>> HOMEpage

Saeckma geportretteerd door Frans Hals

Bewerking voor internet van een artikel in De Vrije Fries, LXXI (1991) 53-70
M.H.H. Engels, mei 2008


Bronnen voor het persoonlijke leven van de Friese jurist Johannes Saeckma (1572-1636), die ook politiek veel invloed had, zijn naast de lijkrede, die professor Pierius Winsemius in 1637 te Franeker hield, de gelegenheidsgedichten voor en de correspondentie van Saeckma. Zo blijkt Saeckma's studiezin 's avonds in vrije tijd, na zijn moeitevolle dagtaak als rechter, uit zijn brief van 1631 aan Caspar Barlaeus. (1) Helaas zijn er slechts weinig brieven van Saeckma overgeleverd, des te meer echter aan hem. Ook die geven soms details prijs over de persoon Saeckma, vooral als het antwoordbrieven zijn.
Verder kan Saeckma's bibliotheek, die geërfd werd door zijn langstlevende zoon Theodorus (2), nog iets vertellen over zijn persoon. Bekend is immers het aphorisme: toon me uw boeken en ik zeg u wie gij bent. Daarover bij een andere gelegenheid.
Een facet van het familieleven van Johannes Saeckma heeft thans de aandacht. Voor het patriciaat, waartoe Saeckma behoorde, had het familieverband een bijna even grote betekenis als voor de adel. Die relaties speelden een belangrijke rol bij het verkrijgen van een maatschappelijke positie. Het familiebegrip was sterk ontwikkeld: de benamingen van oom en neef werden gebruikt voor soms zeer verre verwanten uit zowel de eigen als de schoonfamilie. Die uitgebreide kring van verwanten werd geregeld bezocht of geschreven. Hetzelfde gold trouwens ook voor de vrienden en de cliënten van regenten. (3)
In regentenfamilies was het gebruikelijk, dat de leden van het gezin afzonderlijk of samen geportretteerd werden, soms meerdere keren, d.w.z. in verschillende levensfasen. De portretten vormden een soort familiealbum. Deze en andere familierealia werden meestal geërfd door de oudste zoon. (4)
Als zich in de familie- of kennissenkring een schilder bevond, dan gaf men natuurlijk bij voorkeur aan hem de opdracht voor zo iets persoonlijks als een privéportret. Uitgangspunt bij mijn onderzoek naar een mogelijk portret van Johannes Saeckma door Frans Hals is het persoonlijk leven van Saeckma.
Afb. 1. Saeckma (links) en Van den Sande. - Detail uit de lijkstaatsie van Ernst Casimir. Met naamlijst aan het eind. Leeuwarden, Claude Fonteyne, 1634. Gemeente-archief Leeuwarden

Een tekening uit 1633

Het uiterlijk van Saeckma was in het verleden alleen bekend van de kopergravures door J. Hermanni naar tekeningen van J. Reyners in de 1634 door Claude Fonteyne uitgegeven lijkstaatsie van Ernst Casimir, die op 3 januari 1633 is begraven in de Jacobijner of Grote Kerk te Leeuwarden. (5) Een detail daaruit (afb. 1) toont links Johannes Saeckma, sedert 1631 eerste, presiderend raadsheer in het Hof van Friesland, en rechts Johan van den Sande, naar anciënniteit de tweede van de twaalf raadsheren.
Een afzonderlijk portret van Johannes Saeckma was tot nu toe niet bekend. Er is geen reden om aan te nemen, dat zijn gezin een uitzondering op de toen ook in Friese regentenfamilies geldende regel zou gevormd hebben. Het tegendeel wordt bevestigd in zijn naaste verwantschap. Zijn zwager Evert Boner, raadsheer vanaf 1623, maakte februari 1639 in zijn testament beschikkingen over portretten van zijn moeder, zijn vrouw en twee van hemzelf, "als oock mede het grootste schilderije in het sael hangende" en een portret van zoontje Albert. (6)
Saeckma, die volgens Hugo de Groot een "clouck persoon" (7) was en door diens zwager Nicolaas van Reigersberg getypeerd is als een zelfbewust man met een ruimdenkende geest (8), zal zich zeker een of meer malen hebben laten portretteren. Zo'n man met karakter zal gezocht hebben naar een schilder, die dat kon uitbeelden. In de eerste decennia van de zeventiende eeuw kwam daarvoor slechts één kunstenaar in aanmerking: Frans Hals, portretschilder bij uitstek, die de essentie van uiterlijk én innerlijk kon weergeven.
Bij welke gelegenheid zou Saeckma zich hebben laten portretteren? Op zondag (9) 28 augustus 1603 was Johannes Saeckma getrouwd met Hylck Boner, dochter van oud-burgemeester Albert Boner van Leeuwarden. In 1628 vierden zij hun 25-jarig huwelijk, een mijlpaal die toen door weinig echtparen bereikt werd, omdat meestal al een van de partners overleden was.

Kleine portretten door Frans Hals, 1628

In 1628 heeft Frans Hals twee levendige portretjes geschilderd, die tot 1972 als gevolg van een suggestie van Valentiner (10) gehouden werden voor afbeeldingen van Theodorus Schrevelius en zijn vrouw Maria van Teylingen (afb. 2 en 3). De leeftijdsaanduiding op het schilderij van de vrouw komt echter niet overeen met de leeftijd van Schrevelius' echtgenote, die in 1628 niet 60 maar 58 jaar oud was. (11)
Van het mannenportret bestaat een variant in een ovaal (afb. 4) met de data AETAT SVAE 56/ AN° 1628. Saeckma, geboren te Kollum op 7 november 1572, was in 1628 inderdaad 56 jaar. Dit hoeft niet persé te betekenen, dat het portret na 7 november geschilderd is, want in die tijd noemde men iemand ook wel 56 jaar, als hij in zijn 56ste levensjaar was, dus na zijn 55ste verjaardag. Qua leeftijd zou de geportretteerde in elk geval Saeckma kunnen zijn.
Op de twee kleine ronde portretten staat bij de man AETAT SVAE 66/ AN 1628 (afb. 2) en bij de vrouw AETAT SVAE 60/ AN 1628 (afb. 3). Bij nadere beschouwing van de inscripties blijkt er verschil in belettering te bestaan tussen de leeftijdsaanduiding en de datering. Het meest in het oog springt de grotere letterhoogte van AETAT SVAE op het mannenportret. Bovendien is de A in de leeftijdsaanduiding duidelijk anders dan die in de datering (AN). Waarschijnlijk zijn de leeftijdsaanduidingen latere toevoegingen van een minder vaste hand.
De leeftijdsaanduiding op het ovale portretje (afb. 4) is gezien de belettering authentiek en zodoende de enig juiste. De leeftijd van de man was dus 56. Op het ronde mannenportretje (afb. 2) staat tien jaar te veel aangegeven. Hetzelfde geldt voor de tegenhanger: de vrouw (afb. 3) moet in 1628 niet 60 maar 50 jaar oud geweest zijn en dus in 1578 geboren. Het geboortejaar van Saeckma's echtgenote Hylck Boner is echter niet bekend.
Het jongste kind van Johan Saeckma en Hylck Boner, Tsjetske, is gedoopt te Leeuwarden op 4 april 1623. Gemiddeld was een vrouw in die tijd tot 45 vruchtbaar. (12) Mogelijk was het geboortejaar van Hylck Boner 1623 - 45 = 1578.
Volgens het in 1602 mede door Saeckma gecodificeerde Friese recht was meerderjarigheid (25 jaar) bij een huwelijk in Friesland regel. (13) De gemiddelde huwelijksleeftijd bedroeg in de vroeg-moderne tijd voor de man 28 jaar en voor de vrouw 24-28 jaar. (14) Bij hun trouwen op 28 augustus 1603 was Johannes Saeckma 30 en zijn vrouw zeer waarschijnlijk enige jaren jonger, maar meerderjarig, 25 dus. Dit resulteert weer in 1578 als geboortejaar van Hylck Boner. Qua leeftijd zou de geportretteerde vrouw, die 50 was in 1628, Saeckma's echtgenote Hylck Boner kunnen zijn.


Afb. 2. Johannes Saeckma. - Rond paneel, diameter 22,8 cm. Opschrift: AETAT SVAE 66/ AN 1628. Leeftijd waarschijnlijk later toegevoegd, foutief (i.p.v. 56). Kleding: zwarte halfhoge hoed met brede rand, witte plooikraag. zwarte tabbaard. - Salisbury, Longford Castle. Tegenhanger van afb. 3. Slive II 74, III 50
Afb. 3. Hylck Boner, echtgenote van Johannes Saeckma. - Rond paneel, diameter 22,8 cm. Opschrift: AETAT SVAE 60/ AN 1628. Leeftijd waarschijnlijk later toegevoegd, foutief (i.p.v. 50). Kleding: Dubbele linnen muts; vrij dunne, niet geheel gesloten plooikraag; zwart, met bont afgezet vliegerkostuum. - Salisbury, Longford Castte. Tegenhanger van afb. 2. Slive II 76, III 51

Verschillen tussen het ovale en het ronde portret

Vergelijking van het ovale (afb. 4) en het ronde (afb. 2) herenportret levert behalve de vorm nog twee verschillen op. Het ovale toont de man tot aan het middel, het ronde tot op borsthoogte. Op het ronde portret is de linkerhand, op het hart als teken van trouw, nagenoeg geheel zichtbaar; op het ovale portret is de hand gedeeltelijk in het wambuis gestoken, zodat ringvinger en pink niet zichtbaar zijn. Op beide schilderijtjes heeft de duim een opvallend naar buiten gebogen stand; de op het ronde portret zichtbare pink is krom. Beide duiden erop, dat de geportretteerde leed aan arthritis. Vooral dat aspect van het schilderij heeft mij aanleiding gegeven in de geportretteerde Saeckma te herkennen. Saeckma had immers dezelfde gewrichtsziekte, podagra, jicht: daarover verderop meer.
De vervormde pink is op het ronde portret zichtbaar: indien dit schilderijtje voor familiebezit bestemd was, mocht zulks getoond worden. Tegelijk wordt duidelijk, dat de half weggestoken hand op het ovale portret niet toevallig is en dat dat portret voor anderen gemaakt was, die van de vervormde pink, de arthritis dus, niet hoefden te weten. De blik van de man lijkt op het ovale portret iets vriendelijker, wellicht ook een pose, die wijst op een bestemming van het schilderij buiten de familiekring. In het leven van Saeckma is daarvoor een passende verklaring te vinden.

Franeker portrettengalerij

In 1625 was Saeckma curator geworden van de universiteit van Franeker. Algemeen werd hij als de belangrijkste van de vier curatoren aangezien. Hij zorgde voor een nieuw elan door hervormingen en benoemingen. Daarbij past ook het idee van een portrettengalerij van professoren en curatoren. Die galerij is men begonnen in het tweede kwart van de zeventiende eeuw. (15) Als het initiatief daartoe door Saeckma is genomen, wat kon hij dan beter doen dan zelf het goede voorbeeld geven, met het ovale portret. Juist die geschilderde ovale omlijsting is kenmerkend voor twee kleine series portretten van de eerste professoren. (16) Het portret van Johannes Acronius, 1617 hoogleraar te Franeker, 1619 predikant te Haarlem, overleden 20 september 1627, vertoont ook een ovaal kader en is eveneens geschilderd door Frans Hals. Hoewel de vage, maar leesbare inscriptie 1627 als datum geeft, oppert Slive de mogelijkheid dat het posthuum werd geschilderd. (17) Is dit of althans een kopie net zoals het ovale portret van Saeckma gemaakt voor de beoogde Franeker portrettengalerij?

Waarom kleine portretten?

Voor het kleine formaat van het ovale portret kunnen meerdere verklaringen gegeven worden. Hoewel Saeckma een zeer invloedrijk regent was, trad hij zeker niet op de voorgrond. Zo iemand laat eerder een portret van bescheiden afmetingen maken dan een groot schilderij.
Bekend is echter ook, dat Frans Hals in opdracht kleine portretten schilderde om er een gravure van te laten maken bestemd voor de titelpagina van een boek. Voorbeelden zijn Theodorus Schrevelius, Petrus Scriverius, Johannes Acronius, Samuel Ampzing, Pieter Bor. (18) Saeckma had veel aantekeningen en commentaar verzameld op de mede door hem zelf in 1602 opgestelde Statuten van Friesland. Tot een uitgave is het echter niet gekomen. (19)
Een derde reden voor de kleine afmetingen van het ovale portret en de twee ronde portretten kan het transport van Haarlem naar Leeuwarden geweest zijn. Kleine schilderijen konden zonder extra mankracht meegenomen worden in het beurtschip via Amsterdam, Enkhuizen, Stavoren en Sneek.
Saeckma nam in 1628 van 17 april tot en met 5 mei met collega-raadsheer Hector Bouricius als buitengewoon afgevaardigde voor Friesland deel aan de vergaderingen van de Staten Generaal. Op zijn missie van 1622 was hij in oktober in Den Haag ernstig ziek geworden; men had zelfs zijn vrouw uit Leeuwarden laten overkomen; gelukkig was hij hersteld. (20) Dat voorval kan naast familiebezoek in 1628 voor Saeckma's vrouw een reden geweest zijn haar man te vergezellen op zijn reis naar Den Haag, om op de terugweg voor portretten Haarlem aan te doen. In Den Haag konden ze logeren bij verwant Nicolaes Cromhout, die sedert 1620 president was van het Hof van Holland en vanaf 1626 curator van de Leidse universiteit. Maar ook in Haarlem had Saeckma familie en kennissen.

Verwanten van Saeckma in Haarlem

Boudewijn van Loo (1520-1596), rentmeester-generaal van Friesland, was in 1584 naar Haarlem vertrokken. (21) Zijn dochter Hester was in Friesland getrouwd met Tjaert Douwes van Aviva. zijn dochter Margaretha met Christoffel van Aernsma. Door het huwelijk in 1600 van Margriet Christoffelsdr. van Aernsma met Sjoerd Hania ontstond een familieband met Saeckma. Deze Hania was namelijk van moederszijde (Rinia) een neef van Johannes Saeckma. Maria Boudewijnsdr. van Loo was in Haarlem getrouwd met koopman Pieter van Offenberg, evenals Frans Hals afkomstig uit Antwerpen. Op 19 maart 1593 was zij met haar zwager Dirck van Offenberg getuige bij de doop van Dirk, de broer van Frans Hals. Haar zoon Boudewijn van Offenberg, gedoopt te Haarlem op 3 juli 1590, komt als vaandrig voor op de schuttersstukken uit 1616 en 1627, die getiteld zijn "Maaltijd van de officieren van de Sint-Jorisschutterij". (22) In 1612 was Frans Hals lid geworden van deze schutterij: toen hij in 1636-1639 de officieren en onderofficieren van deze schutterij een derde maal schilderde, heeft hij zichzelf mee afgebeeld.

Afb. 4. Johannes Saeckma. - Paneel, 22 x 17,5 cm. Opschrift: AETAT SVAE56/ AN 1628. Geschilderd, diepte suggererend, ovaal bruin kader met grijs-groene achtergrond. Halve figuur, bijna frontaal weergegeven, de linker hand op het hart, twee vingers door de omgeslagen mantel afgedekt. Zwarte halfhoge hoed met brede rand en zwarte tabbaard met witte plooikraag. - Essen, collectie Edith von Bohlen und Halbach. Slive II 75, III 49


Fedt v. Rinia
zuster van
x Sjoerd Saeckma - Johannes Saeckma
Saeck v. Rinia x Gale Hania - Sjoerd Hania
   x
Margaretha v. Loo
zuster van
x Christoffel v. Aernsma - Margriet v. Aernsma
Maria v. Loo x Pieter v. Offenberg - Boudewijn v. Offenberg

Kennissen van Saeckma in Haarlem

Behalve familie had Saeckma ook kennissen in Haarlem. Al eerder genoemd is Johannes Acronius, sedert 1619 predikant te Haarlem. Deze was in 1617 te Franeker aangesteld, vooral om de toestand van de universiteit te onderzoeken en onder andere de problemen tussen de hoogleraren theologie Lubbertus en Maccovius op te lossen. Lubbertus heeft Acronius verzocht, met Saeckma contact op te nemen en op 8 december 1617 aan Saeckma geschreven, Acronius welwillend aan te horen. In zijn brief (23) noemt hij Acronius een volstrekt niet gekunsteld man. Acronius zal bij Saeckma in de smaak gevallen zijn.
Met Nicolaes Woutersz. van der Meer had Saeckma in 1622 kennis gemaakt. Als lid van de Staten Generaal hadden zij op 23 augustus van dat jaar met een derde afgevaardigde opdracht gekregen, voorstellen met betrekking tot de Admiraliteit van Friesland "punctuelijck ende gedistingeert" weer te geven om tot een resolutie te kunnen komen. (24) Van der Meer (1574-1637) was eigenaar van bierbrouwerij De Leeuw in Haarlem en aldaar burgemeester in 1618, 1620, 1628, 1629, 1634 en 1635. Als kapitein van de Sint-Jorisschutterij is hij afgebeeld op het schuttersstuk van Hals uit 1616, waarop Boudewijn van Offenberg als vaandrig voorkomt. (25) In 1631 heeft Nicolaes van der Meer privé een kniestuk van zich laten schilderen door Frans Hals met als tegenhanger het portret waarop zijn vrouw Cornelia Claesdr. Vooght zittend is afgebeeld. (26)
Op bezoek bij familie of kennissen in Haarlem zal Saeckma het schuttersstuk van Frans Hals uit 1616 met daarop zijn verwant Boudewijn van Offenberg zeker gezien hebben, terwijl hem mogelijk de faam van de Haarlemse schilder al eerder ter ore was gekomen. Heeft Saeckma in 1622 als buitengewoon afgevaardigde ter Staten Generaal op de heenreis naar Den Haag Haarlem aangedaan? Het plan voor een eigen portret zou toen gerijpt kunnen zijn, de realisering door de ziekte in Den Haag uitgesteld.
Behalve op missies naar Den Haag kon Saeckma natuurlijk ook tijdens de ruime vakanties van het Hof van Friesland bezoeken afleggen aan vrienden en bekenden. (27) Zo was hij in 1629 met zijn oudste zoon Suffridus in Den Haag en Leiden om diens peregrinatio academica naar Frankrijk te regelen. (28) Maar veel heeft Saeckma niet gereisd, zeker niet buiten Friesland: op latere leeftijd was lopen, op reis toch af en toe onvermijdelijk, bezwaarlijk voor jichtlijder Saeckma.

Groot portret door Frans Hals, 1635

In 1631 bereikte Saeckma het hoogtepunt van zijn loopbaan. Door het overlijden van Ernst van Harinxma in de eerste helft van dat jaar werd Saeckma naar anciënniteit eerste, presiderend raadsheer van het Hof van Friesland. Tijd voor een minder bescheiden portret? Een gedachte die misschien al eerder was opgekomen, ja zelfs al in 1628 direct na het gereedkomen van de kleine portretten?
Was er toen behalve in zijn carrière nog een mijlpaal in het persoonlijke leven van Saeckma. die aanleiding geweest kan zijn voor een nieuw portret? Ja, zijn 63ste levensjaar resp. verjaardag in 1635. Saeckma was als humanistisch geleerde sterk gericht op de klassieke oudheid. Voor Grieken en Romeinen solden veelvouden van zeven als belangrijke jaren in het leven, vooral de leeftijd 7 x 9 = 63, het climacterium genoemd. Saeckma's tijdgenoot, de historicus Bernardus Furmerius maakte er in zijn dagboek melding van. (29)
Frans Hals heeft in 1635 op twee pendanten een staande heer (afb. 5) en een zittende dame (afb. 6) geschilderd, die gelijkenis vertonen met de twee ronde portretjes uit 1628. Het gezicht van de vrouw is voller geworden; in die tijd groeiden praktisch alle matrones boven de 50 in de breedte. Wat het portret van de man aangaat, een kniestuk, is de gelijkenis treffender, ook al is hij nu blootshoofds afgebeeld. Weer is de linkerhand op het hart te zien, als symbool van trouw. Duidelijker nog dan op het ronde portretje van 1628 is de vervorming van de pink en de stand van de duim een bewijs van de aandoening waaraan de man leed: arthritis, jicht. Op dit familieportret hoefde dit niet verdoezeld te worden. Frans Hals heeft op onnavolgbare wijze een zelfbewust man met een lichamelijk gebrek weergegeven. De kleding, een zwarte tabbaard met een specifieke kraagvorm, was toen niet erg modieus meer; luxe was ze zeker niet. Het gold voor geleerden en juristen, vooral op gevorderde leeftijd niet als passend om opvallend of modieus gekleed te zijn. (30) Dit alles zijn kenmerken en karaktertrekken, die van toepassing zijn op Saeckma.
De kleding van de vrouw is ten opzichte van het portret van 1628 luxer geworden met het bloemenstiksel (zwart op zwart) en de molensteenkraag. Aan haar rechterhand draagt zij een ring met een edelsteen, haar trouwring; in 1628 is slechts een gedeelte van haar rechterhand zichtbaar. Voor mannen was in die tijd een trouwring ongebruikelijk. In 1635 draagt Saeckma aan zijn linkerhand een ring met een donkere vlakke steen, mogelijk een zegelring: op het ronde portretje van 1628 is die hand zonder ring.
In tegenstelling tot het mannenportret is het vrouwenportret, dat als de tegenhanger wordt beschouwd, gedateerd (AN° 1635) en van een leeftijdsaanduiding voorzien: AETAT SVAE 56. Daaruit volgt het geboortejaar 1579, als het schilderij na haar verjaardag gemaakt is: 1578 in geval het ervoor tot stand is gekomen. Eerder al is het geboortejaar van Saeckma's echtgenote Hylck Boner verondersteld rond 1578 te liggen.

Pendanten

Dat voor het portretteren van dit echtpaar niet één schilderij maar twee pendanten zijn gebruikt, is in het begin van de Gouden Eeuw nog regel. (31) Aan de afmetingen werden beperkingen opgelegd door de grootte van de patriciërswoning. Ten voeten uit liet de regent zich niet afbeelden, omdat waarschijnlijk spontaan werd aangevoeld, dat dit aan het vorstenportret was voorbehouden. In tegenstelling tot het portret ten voeten uit is de achtergrond neutraal, egaal. Voor het patriciaat was de eerste bedoeling van een portret immers een goede gelijkenis. Daarom ook nemen de geportretteerde echtelieden nagenoeg het gehele beeldoppervlak in beslag. De plaatsing man links, vrouw rechts, beiden iets naar binnen kijkend, is traditioneel bepaald en komt overeen met de plaats van stichtersportretten op altaarstukken. Het schema van de staande man en de zittende vrouw heeft Frans Hals vanaf de dertiger jaren veelvuldig toegepast, voor het eerst bij het echtpaar Van der Meer. Zoals meestal op zeventiende-eeuwse portretten komt het licht van links. Daardoor is het gezicht van Saeckma plastischer dan dat van zijn vrouw.
Of de twee grote portretten werkelijk pendanten zijn, valt niet met zekerheid te zeggen. Slive ziet overeenkomsten in de stijl. Dat de afmetingen verschillen, heeft nauwelijks betekenis. Het vrouwenportret is trouwens aan alle zijden afgesneden. Ook de op het mannenportret ontbrekende inscriptie (leeftijdsaanduiding en datering) hoeft gezien andere pendanten van Frans Hals niet erop te wijzen, dat de portretten niet bij elkaar horen.

Afb. 5. Johannes Saeckma, [1635]. - Doek, 125 x 95,5 cm. Dikke witte plooikraag; zwarte tabbaard (ambtsgewaad van de raadsheer) met witte manchetten; zwarte mantel over de linker schouder gedrapeerd, zodat de rechter mouw vrijhangt; geel-bruine achtergrond. - Rotterdam, Museum Boymans-van Beuningen. Tegenhanger van afb. 6. Slive I1171 III 106

Afb. 6. Hylck Boner, echtgenote van Johannes Saeckma. – Doek, 116.5 x 93,3 cm. Opschrift: AETAT SVAE 56/ AN° 1635. Dubbele linnen muts, waarvan de ondermuts bestikt is; witte molensteen kraag; zwart vliegerkostuum, verrijkt mei bloemenstiksel eveneens in zwart. - New York, Frick-collectie. Tegenhanger van afb. 5. Slive II 172, III 107

Transport

In het bovenstaande is ervan uitgegaan, dit de portretten in Haarlem gemaakt zijn. Afgezien van één opdracht voor een groepsportret van buiten Haarlem is echter niet bekend, of modellen die ingezetenen waren van andere steden, naar het atelier van Frans Hals moesten komen of dat hij ook wel ten gerieve van deze opdrachtgevers naar hen toe reisde. (32)
De kleine portretten konden in 1628 zonder veel moeite meegenomen worden. Voor het transport van de twee grotere portretten in 1635 van het atelier in Haarlem naar het schip hebben de Saeckma's waarschijnlijk hun huisknecht meegenomen; in Leeuwarden legde het beurtschip aan de Huizumer Zuupmarkt aan, de tegenwoordige Berlikumer markt, zelfs voor hun huis.
Uit de aan Saeckma gerichte correspondentie zijn verschillende huisdienaren bekend. Mogelijk viel jaarlijks een ander de eer te beurt, om te dienen in het huis van deze zeer geziene regent. Tot de taken van deze knecht behoorden het afschrijven van handgeschreven stukken, het bezorgen van brieven, het overbrengen van mondelinge boodschappen zoals uitnodigingen en het kopen van boeken. (33) Dat het wellicht beter is om te spreken van een klerk, blijkt ook uit het feit, dat een vroegere knecht zich in 1608 door zijn vader liet aanbevelen om Saeckma in Den Haag te assisteren tijdens diens eerste afvaardiging ter Staten Generaal. (34)

Tekening en olieverfportretten vergeleken

De beide kleine portretten van 1628 en het kniestuk van 1635 beelden dezelfde persoon af. Dat het Saeckma is, daarvoor zijn al de nodige aanwijzingen gegeven. Nog aannemelijker wordt het door vergelijking met de in 1634 uitgegeven gravure naar een tekening uit 1633 (afb. l: detail lijkstaatsie Ernst Casimir), waarop de raadsheren van het Hof van Friesland in tegenstelling tot de lijkstaatsie van Willem Lodewijk uit 1620 allesbehalve stereotiep zijn afgebeeld. Neus, overhangende snor, in dikke plooikraag verzonken hoofd en het enigszins golvende baardje van de tekening komen overeen met wat men ziet op het olieverfportret van 1635; in 1628 telde de kraag ten gevolge van de mode minder lagen.
De begrafenis van Ernst Casimir vond plaats op 3 januari 1633: de raadsheren dragen waarschijnlijk niet alleen vanwege de etiquette handschoenen; het was gewoon koud.
De tekenaar van de lijkstaatsie, J. Reyners, heeft individuen weergegeven en op persoonlijke details gelet. Niet toevallig lijkt dan ook de houding van de handen van de eerste raadsheer, president Johannes Saeckma. Terwijl Van den Sande, de tweede raadsheer, de linkerhand normaal over de rechterhand gekruist heeft, laat Saeckma de linker hand rusten in de palm van de rechter hand; ook staat de duim van de linker hand enigszins omhoog: zichtbare bewijzen dat Saeckma jicht had aan de linker hand.

Saeckma's podagra

Saeckma leed ook aan voetjicht, podagra. (35) Daarvoor zijn schriftelijke bewijzen. Winsemius spreekt in zijn lijkrede van 1637 over een langdurige zwakte van lichaam, vooral van de voeten, die Saeckma fataal is geworden. (36) Een eerdere aanwijzing dat Saeckma last had van podagra, geeft vriend Sibrandus Siccama, secretaris van Bolsward, op 16 januari 1618 in zijn begroetingsgedicht voor Saeckma, die is uitgezonden om de nieuwe stadsbesturen in Friesland te beëdigen. Siccama wenst dat de door de koude hard geworden aarde Saeckma bij zijn wankele gang niet de voeten beschadigt. (37)
De bijna noodlottige ziekte, die Saeckma in oktober 1622 als buitengewoon afgevaardigde ter Staten Generaal in Den Haag overviel, is mogelijk een jichtaanval geweest. Sibrandus Lubbertus, hoogleraar te Franeker en sedert 1609 een verre verwant (38) van Saeckma, en Marcus Lycklema, lid van de Raad van State en vriend van Saeckma, noemen de ziekte echter niet bij de naam in hun brieven (39) van november 1622, als Saeckma weer hersteld is en teruggekeerd in Friesland. Blijkens een andere brief (40) van Lubbertus was Saeckma begin 1622 ook herstellende geweest van een eveneens niet nader omschreven ziekte, vermoedelijk ook een jichtaanval.
Zeven jaar eerder - Saeckma was toen 42 - heeft Lubbertus hem een flesje "oleum catharrorum" gestuurd om zich mee in te wrijven. Mogelijk was dit eucalyptusolie, een aetherische olie die bij reumatische aandoeningen uitwendig gebruikt werd. Lubbertus gaf Saeckma het advies zich te matigen met eten, drinken en bijslaap. (41) Dat het hier om jicht ging, kan blijken als bij dit advies reclacht wordt aan het oude vers: Vinum der Vater, Coena die Mutter, Venus die Hebamm - machen das Podagramm.

Een familiekwaal

Waarschijnlijk is jicht erfelijk. Een dochter van een jichtlijder hoeft de ziekte zelf niet te vertonen, maar kan deze toch overdragen op haar zoons. Zo heeft Johannes Saeckma de ziekte van zijn moeder geërfd, want drie zoons van haar zuster, neven van Saeckma dus, leden ook aan jicht.

Saeck van Rinia x 1. Gale Hania - Sjoerd Hania
gest. 1630, ca. 63 j. oud
    - Theodorus Leontius (42)
gest. 1617, ca. 44 j. oud
  x 2. Eylert Reynalda - Edo Reynalda
gest. 1619, ca. 35 j. oud
Fedt van Rinia x Sjoerd Saeckma - Johannes Saeckma
gest. 1636, 64 j. oud

Sjoerd Hania, raadsheer sedert 1597, werd op zijn oude dag gekweld door "catharrorum punctionibus", wat kan wijzen op jichtaanvallen of, hoewel minder waarschijnlijk gezien de Latijnse formulering, niersteenkolieken. (43)
Theodorus Leontius schreef in 1614 uit Sneek, waar hij stadssecretaris was, aan Saeckma, hoe vrolijk zijn halfbroer Edo Reinalda was op een zaterdag tijdens het avondeten, maar de volgende morgen onherkenbaar, omdat hij gekweld werd door aanvallen van de ziekte, die helaas in de familie maar al te bekend was en waardoor hij toen ziek te bed lag. (44) Een bekend gegeven van jicht wordt hier weer eens bevestigd, namelijk dat er vaak bij het naar bed gaan niets aan de hand is, maar dat men 's nachts of 's morgens vroeg wakker wordt door een aanval.
In 1615 of later berichtte Leontius uit Franeker, waar hij op voorspraak van Saeckma tot hoogleraar Latijn benoemd was, zelf enige dagen last te hebben gehad van arthritis, die hem heel wat beestachtige pijnscheuten had bezorgd, zodat hij die dagen alles, wat het ook mocht zijn, slechts kon optillen met een vermoeide en trillende hand, die niet tot rust kwam, totdat hij het opgetilde neerzette. (45)
Saeckma was een veelzijdig geleerde. Hania's rechtskennis is geroemd door Marcus Lycklema. (46) Theodorus Leontins had het hoogleraarsambt zeker niet alleen aan patronage te danken. Van Edo Reinalda zijn goede studieresultaten bekend. (47) Kortom deze vier neven waren niet dom. Intelligentie en jicht gingen hij hen samen, wat medisch gezien niet opzienbarend is. (48)

Eigendomsgeschiedenis

Geen van de besproken portretten bevindt zich tegenwoordig nog in Friesland. Voor zover mogelijk heeft Slive de geschiedenis van de schilderijen in zijn catalogus van 1974 weergegeven. De pendanten uit 1635 waren mogelijk in 1843 en 1845 nog bij elkaar op een veiling te Rotterdam. Het kniestuk van de man is in Nederland gebleven en in 1865 aangekocht door Museum Boymans-van Beuningen. Het portret van de zittende vrouw kwam eind negentiende eeuw via Londen en Parijs in New York terecht. (49) De kleine ronde portretten uit 1628 bevinden zich sedert 1778 in Engeland. Het ovale portretje is eigendom geweest van de Engelse prinses Victoria; door haar huwelijk in 1858 met Frederik III van Pruisen is het in Duitsland beland.
Het geslacht Saeckma is in 1666 in mannelijke lijn uitgestorven door het overlijden van Saeckma's ongehuwde zoon Theodorus. In of na 1678 stierf ook de laatste, ongehuwde vrouwelijke afstammeling. De naam ging door het huwelijk van Saeckma's dochter Jaycke over op een tak van de familie Van Wyckel. Haar langst levende zoon Hendrik, overleden 1719, en haar kleinzoon Johannes Saeckma van Wyckel, die in 1775 stierf, hebben waarschijnlijk de familierealia, waaronder de portretten, geërfd.
Bekend is, dat de zogenaamde Codex Saeckma door de eerste vrouw van Johannes Saeckma van Wyckel in het bezit is gekomen van de familie Van Sminia. Door zijn huwelijk met Louisa Albertina Glinstra van Sminia werd Robert baron van Breugel Douglas (1791-1873) eigenaar. In 1854 heeft hij de codex in de Provinciale Bibliotheek van Friesland gedeponeerd: uit de nalatenschap van zijn zoon heeft de provincie deze brievenverzameling in 1910 aangekocht. (50)
Onbekend is of de Saeckma-portretten geheel of gedeeltelijk dezelfde weg zijn gegaan. De kleine portretten zijn eerder buiten Friesland geraakt dan de grote. Misschien hebben de laatste deel uitgemaakt van de grote verzameling van Hobbe Baert van Sminia (1797-1853), broer van de eerder genoemde Louisa. Na het overlijden van zijn weduwe in 1879 is minder dan de helft van de collectie üaen van Sminia aan het Fries Genootschap gekomen. De in de Verslagen van het Genootschap (51) opgesomde portretten zijn deels niet geïdentificeerd. Dat zal ook voor de verkochte schilderijen gegolden hebben.
Als familieportretten niet in rechte lijn overgeërfd werden, zoals in het geval Saeckma, dan hoeft het niet te verwonderen, dat men niet meer wist wie afgebeeld waren. Ook werden schilderijen uit particulier bezit bij verkoop uit schaamte soms met opzet als anoniem wat betreft de voorgestelden op de veiling ingebracht.

Samenvatting

Een zuster (Maria van Loo) van de schoonmoeder van Saeckma's neef Sjoerd Hania was met haar zwager (Dirk van Offenberg) getuige bij de doop van broer Dirk van Frans Hals. Haar zoon Boudewijn van Offenberg, een verre neef van Saeckma, is in 1616 en 1627 als vaandrig op twee schuttersstukken door Frans Hals vereeuwigd. Behalve verwanten had Saeckma ook kennissen in Haarlem: Johannes Acronius en Nicolaes van der Meer. Van der Meer komt als kapitein voor op het schuttersstuk van 1616, Acronius is in 1627 door Frans Hals geportretteerd.
Mijn stelling luidt: Op bezoek bij familie of kennissen in Haarlem is Saeckma uit eigen aanschouwing bewonderaar geworden van de levendige en karaktervolle portretkunst van Frans Hals. Daarom heeft Saeckma zichzelf en zijn vrouw in 1628 (naar aanleiding van hun zilveren huwelijk) en in 1635 (op het hoogtepunt van zijn loopbaan en in het voor een geleerde belangrijke 63ste levensjaar) door geen ander (52) dan de Haarlemse meester laten schilderen.
De identificering berust op de leeftijdsaanduidingen op de schilderijen, op de door arthritis vervormde linker hand van Saeckma en op vergelijking van de olieverfportretten met elkaar en met een Leeuwarder tekening waarop Saeckma voorkomt.

Literatuur over Frans Hals

Grimm 1972 - C. Grimm, Frans Hals. Entwicklung, Werkanalvse, Gesammtkaralog (Berlijn 1972). Slive 1970-1974/I,II,III - S. Slive, Frans Hals, I text (Londen 1970); II plates (Londen 1970); III catalogue (Londen 1974).

Meesters der schilderkunst - Alle tot nu toe bekende schilderijen van Frans Hals (Rotterdam 1978). Slive 19S9 - S. Slive, Frans Hals (München 1989). Bevat ook bijdragen van anderen, onder meer over het leven van Frans Hals, de burgers van Haarlem en hun portretschilders, de kleding bij Frans Hals en in het aanhangsel documenten met betrekking tot Frans Hals (handschriftelijke en gedrukte bronnen 1582-1679).

Grimm 1989 - C. Grimm, Frans Hals. Das Gesammtwerk (Stuttgart 1989).

Schuttersstukken - N. Köhler en K. Levy-Van Halm, Frans Hals. Schuttersstukken (Maarssen 1990).

Noten

1. M.H.H. Engels, 'Een briefwisseling tussen Saeckma en Barlaeus. 1630', De Vrije Fries 69 (1989) 45-56.

2. Catalogus rarissimorum in omni materia, facultate & lingua librorum bibliothecae ... Theodori Saeckma ... quorum auctio habebitur in aedibus nobil. defuncti die 27. mensis Septembris stylo vet. & sequentibus (Franekerae 1666). Het enige bekende exemplaar berust in de British Library te Londen.

3. J. de Jong. Een deftig bestaan. Het dagelijks leven van regenten in de 17de en 18de eeuw (Utrecht 1987) 88, 112.

4. J. de Jong, Een deftig bestaan, 128, 88.

5. Exemplaar in Stedelijke Bibliotheek/ Gemeentearchief Leeuwarden. Vgl. W. Eekhoff, De stedelijke kunstverzameling van Leeuwarden (Leeuwarden 1875) 6: Af-beeldinghe der ghedenck-weerdighe, lieerlijcke, ende treur-statighe Wt-vaert ofte Begraefnisse ... van ... Ernest Casimyr, ... Soo als de selve gheschiet ende ghehouden is binnen Leeuwarden, den 13./3. Januarij, 1633. Met sonderlinghen vlydt, neersticheyt, ende sware costen, op 't alder-curieuste verveerdight, ghedruckt, ende uyt-ghegheven, door Claude Fonteyne, Boeck-drucker der Staten enz. 1634.

6. Rijksarchief in Friesland, Leeuwarden: Archief van het Hofvan Friesland, registers van fideï-commissaire testamenten, EEE band l, fol. 413v-415r.

7. Brief van Hugo de Groot aan Nicolaes van Reigersberch. Parijs 9 juni 1629. Vgl. Hugo Grotius, Briefwisseling IV ('s-Gravenhage 1964) 67. Kloek had toen nog iets van de Middelnederlandse betekenis slim, naast de Nieuwnederlandse betekenis een vast en sterk sprekend karakter hebbend.

8. Brief van Reigersberch aan De Groot. Den Haag 27 mei 1629. Grotius, Briefwisseling IV, 65.

9. Een huwelijk werd in Saeckma's tijd doorgaans op zondag bevestigd. Vgl. Kent, en versint Eer datje mini. Vrijen en trouwen 1500-1800 (Apeldoorn/Zwolle 1989) 170.

10. W.R. Valentiner. Frans Hals ... in 318 Abbildungen ...., Klassiker der Kunst XXVIII (Stuttgart/Berlijn 1921) 70.

11. Grimm 1972, 80, noot 88.

12. Een aardig voorbeeld: Toen de kleine Catharina Hooft en haar min rond 1619/1620 door Frans Hals geschilderd werden, was haar moeder 44 jaar oud. Slive 1989, nr. 9.

13. L. J. van Apeldoorn, Geschiedenis van het Nederlandsche huwelijksrecht voor de invoering van de Franse wetgeving (Amsterdam 1925) 151-152.

14. Kent, en versint..., 52. Op de tentoonstelling werden als gemiddelden 30 resp. 25 opgegeven.

15. Het begin kan nauwelijks voor ca. 1635-1640 worden gedateerd, meent R.E.O. Ekkart, Franeker professorenportretten. Iconografie van de professoren aan de academie en het Rijksathenaeum te Franeker 1585-1843 (Franeker 1977) 19.

16. Ekkart, Professorenportretten, 18.

17. Slive 1970-1974, II 81; III 31 nr. 47.

18. Grimm 1989, 32, 34, 36: gravures resp. door Jacob Matham 1618, Jan van de Velde II 1626, z.j., 1632 en Adriaen Matham 1634 naar portretten door Frans Hals uit resp. 1617(?), 1626, 1627, ca. 1630 en 1634.

19. Gabinus de Wal, Oratio de claris jure-consultis (Leovardiae 1825) 123.

20. Dit blijkt uit de brief die professor Lubbertus op 22 november 1622 aan Saeckma schreef; Codex Saeckma nr. 44.

21. M. Thierry de Bye Dolleman en C.C. van Valkenburg, 'Twee oude Haarlemse geslachten, van Loo en Loo'. Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie en het Iconografisch Bureau 33 (1979) 86-117, vooral bijlage 2, blz. 116-117.

22. Schuttersstukken, 14-19 resp. 26-31.

23. Provinciale Bibliotheek Friesland, Leeuwarden (PBF), Codex Saeckma nr. 38. Vgl. ook C. van der Woude, Sibrandus Lubbertus (Kampen 1963) 355.

24. Resolutiën der Staten-Generaal. Nieuwe reeks 5, 1621-1622. J. Roelevink ed. ('s-Gravenhage 1983) 618, noot 4008a.

25. Schuttersstukken, 16. Per traditie was de vaandrig ongetrouwd. Vgl. Schuttersstukken, 41.

26. Slive 1970-1974. II. afb. 123 en 124.

27. J. Sickenga. Het Hof van Friesland gedurende de zeventiende eeuw (Leiden 1869) 64.

28. M.H.H. Engels, Johannes Saeckma en Hugo de Groot (Leeuwarden 1989) 9-10.

29. Diarium Furmerii, PBF Hs 1184, blz. 50: 20 [Octobris] 1605 ... celebravi diem meum natalem sexagesimum tertium, quem climacterium docti vocant, quod eum superassem, quod reliquum vitae Deus fortunet pro sua benignitate ad animae salutem.

30. L. de Vries, Wybrand de Geest (Leeuwarden 1982) 51.

31. Vgl. J. Briels, Vlaamse schilders in de Noordelijke Nederlanden in het begin van de Gouden Eeuw (Haarlem 1987) hfdst. 2, blz. 27-51: Portret; blz. 33-47: Huwelijksportretten. B. Haak, Hollandse schilders in de Gouden Eeuw (Amsterdam 1984) 99-102.

32. Slive III, nr.38, blz. 24.

33. Codex Saeckma nr. 196: Lollius Adama aan Saeckma over zoon Ype Adama, 6 oktober 1604; Codex Saeckma nr. 169: Marcus Lycklama aan Saeckma, 22 juni 1608; Codex Saeckma nr. 90: Bernardus Schotanus aan Saeckma, 4 oktober 1625, noemt een "famulus" Dirck Janssen; Codex Saeckma nr. 170: Marcus Lycklama aan Saeckma, 30 november 1610.

34. Codex Saeckma nr. 195: Lollius Adama aan Saeckma, [1608].

35. De reumatische aandoening jicht komt vooral bij mannen boven de 40 voor. De eerste verschijnselen treden op aan de grote teen, vandaar de naam podagra (voetzeer). Na herhaalde aanvallen worden ook andere gewrichten zoals die van de handen aangetast. Bij chronische jicht worden de gewrichten meer en meer misvormd ten gevolge van de afzetting van urinezure zouten (tophi, jichtknobbels). Daarnaast kunnen de slijmvliezen worden aangetast met stuwingscatarrhen als complicatie. Tenslotte is jicht ook een nierziekte; vgl. Codex medicus (8ste druk, Amsterdam 1985) 7/10 en 8/10. Eerder dan de jicht zelf bepalen de complicaties de levensduur. Als behandeling werd vroeger aanbevolen een sober dieet met weinig eiwit, onthouding van alcohol, veel lichaamsbeweging en gebruik van alkalische wateren, ook in de vorm van badkuren in koolzuurhoudende bronnen. Een sober eet- en drinkgedrag, dus weinig vlees, vis en wijn, en veel lichaamsbeweging was in Saeckma's tijd en functie moeilijk te realiseren.
Voor het onderhavige onderzoek is vooral van belang. hoe men in Saeckma's tijd jicht benaderde. De medische wetenschap was toen in feite nog siceds gebaseerd op de leer van Galenus. Guillaume de Baillou (1538-1616) heeft voor het eerst onderscheid gemaakt tussen jicht of het synoniem arthritis als plaatselijk lijden van de gewrichten en het begrip "rheumatismos" voor een algemene ziekte met malaise, chronisch slepende subfebriele temperatuur. ook tussen de aanvallen van arthritis door. Baillou verzette zich tegen het synoniem "rheumatismos = catarrhos" en wilde het woord "catarrhos" alleen gebruiken voor het naar beneden stromen of afvloeien van het flegma uit de hersenen. (J. Goslings, Reumatologie in de loop der eeuwen, Leiden 1970, blz. 8). Geneeskundigen uit de oudheid dachten dat wanneer flegma, d.i. vocht, afkomstig uit de hersenen, in een gewricht zou druppelen, hierdoor jicht kon ontstaan. Omstreeks de elfde eeuw hebben leken van het Latijnse woord gutta (= druppel) de tegenwoordige benaming jicht afgeleid (Duits: Gicht/Engels: gout/ Frans: goutte).

36. P. Winsemius, In obitum amplissimi, & consultissimii viri, D. Ioannis Saeckma JC. in Suprema Frisiorum Curia Senatoris primi, & Acad. Curatoris dignissimi, oratio. Habita in Templo Academico iix. Kal. Mart. (Franequerae 1637) 43: ... in diuturna corporis & pedum infirmitate, quae fatalis ei fuit ...

37. PBF, Briefverzameling Gabbema, codex FG, fol. 133v. Hippocrates (460 - 375 voor Chr.), de vader van de geneeskunde, kende podagra al als de ziekte waardoor het lopen onmogelijk wordt.

38. Edo Reinalda, neef van Saeckma, trouwde 1609 met Sjouck van Mellema, nicht van Lubbertus' dochter Magdalena van Tessingen.

39. Codex Saeckma nr. 44 resp. 181.

40. Codex Saeckma nr. 42.

41. Brief van 25 juni 1615: Codex Saeckma nr. 32. Lubbertus zelf werd in zijn laatste levensjaren gekweld door "doloribus nephriticis et frequentioribus catarrhis"; vgl. E.L. Vriemoet, Athenarum Frisiacarum libri duo (Leovardiae 1758) 14.

42. Theodorus Leontius noemt Sjoerd Hania zijn "broeder" (Codex Saeckma nr. 219) en Edo Reinalda "frater" (Codex Saeckma nrs. 217,220) resp. "affinis" (Codex Saeckma nr. 218). Heette hij Dye Lieuwes Hania? De Friese voornaam Dye komt overeen met de Nederlandse naam Dirk, in het Latijn Theodorus; Lieuwes zoon is gelatiniseerd tot Leontius.

43. Brief van Johannes Hachting aan Sufridus Hannya, [Franeker] 20 januari 1630, Codex Saeckma nr. 207: Cum enim senectus per se morbus audiat, et tua incidentibus catharrorum punctionibus infestetur, saepe equidem condoleo. Nierontstekingen werden omschreven met "nephriticis": vgl. noot 41.

44. Brief van 24 augustus. Codex Saeckma nr. 217; Snecae in hospitio calamitatis nostrae. - Frater ab Reinalda cum Saturni vespere nobiscum in coena fuisset hilaris et lubens, non fuit idem mane postero, tentamenta morbi, heu nimium familiaris, sentiens, in quo nunc cubat.

45. Codex Saeckma. brief nr. 219: Arthritis illa fuit, quae mihi per hosce dies aliquot exanimales attulit dolores: quos ut nonnihil levarem haec qualiacunque tabulis illevi sed manu quidem lassa & tremula, quae tamen non adquievit, donec hoc adderet. Gewrichtsreuma en acute spierreuma gaan hier samen. Volgens de medische wetenschap bestaat er geen verband.

46. M. Lycklema, Membranarum libri VII (Franeker 1608-1609) 353.

47. Codex Saeckma nr. 67. Henricus Schotanus schrijft op 7 juni 1603 aan Saeckma: D. Renalda cum summa comprobatione, admiratione et omnium applausu respondisse, nec solum ovasse, verumetiam et triumphasse.

48. Recente onderzoekingen naar een mogelijk verband tussen jicht en intellect zouden wijzen op een positieve relatie tussen het urinezuurgehalte van het bloed en het intelligentiequotiënt of karakterkenmerken als leiderscapaciteiten, eerzucht, nauwgezetheid enz.; K.J. Nanninga, 'De eer van de jicht', Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 118 (1974) nr. 49, 1886-1887.

49. Slive 1970-1974, III blz. 59 no. 107. Meer schilderijen zijn zo in de Verenigde Staten terechtgekomen. Vgl. Hollandse meesters uit Amerika. Catalogus van de tentoonstelling in het Mauritshuis te Den Haag (Zwolle 1990).

50. M.H.H. Engels. Inventaris Codex Saeckma (2de druk, Leeuwarden 1979), inleiding.

51. Verslagen 62 (1890), 35-36 en 64 (1892), 40-41.

52. Waarom niet door de Leeuwarder Wybrand de Geest, die van omstreeks 1620 tot 1650 de Friese portretkunst beheerste? De Geest was "niet vrij van manier", zo oordeelt A. Wassenbergh, De portretkunst in Friesland in de zeventiende eeuw (Lochem 1967) 34. Hij was bovendien een fijnschilder. Poseren voor een fijnschilder duurde heel wat langer dan voor de snel werkende Frans Hals. Lang staan was voor Johannes Saeckma vanwege zijn voetjicht geen genoegen.

Zusammenfassung

In diesem Aufsatz wird ein Mann auf zwei kleinen Gemälden von Frans Hals (1628, eins jetzt in Essen, das andere mit Gegenstück in Salisbury) und auf einem grossen vom selben Meister (1635, Rotterdam; Gegenstück in New York) identifiziert mit Johannes Saeckma (1572-1636). Dieser war Ratsherr am friesischen Oberlandesgericht in Leeuwarden, Kurator der im 19. Jahrhundert geschlossenen Universität von Friesland in Franeker und dreimal ausserordentlicher Abgeordneter bei den Generalstaaten im Haag.
Eine entfernte Verwandte von Saeckma, Maria van Loo, war Zeugin bei der Taufe des Dirk Hals, des Bruders von Frans Hals. Ihr Sohn Boudewijn van Offenberg ist 1616 und 1627 als Fähnrich auf zwei Schützenbildern von Frans Hals verewigt worden. Saeckma hatte auch Bekannte in Haarlem: Johannes Acronius, den ehemaligen franeker Professor, und Nicolaes van der Meer, Bürgermeister und Abgeordneter bei den Generalstaaten. Van der Meer kommt als Kapitän auf dem Schützenbild von 1616 vor, im Jahre 1631 hat er sich und seine Frau privat von Frans Hals porträtieren lassen; Acronius ist 1627 vom berühmten haarlemer Maler abgebildet worden.
Meine Hypothese lautet: zu Besuch bei Verwandtschaft oder Bekannten ist Saeckma aus eigener Anschauung ein Bewunderer der lebhaften und charaktervollen Porträtkunst des Frans Hals geworden. Deshalb hat Saeckma sich und seine Frau im Jahre 1628, anlässlich ihrer silbernen Hochzeit, und 1635, auf dem Höhepunkt seiner Laufbahn und im für einen humanistischen Gelehrten wichtigen 63. Lebensjahr, vom haarlemer Meister porträtieren lassen.
Die Identifizierung beruht auf den genannten Anlässen; den Altersangaben auf den Gemälden - die um zehn Jahre zu hohen Zahlen auf den Porträts in Salisbury sind spätere, fehlerhafte Hinzufügungen; der durch Arthritis missgebildeten linken Hand des Mannes; schliesslich auf der Vergleichung der ölgemalde miteinander und mit einer leeuwarder Zeichnung eines Leichenzuges die Saeckma und andere Ratsherren zeigt.

Summary

In this article a man on two smal l portraits by Frans Hals (both dated 1628; one is now in Essen, the other with its pendant in Salisbury) and a larger one by the same artist (undated, now in Rotterdam; the 1635 dated pendant in New York) is identified as being Johannes Saeckma (1572-1636). He was a justice in the Court of Friesland at Leeuwarden, since 1625 the most important govemor of the University of Franeker and during his life three times an extraordinary delegate to the States General in The Hague.
A distant relative of Saeckma in Haarlem, Maria van Loo. was a witness at the baptism of Frans Hals' brother Dirk. Her son Boudewijn van Offenberg appears on two pictures of the Officers of the St. George civic guard that were painted by Hals in 1616 and 1627 respectively.
Saeckma also had acquaintances in Haarlem: Johannes Acronius, sometime professor at Franeker, and Nicolas van der Meer, burgomaster and member of the States General. Van der Meer is the captain on Hals' earliest civic guard portrait dated 1616, who in 1631 had himself and his wife painted by Frans Hals tor his own account; Acronius in 1627 was portrayed by the famous painter of Haarlem.
My thesis is: on a visit to relatives or acquaintances in Haarlem Saeckma became an admiror of the vivid character portraits by Frans Hals. For that reason Saeckma had himself and his wife portrayed by the great master of Haarlem: in 1628, on the occasion of their silver wedding, and in 1635, at the height of his career and at the for a humanist schol ar important age of 63.
The identification is based on these two occasions; the ages indicated on the paintings - the numbers 66 (man) and 60 (wife) on the pictures at Salisbury are thought to be erroneous later additions instead of 56 and 50; the by arthritis afflicted left hand of the man; and finally, on comparison of the oilpaintings with each other and with a drawing of a funeral procession in Leeuwarden that amongst others shows Saeckma.

>> begin