulus van Ghemmenich, in leve(n) Secr. der Stad Franeker, out 66 jaer. Ao 1643 den 23en Xber. (December) sterf de Eerbare Deughdsame Eets Lens zijn wijf ende leggen alhier begraven, out 66 jaer.
Eetske Lentz was in 1631 weduwe met onmondige kinderen (Priv.boek p. 218) en in 1638 buitenmoeder van het Proevenhuis (Fran. Arch. no. 860).
Aanvulling. Volgens den heer H. Wenning stelt de 12de persoon in den cordonband aan de oostzijde van het stadhuis te Franeker den secretaris Paulus van Ghemmenich voor.
Zie ook A. Hallema, De Geschiedenis der Martini of Groote Kerk te Franeker (1931) blz. 238 en 239.
1625-1637. Mr. Wilhelmus of Willem van Ghemmenich,
zoon van den voorgaande, werd 30 Juni 1620 als Lit. Philos. et Juris Studiosus ingeschreven in het Album der Academie te Franeker en promoveerde 22 Mei 1637 tot J. U. Dr. Hij was van 1625 tot 1637 secretaris van Franeker (Arch. Slachtedijken; Fran. Arch. nos. 793 en 850). Zijn naam komt voor op de groote- of voorheen kerkklok te Franeker, van 1629.
In 1637 bedankte hij als secretaris, omdat hij tot advokaat van het Landschap Friesland was benoemd. Bij resolutie der Staten dier provincie werd hem als landsadvokaat een tractement van f 600 in het jaar geaccordeerd. Hij werd door Burgemeesteren en Raad van Franeker benoemd tot Pensionaris-ordinaris der Stad, was een broeder van Mr. Jacob van Ghemmenich, die volgt, blijkens een brief, d.d. 7 September 1645 (Fran. Arch. no. 922) en schijnt ongehuwd te zijn gestorven.
Aanvulling. Zie Inventaris van de archief-collectie van wijlen Dr. J. Banga blz. 9. Specificatie van de salarissen en kosten van Wilhelmus Ghemmenich, secretaris van Franeker, ten laste van de stad over de jaren 1631-1635.
1637-1662. Mr. Jacob van Ghemmenich,
geboren in 1608, zoon van bovengenoemden Paulus en broeder van den voorgaande, J. U. Dr., advokaat voor den Hove van Friesland, benoemd tot secretaris van Franeker 24 Juli 1637, welk ambt hij tot zijnen dood in 1662 bekleedde, was Monster-commissaris der provincie Friesland, administrateur van het Proevenhuis, (Fran. Arch. nos. 912, 1046, 1131) administreerend kerkvoogd; (Ald. no. 1079) floreen-ontvanger (Ald. no. 1126) en rentmeester van "het Stadscorpus" (Ald. no. 1129). Hij was gehuwd met Catharina van Kingma en stierf 3 October 1662, in den ouderdom van 54 jaren, terwijl zijne vrouw hem den 25sten Februari 1682 in den dood volgde. Beide echtelieden zijn in het koor der St. Martini-kerk begraven, alwaar hun grafschrift luidt:
A[nn]o 1662, den 3den 8bris (October) sterf de Erentph. Achtb. Heer Jacob van Ghemmenich. J.U.D., int leeven mede monstercommissaris van de Provincie ende Secretaris der stad Franeker, oudt 54 jaer ende leit alhier begraven. Den 25 Febr. 1682 sterf Juffrouw Catharina van Kingma, wedu. van de(n) Heer Jacob van Ghemmenich ende leit alhier begraven.
Aanvulling. De eerste steen van het oude waaggebouw is gelegd door het zoontje (Paulus) van den stadssecretaris Mr. Jacob van Ghemmenich (1657). Op den gevelsteen in het waaggebouw staat:
Paulus van Ghemmenich, die lagh,
Als hij sijn elfde jaar insach,
Aan dit gebouw den eersten steen
Tot wight en wacht van het Gemeen.

1662-1679. Mr. Gerhardus Kaldenbach,
J. U. Dr. en advocaat voor den Hove van Friesland, werd 24 November 1649 benoemd tot secretaris der Franeker academie en in het volgend jaar tot bibliothecaris dierzelfde academie, voor welke betrekking hij in 1657 bedankte (Vriemoet, 887 en 892); Vroedsman 21 November 1657; volmacht ten Landsdage wegens Franeker in 1660, burgemeester 31 December 1658 tot 19 November 1662, toen hij dit ambt neerlegde tengevolge zijner benoeming tot secretaris van Franeker, welke betrekking hij bekleedde tot 1679 (Priv.boek, 250).
Aanvulling. Zie Franeker Burgerboek "Gerardus Kaldenbach j. u. dr. mede advocaat voor den hove van Friesland en vroedsman dezer stede, geboortig van Amsem in Gelderland, is tot burger geadmitteert nadat hij den voorschreven eed hadde gepresenteert Juni 1658.
Zijn zoon Arnoldus Kaldenbach, geboren te Franeker, wordt genoemd in J. W. Regt, Neerlands Beroemde Personen en was Lector in de wijsbegeerte te Franeker en stond in 1678 op het drietal voor het professoraat in die wetenschap, aan de school zijner geboorteplaats.
Bovengenoemde Gerhardus Kaldenbach stortte, ingevolge eene resolutie der Staten van Friesland, d.d. 2 en 30 Maart 1660, bij de aanvaarding van zijn secretariaat een som van f 500, waarvoor hij een obligatie ontving, die bij vervolg op de opvolgende secretarissen overging. (Fran. Arch. no. 1186).
Kaldenbach was gehuwd met Ida Verhel, die hem overleefde. (Ald.)
A[nne]. H[allema].
Franeker Courant 9-12-1932
III.
1662-1679. Mr. Gerhardus Kaldenbach.
Ter gelegenheid van de benoeming tot secretaris werd voor den Secretaris eene Instructie vastgesteld, die in het Privilegieboek van Franeker, p. 251 en aldus werd geregistreerd.
Articulen ende conditiën geconcipiëert ende gemaeckt bij de Burgemeesteren, Recht ende Raeden der Stede Franeker, nae welke de Secretaris der voorss. Stadt hem 't allen tijden int bedienen van zijn Secretaris of te geheijmschrijvers ampt neffens de voornoemde Raed, sijn meesters, zoowel den jongsten als den oldsten, sampt ingezetenen ende burgers der voorss. Stadt, soowel den minste als den meesten, goedwilligh sal gehouden sijn te voegen, rechten ende draeghen, dat bij sijn Eede, die hij in't aennemen van zijn officium sal praesteren.
1. Inden eersten sal de Secretaris daegelijx met alle getrouwe neersticheijt ende vlijt de Secretarije der voorss. Stede met den aankleve van dien waernemen ende goede opsicht hebben soo wel doenlijck tot dienste van den Raed, Burgers ende inwoonders, sampt alle menschen, die hij ambtshalven schuldigh ende gehouden sal sijn te dienen.
2. De Secretaris sal voor ende nae middaghs der werckendaegen nae gelegentheijt van saeken tot sijn huijse ofte woonplaats vijnbaer (vindbaar) sijn, ofte in d'Secretarije op 't Raedhuijs, omme in d'Secretarije goede ordre te houden ende een ijegelijck aen expeditie te verhelpen.
3. Item sal de Secretaris op den ordinaris in 't visiteren en termineren van parnaris in 't visiteren en termineren van partijen plaijdoijen, dingtalen en processen, als de Stadtsclock luijt, selffs in persone bij den Raed verschijnen, ofte soo hij in commissie is, een van sijn geswooren clercquen in sijn plaetse senden.
4. Oock sal de Secretaris om sonderlinge ende wichtige reedenen in het aff en opzetten des Magistrats hem niet moeten moijen, veel min sijn goedbeduncken ten fine voorss, 't zij directelijck oft indirectelijck, tegens niemant, wien hij mach sijn, seggen oft sulx openbaeren.
5. Van's gelijcken sal de Secretaris gehouden sijn te holden ofte bij sijn clercq doen houden, goede notulam ofte rotulam van alle lopende processen, die bij partijen voor desen gerechte beleijt mogen werden, en op den selven rolle te teyckenen, mitsdien de processen onderschrijven bij wie van de postulanten die ontvangen werden, met de name van de Commissaris ofte Rapporteur, bij wien eenige processen ofte requesten van parthijen berusten mogen, des genietende daer voor behoorlijck salaris.
6. De Secretaris sal 't allen tijden gehouden wesen alle executiën mede helpen doen ende exerceren met eenige gecommitteerden uijt den Raad, voor 't salaris daartoe staende.
7. Item sal de Secretaris alle akten judicieel, missiven, requesten, resolutiën ende andere saecken, den Stadt aangaende, ofte emand van den Raade, gehalden wesen bij geschrifte te stellen ofte door sijn clercq laeten stellen, sonder daervan eenigh salaris te genieten.
8. Van's gelijeken sal de secretaris gehouden sijn als hij van den Raed versocht wert, 't sij in't visiteeren van processen ofte andersins sijn advijse te geven bij sijn Eede, nae sijn beste wetenschap ende verstant, sonder eenige profijte van consenten, breucken ende andersins.
9. Sal oock de Secretaris in geen resolutiën zijn stemme mogen geven, ofte sijn goedbeduncken seggen, meer niet als hem van den Raed, sijn meesters, affgewaecht wort.
10. Oock sal de Secretaris gehouden sijn binnen ende buijten Landts, alwaer de stadt te doen mach hebben, van den Raed versocht wesende, van Stadts wegen allenich, ofte met een à twee uijt den Raede, te reijsen, ende dat voor al sulck een salaris, als die van den Raede daegs heeft.
11. Voorts alle arme, miserabile personen, dit 't recht causa Dei expeditie van justitie gunt, eensgelijcks om Godeswille gehouden wesen voor den Gerechte hun luijder acten, actitaten ende andersins te schrijven, doch ingevalle sodaenighe personen in hun recht geraecken te triumpheren, soo sullen sij gehouden sijn den Secretaris te salariseren.
12. De Secretaris sal gehouden wesen (sonder eenigh salaris te genieten) te schrijven, ofte door sijn clercq laten schrijven, al hetgeen hem die Raed ende Vroedschap belast te schrijven ende de Stadt aengaen mach, in't Memoriaal, acte-, placcat-, ende exces-boek, welcke voors. vijer boecken elx bezonder en appart sullen sijn, en hij buijten costen van de Stadt holden, en 't gene in gedachte boecken bij den Secretaris door sijn hand authenticeren ende subscriberen.
13. Item sal de Secretaris gehouden wesen op sijn costen te houden een recesboeck, inde welcke hij sal moeten perfectelijck opschrijven alle acten, tusschen partijen voor 't recht vallende soo ordinaris als extraordinaris, voor het salaris daertoe staende.
14. Gelijck hij oock tot sijn costen een Weese-boeck sal moeten houden en in denselven schrijven, ofte door sijn clerq doen schrijven alle inventarissen ende andere saken, de weeskinderen deser Stede concernerende, voor 't salaris daertoe staende.
15. Alsmede een Sententie-boek, daer in hij alle interlocutoire en definitive sententiën perfectelijck sal moeten schrijven, item een registratie- authorisatie- proclamatie- consignatie- praeferentie- en protocolboeck, om in een ijder van d' selvige te stellen d' instrumenten, daer in passende, voor behoorlijck salaris.
16. D' Secretaris ofte clercq sal 't allen tijde de praesiderende Burgermeester, soo wanneer 't versocht wort, copie ende visie doen hebben van de contumaciën ende excessen, mits genietende 't salaris daertoe staende.
17. Item sal de Secretaris gehouden sijn alle jaeren op te schrijven ofte door zijn clercq doen opschrijven, ter ordonnantie van de praesiderende Burgermr. in't burgerboeck, ('t welck hij sal moeten houden), alle burgers ende incomelingen, ende hen luijder certificatiën te registreren aenstonts achter de naem van den ingecomen persone, voor 't salaris daer toe staende.
18 D' Secretaris sal niet buijten d' Stadt mogen reijsen en aldaar een nacht uijt verblijven, zonder consent van den Raed ofte d'praesiderende Burgermeester, nochte de clercq buijten verlof van den Secretaris.
19. Item is bij den Raed voorss. voor een eewigh statut gestatueert ende geordineert, dat van nu voortaen d' secretaris bij sijn leven lijve sijn staet en ampt met den aankleeff van dien, niet sal mogen resigneren ende afstaen, 't sij door kranckheijt van sijn persone, ouderdom, off wat oorsaecke sulx sal mogen wesen ofte gebueren in ene andere, omme daer uijt te verwachten eenige profijten, giften, gunsten ofte gaven: dan tot wat tijden hij sulcke resignatie en afstand geraecken mochte te doen, sal hij gehouden wesen ’t selvige te resigneren in handen van den voornoemden Raed, ten eijnde het met sijn annex vrijelijck gedefereert mach werden bij hen luijden aen een ander persone, die sij alsdan bevinden sullen bequaem te wesen om de Stadt van 't Secretaiis ampt met sijn aancleve te bedienen.
20. De Secretaris sal alle ordonnantiën, statuten, resolutiën en placcaten bij den Hove van Friesland en Raed gestatueert, publicatie vereijschende, des Stadts clock laten luijden en die selvige, sonder salaris daer aff te verwachten, voor 't Raedhuijs in't openbaer selfs ofte door sijn clercq publiceren ende vercondigen, tot wat tijden hem sulck opgeleijt en geordineert sal werden.
21. Gelijck oock de Secretaris ofte sijn clercq ’t allen tijden gehouden sal wesen, alle reeckeningen deses Stadts-corpus, ontvangh, ofte rentampt en het geestelijcke comptoire, sampt ordonnantiën, obligatien, brieven ende instrumenten, met wat naem ofte wat van qualiteijt die mogen wesen, geïntituleert en tot deese tijt tot laste van voorss. Stadt geweest hebbende, te stellen en schrijven sonder eenigh jaerlijx tractament ofte eets daer voor te genieten, sullende hijer onder d'Arme voogden reeckeninge mede begrepen sijn.
22. Papier, pennen ende inct sal de Secretaris aen de Stadt, voor soo veel op ’t Raedhuijs verbesigt wort, moeten leveren geduijrende sijn bedieninge op sijn eijgen costen.
23. En dewijle hij het Raedhuijs ordinaris en meest is gebruijekende, sal hij tot menagie van de Stadt alle jaeren sijner bedieninge op sijn costen mede moeten leveren en verschaften turff en bequaem brandhout, als men gewoon is geweest te branden, item kaersen soo veel voor oft op ’t Raedhuijs van nooden sijn, en het Raedhuis laeten suijveren door de booden. volgens older gewoonte ende gebruijck.
24. D' Secretaris sal daer te nevens d’Secretarie voorss. sonder jaerlijcks tractament, off eets van de Stadt, schoon tot desselffs laste comende ofte tot deese tijt geweest sijnde te praetenderen, bedienen.
25. Ten eijnde niemant bij den Secretaris ofte sijn clercq in 't eijschen ende ontvangen van 't salaris geëxactioneert werde, soo sullen die selvige hun van nu voortaan reguleren nae de salariën van andere Stadtssecretariën in Frieslandt.
Welche voorss. vijffentwintigh artikelen ofte conditiën, nadat d'olde Burgermr. Dr. Gerhardus Kaldenbach te vooren gelesen sijn, hij op d'selvige bij opgedachte Burgermeester en de Raeden tot de vacante secretarie deser Stede met den aencleve van dien, in plaetse van Wijlen Mr. Jacob van Ghemmenich, in leven Secretaris alhijer, is gepromoveert, ende heeft tot nagecomen dies aen handen van d' gemelde Raed den 19e Novembr. 1662 gepresteerd den solemnelen Eede, hijer nae volgende.
In kennisse sijn handt neffens de handt van Dr. Nicolao Hindema, eerste gesworen clercq. (w. g.) G. KALDENBACH. (w. g.) N. HINDEMA, 1662.
Franeker Courant 16-12-1932
IV.
1662-1679. Mr. Gerardus Kaldenbach.
Forma des Eeds van d' Secretaris.
Alsoo ick, Gerhardus Kaldenbach, Utriusque juris Doctor, mede Advocaet voor den Hove van Friesland ende O1d-Burgermeester deser Stede Franeker, tot Secretaris der voorss. Stadt vercoren ben, soo gelove ende sweere ick bij ende voor de Nederlandsche geunieerde provinciën in 't generael, dese provincie van Friesland in 't particulier ende besonder voor de Stadt Franeker, tot wederstandt van alle onse vijanden met haeren aenhangh, op te setten lijff ende goed, d'Overicheijt van de voorseijde provinciën, als die Generale Staten, ende Sijn furstelijcke Genade Prins Willem Frederick van Nassau, etc. mitsgaders de particuliere Staaten van Friesland, het Hoff provinciael aldaer, ende besonder de Magistraet met de gesworen Vroedschap deser Steden, elx nae sijn wettelijcke commissie, hou, trou ende gehoorsaem te sijn, al het gene d'selve Overicheden tot meeste nut, vorndeel ende beste van de gemene saecken, Landen ende Steden van Friesland, 't sij Lands regeringe ofte krijgssaecken nodigh ende raedsaem sullen vinden, voor mij selves trouwelijck te helpen effectueren, ende d' ingesetenen deser Stadt tot gehoorsaemheijt, vreede ende eenigheijt te vermaenen, voorts generael alle mijne raedslaegen tot meeste ruste ende eendracht van dese provincie, voornaemelijck van dese Stadt te richten, mij in disputen van de Magistraet niet te vermengen, niet meer als mij afgevordert wort, goede ende pertinente ordre te stellen ende houden over processen, item reces-, sententie- ende inventaris-boecken, sampt weesereeckeningen, ontscheijdingen en diergelijx, mijn bedieninge raeckende, eens gelijcks oock resolutién, den Magistraet ende Vroedschap ofte Stadt concernerende, dat die selvige alle pertinentelijck werden geregistreert. Belove mede des Stadts goed, soo veel mij vertrout mach worden, tot profijt van de Stadt getrouwelijck te handelen en mij door geenderleije bate, schaede, eere, schande, vrundschap, gunst, haet ofte nijt tegens 't gene voorss. is, bewegen te laeten, oock voor mij selven geenderleije profijt te soecken, dan soo veel mij rechtelijck volgens mijn instructie ende de nijeuwe ordonnantie toegelaten is, ende mij nae inhoud van dien in alles te houden ende te draegen als een goed, vroom, eerlijck ende vreedsaem Secretaris toebehoort, ende de secreten ven de caemer niet te openbaeren.
Soo waarlijck help mij Godt Almachtich! (Privilegieboek, p. 251-255).
1679-1690. Simon Petrus de Weijn,
zoon van den oud-burgemeester Cornelis Simons de Weijn, geboren te Franeker, werd 14 Januari 1661 als philos. et ling. Studiosus ingeschreven in het album der Franeker academie; 16 Mei 1669 gekozen tot vroedsman, electeur in 1670, 1672, 1673, 1675 en 1678; benoemd tot Burgemeester 29 Juli 1679, legde dat ambt neder den 16den Augustus van dat jaar, toen hij werd aangesteld tot Secretaris van Franeker, welke laatste betrekking hij bekleedde tot 1690.
1690-1691. Petrus, of Pieter Sijdwint,
benoemd tot Secretaris van Franeker 23 Me l 1690, bleef dit slechts korten tijd. (Zie Fran. Arch. No. 1186).
Den 4den November 1691, toen hij Franeker scheen verlaten te hebben, insinueerde hij als oud-secretaris, de heeren Burgemeesteren, om hem te restitueeren een zak met f 500 aan schellingen, dien hij op hun last den 17den October bevorens op het Raadhuis verzegeld, onder hen had geconsigneerd. (Fran. Arch. No. 1421).
1691-1709. Julius van Jeltinga,
was 18 October 1691 secretaris van Franeker (Zie Fran. Arch. No. 1186) en werd vermoedelijk den 7den Maart van dat jaar benoemd. Den 4den Januari 1709 werd hij op zijn verzoek ontslagen.
1709-1712. Bernardus Nording,
zoon van Dr. Curtius Nording, werd benoemd tot Secretaris van Franeker, 27 April 1709 en bleef dit tot zijnen dood (vóór 8 Juni 1712). Hij was gehuwd met Josina Laquaerdt, die hem overleefde. (Fran. Arch. No. 1186).
1712-1753. Jacobus Scheltema,
was reeds Secretaris van Franeker 8 Juni 1712. (Zie Fran. Arch. no. 1186).
Titia Bogarda, weduwe van Suffridus Westerhuis, legateerde aan hem, haren neef, het door hem bewoonde huis, ten westen van het Martena-huis te Franeker, met oranjerie en tuin. (De Vrije Fries dl. I p. 157).
Den 3den December 1753 verzocht hij zijn ambt te mogen overdragen aan zijn neef Cornelis Scheltema, welk verzoek werd geaccordeerd, mits dat de nieuw benoemde secretaris aan het Geestelijk Comptoir zou betalen f 125 en aan het Stads Comptoir f 600. Jacobus Scheltema stierf 14 October 1761 en ligt in de St. Martini-kerk begraven, waar zijn grafschrift luidt:
1761. Den 14 October is in den Heere gerust.... Jacobus Scheltema, old-secretaris der Stede Franeker, voogd van 't Claarcampster weeshuis en van de St. Martinikerk te Franeker, oud 76 jaar en leit alhier begraven.
1753-1790. Mr. Cornelis Scheltema,
zoon van den oud-burgemeester Paulus Scheltema en Sjoukje Everts Beduin, werd tot secretaris van Franeker benoemd 3 December 1753 (Zie hiervóór). Hij bekleedde deze betrekking tot 28 October 1790, was J. U. Dr. en gehuwd met Hiltje Altena.
Cornelis Scheltema stierf 16 Augustus 1801 en ligt in de St. Martini-kerk te Franeker begraven, alwaar zijn grafschrift luidt:
Den 16 Aug. 1801 stierf Mr. Cornelis Paulusz. Scheltema, in leven secretaris der Stede, oud 75 jaar en 41½ maand.
Aanvulling. Sjoukje Everts Beduin was ook een burgemeestersdochter van Franeker.
Hiltje Altena was een dochter van Nikolaas Altena, predikant te Langweer en van Lutske Ennema, beiden ook afkomstig van aanzienlijke familiën te Franeker.
11 Juli 1750 verschenen bij Jacob Brouwer te Franeker: Bruilofsgedichten voor Dr. Corn. Scheltema en Hiltje Altena, van Joh. Habbema, R. D. Heimans, med. stud. en J. Haitsma (zie Stads- en Dorpskroniek van Friesland I van Dr. G. A. Wumkes.)
Zij hadden zes kinderen t.w. Paulus, die met gelukkigen uitslag de landbouwkunde beoefende en wiens geschriften ook meermalen de eer der bekroning met goud en zilver wegdroegen, Nicolaas, eerst Vendu-meester te Franeker en daarna Procureur-Generaal, Sjoukje, Lucia, Jacobus (vroeg gestorven) en Mr. Jacobus, eerst boedgoedsontvanger te Franeker en daarna in verschillende functies werkzaam, verder letterkundige en geschiedschrijver, was gehuwd met zijn nicht Pietje Ennema, dochter van Johannes Ennema, burgemeester te Franeker en Cornelia Eijdsma.
Het geslacht der Scheltema's was vrij zeker van Vlaamsche afkomst; omstreeks 1720 heeft men den naam van Scheltema aangenomen naar één door hen toenmaals bewoonde state bij Boxum.
Naast het ambt van stadssecretaris had Mr. Cornelis Scheltema, als advocaat, een uitgebreide praktijk.
Zie verder "Het leven en de letterkundige verrichtingen van den gechiedschrijver Mr. Jacobus Scheltema, beschreven door P. Scheltema, Amsterdam G. Portielje 1849.
1790-1795. Johan Frederik Maurits Herbell,
geboren te Rees bij Wezel in de Rijnprovincie in 1752, studeerde te Duisburg en later te Franeker, alwaar hij in 1761 als Lit. Hum. Studiosus werd ingeschreven. Hij onderscheidde zich zoozeer, dat in 1770 aan hem de last werd opgedragen, om het Franeker handschrift van Horatius met de bestaande uitgaven te vergelijken. Daarna zag hij zich geplaatst als gouverneur bij den zoon van den baron thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg te Beetgum, die zich sedert eenigen tijd bezig hield met het verzamelen en uitgeven der Plakkaten en Charters van Friesland, waarin hij door Tholen en A. Heringa geholpen werd. Na den dood van eerstgenoemde verleende Herbell zijnen bijstand, en toen ook de baron overleden was, ontvingen Herbell en eenige andere bekwame mannen den last, hun door Gedeputeerde Staten opgedragen, om de uitgave der Friesche Charters voort te zetten. Hij gaf hieraan gevolg, zoodat in 1793 een 5de deel van het "Groot Plakaat- en Charterboek van Friesland" verscheen, waarin alle staatsstukken van 1602 tot 1686 opgenomen zijn, met aanteekeningen van Herbell verrijkt.
Voorts heeft deze geleerde een groot aantal geschriften van den uitstekenden hoogleeraar Petrus Camper in het Hoogduitsch vertaald.
Herbell werd vervolgens ontvanger der floreenen in het dorp Engelum, den 27sten November 1790 benoemd tot secretaris van Franeker uit welke betrekking hij, tengevolge der staatsomwenteling in 1795 werd ontslagen. Daarna wijdde hij zich ambteloos aan zijne geliefkoosde studiën, werd in 1802 Secretaris van Sneek en in 1811 voorzitter van de rechtbank van eersten aanleg aldaar. Hier was hij op eene loffelijke wijze werkzaam tot aan zijn overlijden, te Sneek den 25sten Januari 1819.
Aanvulling. Zie artikel van Prof. Brugmans in Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek Deel II bldz. 726.
Levensschets van de hand van H. Amersfoordt in Algem. Konst en Letterbode 1819, no. 37.
Visser en Amersfoordt's Archief voor Vaderlandsche en inzonderheid Vriesche Geschiedenis, oudheid- en Taalkunde. Inleiding.
Janko Douwama's Geschriften, Inleiding, 25 vlg. De Vrije Fries VII, 324 vlg. W. Eekhoff Geschiedenis en samenstelling en uitgave van het Groot Plakkaat- en Charterboek v. Friesland. J. van Leeuwen, Alphabetisch Register of Algemeen Repertorium op het Groot Plakkaat- en Charterboek 1857. Inleiding.
Mej. R. Visscher, Catalogus der Stedelijke bibliotheek van Leeuwarden (1932) bldz. 212 en 263, waaruit blijkt, dat een catalogus van de nagelaten bibliotheek van J. F. M. Herbell, 1819 zich in het Stedelijk archief te Leeuwarden bevindt.
In het Friesch museum bevindt zich een teekening van Oost. Ind. inkt, voorstellende secretaris Herbell, ten voeten uit, rechts, in de linkerhand een stok en in de rechterhand een steek.
Ik heb dezer dagen in een particulier familie-archief, berustende ten huize van den heer H. A. M. Swellengrebel, Huize "De Molen" te Oudenbosch, een aantal brieven van Mr. Herbell gevonden, betreffende koloniale aangelegenheden, die een nadere bestudeering verdienen. T.z.t. hoop ik daarop terug te komen. A[nne]. H[allema].
Franeker Courant 13-1-1933
V.
1795-1799. Mr. Cornelis Scheltema,
hiervoor genoemd werd den 12den Februari 1795 weder in zijne vorige ,betrekking hersteld en ontving den 8sten Juli 1799 op zijn verzoek eervol ontslag als secretaris.
1799-1811. Mr. Isaac Telting,
geboren te Steenwijk 7 April 1776, zoon van Albartus Telting en Tettje Scheltema, werd tot Secretaris van Franeker benoemd 29 Juli 1799. In 1808 werd hij tot stadsrentmeester aangesteld op een tractement van f 150.
Toen in 1810 Holland bij het Fransche Keizerrijk werd ingelijfd, nam hij den 16den Juni 1811 zijn ontslag als secretaris en werd dienzelfden dag door den Maire van Franeker benoemd tot Griffier aldaar. De Municipale Raad kon zich met dit benoemingsrecht niet best vereenigen en schijnt daartegen geprotesteerd te hebben, echter zonder succes.
Telting was den 15den October 1802 aangesteld tot notaris te Franeker, huwde Maria Allardi, werd 6 October 1827 benoemd tot lid van den Raad en 21 December 1843 tot Wethouder. Hij stierf 1 November 1846 en ligt te Firdgum begraven.
Zooals ik hiervoor bij Mr. Gerhardus Kaldenbach reeds heb gezegd, ging zekere obligatie van f 500 steeds bij vervolg op nieuwe secretarissen over. Zoo was deze obligatie den sden Augustus 1799 bij cessie ook overgegaan op den nieuwen Secretaris Telting. Na zijn ontslag in 1811 schijnt er vooreerst geen opvolger te zijn benoemd en bleef dus de rentelooze obligatie in het bezit van den afgeganen titularis. Op grond van dit ambtsbezwaar, verzocht hij den lsten Januari 1816, aan Burgemeesteren en Raad, om in zijn ambt van Secretaris te worden hersteld. Bij een rekwest van 28 Februari deszelfden jaars, wendde hij zich opnieuw tot den Raad, verzoekende dat, vermits een ander als secretaris was aangesteld, deze gelast zoude worden de obligatie over te nemen, of dat die op eenige andere wijze moge worden gemortificeerd. Burgemeesteren vroegen daarop aan den Gouverneur, hoe met dit ambtsbezwaar te handelen? Op advies van Gedeputeerde Staten van 29 April 1816 werd het bezwaar opgeheven, door aan den oud-secretaris Telting den 2den September 1817 uit de stadskas f 500 te betalen. (Fran. Arch. no. 1186.)
Aanvulling. Zijn eerste echtgenoote Maria Allardi was een professorsdochter. Den 6en October 1811 hertrouwde hij te Franeker met Clasina Martina de Crane, eenigste dochter van Prof. J. W. de Crane. Zie D. Cannegieter "Geschiedenis van het Martenahuis te Franeker, 1895.
Zie over Mr. Is. Telting als voogd van het Klaarkampster Weeshuis mijn Geschiedenis van dit weeshuis en over denzelfden als kerkvoogd mijn nader in dit blad verschijnende Gesch. der Martini of Groote Kerk te Franeker. A[nne]. H[allema].
1814-1832. Mr. Petrus Johannes Romar,
J. U. Dr., tot secretaris aangesteld bij besluit van Commissarissen Generaal den 8sten Januari 1814 en later bij Koninklijk besluit van 6 Maart 1824.
Hij was misschien een zoon van Paulus Hyacynthius Romar, die den 23sten September 1787 tengevolge der toenmalige staatkundige woelingen, de vlucht nam en een broeder van Otto Johannes Romar, geboren te Franeker 21 April 1778 en † als gepensioneerd kolonel enz. in 1834.
De secretaris Romar stierf 13 September 1832.
Aanvulling. Mr. Petrus Johannes Romar werd te Franeker geboren, den 14en November 1783 als zoon van Jan Romar en van Sipkje Ulbes Waardenburg.
Zijn grootvader Pierre Jean Baptiste Reyze de Romar was uit een aanzienlijk Fransch geslacht gesproten en verliet, om onbekende redenen, zijn vaderland in het jaar 1734 en liet zich als burger aan Franekers hoogesehool inschrijven en vestigde zich aldaar als boekverkooper en onderwijzer in de Fransche taal.
Volgens het Franeker Burgerboek is Pierre Jean Baptiste Reyse de Romar mede als burger geadmitteert, nadat de eed daartoe staande in handen van den heer B. Wellens hadde gepasseerd. Actum 17 October 1740. Hij overleed te Franeker in 1762 en op 8 Juni van dat jaar werd door den secretaris der Franeker Hoogeschool, P. R. Brouwer de bibliotheek van wijlen Petrus Romar, boekverkooper aldaar, verkocht (Dr. G. A. Wumkes "Stads- en Dorpskroniek van Friesland deel I).
Hij liet zes kinderen na, o.a.: Dionysius Romar, oud 73 jaren, te Franeker overleden 10 April 1814, was boekverkooper. Paulus Romar, oud 51 jaren, te Franeker overleden 4 Aug. 1796, gehuwd met Sjoukje Ottes Salverda (zie Wumkes, Stads- en Dorpskroniek van Friesland). Anna Clara Romar, oud 78 jaren, te Franeker overleden 2 Februari 1826, gehuwd met Pieter Sijsverda, koopman en vroedsman te Franeker. Jan Romar, was de jongste der kinderen, werd na den dood van zijn vader opgenomen in het Klaarkampster Weeshuis, en opgeleid tot heelmeester en vestigde zich als zoodanig eerst te IJlst en daarna te Franeker, alwaar hij de achting en het vertrouwen won zijner mede-ingezetenen. Hij was gehuwd met Sipkje Ulbes Waardenburg en had twee kinderen, Petrus Johannes en een dochter. Hij overleed in 1791, toen zijn zoon Petrus Johannes acht jaren oud was. Deze werd opgenomen in het Klaarkampster Weeshuis en bezocht de latijnsche scholen. In 1799 verliet hij het weeshuis en werden de kosten voor zijn studiën hoofdzakelijk gedragen door de familie. In 1800 werd hij tot de hooge school toegelaten en studeerde oude en nieuwe talen en wijsbegeerte. Hij verkreeg eene geldelijke toelage op aanbeveling van curatoren der hoogeschool en van het stedelijk bestuur.
26 April 1805 werd hij tijdelijk belast met de waarneming van het conrectoraat der latijnsche scholen alhier, welke benoeming het volgend jaar (1806) in een vaste aanstelling werd omgezet. Hij genoot als zoodanig een jaarwedde van f 450.
Als gevolg van den achteruitgang van de hoogeschool rieden de hoogleeraren hem aan zich toe te leggen op de beoefening van de rechtsgeleerdheid en promoveerde hij mitsdien 18 December 1811, na verdediging van eenige korte stellingen, tot doctor in de rechten.
Bij Keizerlijk decreet van 5 Maart 1812 werd hij benoemd tot griffier van het vredegerecht, kanton Akkrum, en vestigde hij zich in Mei 1812 metterwoon te Joure.
In 1814 werd hij tijdelijk benoemd tot secretaris van Franeker, welke tijdelijke aanstelling is omgezet in eene vaste aanstelling; hij bleef dit ambt waarnemen tot zijn dood 13 September 1832.
Bij K. B. van 30 November 1820 werd hij benoemd tot lid van de provinciale commissie voor onderwijs in Friesland en tot schoolopziener in het negende district en in 1829 belast met het secretariaat dezer commissie. Hij was ook bestuurder van de maatschappij tot nut van 't algemeen en heeft alszoodanig verschillende voorlezingen gehouden o.m.: Over de voordeelen van de gezelligheid. Van de verandering in uitwendige omstandigheden op de wending in het menschelijk karakter. De waarde van het menschelijke leven. De liefdadige gezelschappen der Atheners, en derzelver weldadigen invloed. Aanspraak der Scythische gezanten aan Alexander den Grooten. De Granida van Hooft. Sicco van Goslinga.
12 Juli 1820 trad hij te Franeker in het huwelijk met Trijntje Pieters Felsen. die 26 Februari 1821 aldaar overleed. Op 4 Mei 1825 trad hij opnieuw in het huwelijk met Hillegonda Catharina Schippers, oud 29 jaren, geboren te Leeuwarden en wonende te Franeker. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren.
Petrus Johannes Baptista, geb. 4 Maart 1826, overl. 26 Juni 1926.
Jacoba Margaretha, geb. 12 Maart 1829.
Sipkje Wilhelmina, geb. 2 April 1831.
Anna Clara, geb. 2 April 1831.
Van jongsaf zwak van lichaam had hij een wankele gezondheid, maar een opgeruimd gemoed en veel arbeidslust.
Na eene ongesteldheid van enkele maanden overleed bij 13 September 1832 - door velen geliefd. Twee jaar na zijn overlijden hebben de gezamenlijke onderwijzers in het district uit achting een steen met opschrift op zijn graf laten plaatsen.
Zie levensschets van de hand van Mr. H. A. Evertsz in de Nieuwe Bijdragen voor cnderwijs en opvoeding 1834/35.
Zie over Jan Romar in het Klaarkampster Weeshuis en zijn bijzondere opleiding tot chirurgijn mijn Geschiedenis van dit gesticht, blz. 117 en 146. A[anne]. H[allema].
1832-1843. Mr. Albartus Telting,
geboren te Franeker 11 October 1803, zoon van Isaäc Telting voornoemd, studeerde te Groningen en promoveerde aldaar tot doctor in de rechten. In 1826 vestigde hij zich als advokaat te Leeuwarden, waar hij tot de ijverigste leden behoorde van het dichtkundig genootschap "Constanter" en van het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, van welk laatste hij tot 1841 het secretariaat waarnam. Nadat hij in 1830 als luitenant bij de schutterij den Tiendaagschen Veldtocht had bijgewoond, werd hij, bij Koninklijk besluit van 19 December 1832, no. 7, benoemd tot secretaris van Franeker, was voogd van het Claerkampster-weeshuis van 1843 tot 1848 lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en zag zich vervolgens benoemd tot kantonrechter van Harlingen, tengevolge waarvan hij met ingang van 21 December van dat jaar, eervol werd ontslagen als secretaris van Franeker. Hij maakte zich verdienstelijk door talrijke geschied-, letterkundige en oudheidkundige bijdragen, die opgenoemd zijn achter zijn levensbericht door Mr. F. de Greve, in de Handelingen van de Maatschappij der Ned. Letterkunde van 1864.
Door aankoop was hij in 1834 eigenaar geworden van het Martena-huis te Franeker, dat hij, na daaraan de noodige herstellingen te hebben laten aanbrengen, ging bewonen met zijne echtgenoote Anna Cornelia Henriëtte Huguenin, geboren te Wolvega 7 April 1807, met wie hij den lsten Mei 1829 in den echt was verbonden. Hij stierf den 17den September 1863, terwijl zijne huisvrouw hem den 15den Februari 1885 in den dood volgde. [Beider stoffelijk overschot werd bijgezet in den grafkelder van Martena-huis, in de St. Martinikerk te Franeker. Hiervan heb ik bij nader onderzoek en navraag geen bewijs kunnen verkrijgen, zoodat desbetreffende inlichtingen mij eventueel zeer welkom zullen zijn. Hallema.]
Aanvulling. Zie F. de Greve in Levensberichten Letterkunde 1864 met volledige bibliografie.
Zie artikel van de hand van den heer Van Kuyk in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel II.
Zie Dr. G. A. Wumkes, Bodders yn de Fryske Striid - Boalsert, Osinga, 1926, bldz. 123, 262, 363, 428-444, 451, 460, 505, 544.
Zie D. Cannegieter, Geschiedenis van het Martenahuis te Franeker en zijne bewoners, Franeker Telenga 1895.
Zie D. Cannegieter, Register van stukken behoorende tot het archief van het Waterschap der Vijfdeelen Zeedijken Binnendijks, Franeker, Telenga 1903.
Mr. A. Telting is van 1835-1845 Rijksgedeputeerde voor de Vijfdeelen Zeedijken Buitendijks geweest en van 1849-1863 Rijksgedeputeerde voor de Vijfdeelen Zeedijken Binnendijks.
Over Mr. Albertus Telting en zijn belangrijk aandeel in de bevordering der Klaarkampster weeshuisbelangen vergelijke men mijn Geschiedenis van dit gesticht (passim). H[allema].

Franeker Courant 17-1-1933
VI.
1844-1845. Mr. Pieter Fontein,
J. U. Dr., zoon van Agge Fontein en Catharina Stinstra, benoemd tot secretaris van Franeker, bij Koninklijk besluit van 20 Februari 1844, no. 103, in den Raad beëedigd 16 Maart 1844, Hij stierf reeds den 30sten Maart 1845.
Aanvulling. Mr. Pieter Fontein werd geboren te Franeker 7 December 1816 als zoon van Agge Fontein, vrederechter in het kanton Franeker en van Catharina Stinstra. Hij overleed oud 28 jaren, ongehuwd te Franeker, 30 Maart 1845.
Zie J. W. Regt, Neerlands Beroemde Personen naar hunne geboorteplaatsen 1868, blz. 394. Hier wordt abusievelijk gesproken van Petrus en wordt hij gekenschetst "als een vlijtig beoefenaar der oude letteren."
1845-1875. Mr. Frans. Hendrik Burghgraef,
doctor in de letteren, geboren 13 September 1800, tot Secretaris van Franeker benoemd bij Koninklijk besluit van 19 Juni 1845, huwde 14 Februari 1828 Hermanna Maria Nauta, geboren 14 Juni 1805 en werd als secretaris eervol ontslagen 1 April 1875, met een pensioen van f 800. Hij stierf te Franeker 12 November 1876 en zijne vrouw, mede aldaar den 4den April 1873.
Aanvulling. Frans Hendrik Burghgraef werd 13 Sept. 1800 te Workum geboren als zoon van Frans Burghgraef, werkzaam bij den dienst van de rijksbelastingen en van Elisabeth Bruinsma. Hij huwde te Franeker 14 Februari 1828 met Hermanna Maria Nauta, geboren te Franeker 14 Juni 1805 als dochter van Rudolf Oosterbroek Nauta, advocaat en later secretaris van Aengwirden, en van Rachel Johanna Cannegieter. Uit het huwelijk van F. H. Burghgraef en H. M. Nauta werden 10 kinderen geboren (5 jongens en 5 meisjes).
In 1828 was F. H. Burghgraef conrector aan de Latijnsche scholen alhier.
Burghgraef werd tot secretaris benoemd bij K. B. van 19 Juni 1845, no. 55 en in den Raad beëedigd 23 Juli 1845. Hij werd door den gemeenteraad tot secretaris benoemd 18 October 1851, als gevolg van het in werking treden van de gemeentewet.
Zie Genealogie van het geslacht Cannegieter, verzameld door D. Cannegieter te Tzum, gedrukt bij Joh. Enschede en Zonen te Haarlem 1884, bldz. 7, 13, 14, 54 en 61.
1875-1886. Sijmon Lonneman,
zoon van Dr. R. Lonneman te Franeker, werd den 16den Maart 1875 benoemd en den 14den April daaraanvolgende beëedigd en geïnstalleerd als secretaris van Franeker. Met ingang van 1 Januari 1886 werd hij uit die betrekking eervol ontslagen en vestigde zich daarna als steenfabrikant te Leeuwarden.
Aanvulling. Sijmon Lonneman werd geboren te Franeker, 14 Mei 1850, als zoon van Richolt Lonneman, medicinae doctor en van Hendrika Schiere.
Richolt Lonneman werd te Harlingen geboren 8 November 1821 als zoon van Jan Volkerts Lonneman, apotheker en van Geertje Oosterbaan. Hij is te Franeker overleden 19 April 1896 en was eerst , gehuwd met Hendrika Schiere en daarna met Susanna Gesina Sophia Godin.
Met den heer S. Lonneman stond op de aanbeveling H. M. Fontein, secretaris van Beverwijk. De heer Lonneman werd bij loting gekozen. Hij was toen werkaam te Kollum.
In de raadsvergadering van 29 November 1885, bij zijn aftreden, werd secretaris Lonneman hartelijk toegesproken door den burgemeester Mr. A. Ferf. Reeds in de raadsvergadering van 26 Januari 1886 werd de heer Lonneman tot lid van den Raad der gemeente Franeker toegelaten en alszoodanig beëedigd en kwam hij in de plaats van Jhr. J. van Beijma. Hij is tot het voorjaar van 1888 lid van den Raad gebleven, toen werd hij opgevolgd door J. Cuperus. Als zijn beroep staat aangegeven steenfabrikant. Hij vestigde zich nadien te Leeuwarden.
1886-1890. Johannes Albertus Zaalberg,
benoemd tot secretaris den 19den November 1885, trad den 2den Januari 1886 in dienst en werd, tengevolge zijner benoeming tot secretaris van Zaandam den 21sten Juni 1890, met ingang van den 1sten Augustus daaraanvolgende, eervol ontslagen.
Aanvulling. In de raadsvergadering van 19 November 1885 - onder burgemeester mr. A. Ferf - werd met ingang van 2 Januari 1886 benoemd tot secretaris der gemeente Franeker, J. A. Zaalberg, geboren te Amsterdam, 10 Novemoer 1858, commies ter secretarie van Alphen a. d. Rijn, op een wedde van f 1000. Hij verkreeg zes stemmen, terwijl vijf stemmen werden uitgebracht op nummer twee van de aanbeveling, t.w. de heer H. J. Pot, secretaris van Medemblik, één stem werd blanco uitgebracht.
De naar Zaandam vertrekkende secretaris Zaalberg werd in de raadsvergadering van 25 Juli 1890 hartelijk toegesproken door den Burgemeester Mr. Wichers Wierdsma en de leden van den Raad J. Dirks en J. Cuperus.
1890-1922. Hendrik Velding,
werd den 21sten Juni 1890 benoemd tot secretaris en trad den 7den Augustus van dat jaar in functie.
Aanvulling. Hendrik Velding werd 22 April 1860 te Oudwoude geboren als zoon van Jacob Cornelis Velding, jachtopziener en van Fettje Alberts Berghuis. Hij huwde te Franeker met Roelofje Veenstra, geboren te Zweins, 23 December 1865.
De heer Velding was van 22 April 1878 tot en met 31 Juli 1882 klerk ter gemeentesecretarie van Kollumerland en Nieuw-Kruisland en ontving aldaar zijn opleiding bij den secretaris Hoogeboom. Bij besluit van Burgemeester en Wethouders van Franeker van 15 Juli 1882 werd hij met ingang van 1 Augustus 1882 tot ambtenaar ter secretarie van Franeker benoemd. In de raadsvergadering van 21 Juni 1890 werd hij met algemeene stemmen, ingaande 1 Augustus 1890, benoemd tot gemeente-secretaris. Met hem stond op de aanbeveling H. M. Tromp, eveneens ambtenaar ter secretarie te Franeker. Hij bekwam overeenkomstig eigen verzoek eervol ontslag met ingang van 2 Januari 1922, nadat hem reeds tevoren een ziekteverlof was verleend van 15 maanden.
De heer Velding is vanaf 1 Januari 1894 tot en met 15 Maart 1922 tevens directeur-boekhouder bij de gemeentereiniging geweest en van 1 Januari 1913 tot en met 15 Mei 1918 verslaggever van het verhandelde in den gemeenteraad van Franeker.
In 1898 werd hij benoemd tot lid van het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bond van Gemeente-Ambtenaren in de plaats van den heer Dalman en heeft alszoodanig zitting gehad tot eind 1920 (zie weekblad van dien Bond de 26ste jaargang no. 1338, 17 Maart 1927).
Hij was jarenlang lid van de examencommissie, ingesteld door de Vereeniging van Gemeentebelangen.
Het secretaris- en ontvangerschap van het Sjaardemaleen en het directeurschap van het Friesche begrafenisfonds, alhier gevestigd, werden door hem uitgeoefend. Eenige jaren was hij volmacht van 't waterschap Der Vijf deelen Zeedijken Binnendijks en lange jaren voorzitter van de afdeeling Franeker en Franekeradeel van de Friesche Maatschappij van Landbouw en ten slotte lid van het Draverijcomité, afdeeling Friesland, van de Nederlandsche Harddraverij- en Renvereeniging.
Een man, die zich op velerlei gebied bewoog, veel energie aan den dag legde, en waarvan groote invloed uitging.
Na een langdurig lijden is hij te Franeker gestorven 6 Maart 1927 en aldaar begraven. (Zie Franeker Courant van 8 Maart 1927.)
Notaris Velding te Joure en A. Velding, gemeente- en particulier architect te Buitenpost, waren broeders van secretaris H. Velding.
1922-1923. Geert Wisman,
geboren te Emmen, 14 October 1888, gehuwd met Hendrika Lankhorst, was voor zijn benoeming tot secretaris van Franeker, werkzaam als hoofdcommies ter secretarie der gemeente Vlagtwedde te Sellingen.
De heer Wisman werd in de raadsvergadering van 30 Maart 1922 benoemd, trad in functie 1 Mei 1922 en werd in de raadsvergadering van 2 Mei 1922 beëedigd en toegesproken door den burgemeester mr. L. K. Okma.
Bij Koninklijk besluit werd secretaris Cf. Wisman benoemd tot burgemeester van Nieuwe Schans en verkreeg in de raadsvergadering van 27 September 1923 eervol ontslag als secretaris, ingaande 1 October 1923.
De heer Wisman was tevens bezoldigd ambtenaar van den burgerlijke stand en administrateur van het woningbedrijf.

>> begin