>> HOMEpage

Aantekeningen van Ernst Brinck: spreekwoorden

Bron: Archief Harderwijk inv.nr. 20607 VIII, 149-154 (jpg: 150-155)
Internetuitgave: M.H.H. Engels, juni 2020
Ernst Brinck (1582-1649), gezant en burgemeester van Harderwijk

    Proverbia
  • Woorden en vullen geen sack, het werck moet het doen
  • Het gaet soo verren als het voeten heeft
  • Nautae, cum aliquid asseveranter affirmant, dicunt: Godt geve dat ick nu[m]mermeer over water moet komen
  • Brune matinee, belle iournee
  • Een koe dronck, is soo veel te seggen, als te drinken. soo veel eenen lustet
  • Het hondepadt soeken, c'est á dire, den naesten wechnemen, want die honden altoos tselve doen
  • Die sijn handen wil holden reijn, die en make sijn aerswisch niet al te klein
  • Daer en is nu[m]mer April so goet, Of hij maeckt een witten hoet
  • Met Arentsoog ergens op letten, d[icitu]r, q[uasi] scharpe opsecht toe nemen
  • P[ro]verbio d[icitu]r: Alle vrachten lichten, seyde een schipper, ende wierp sijn vrouw buijten boort in zee
  • Nautae p[ro]verbio dicunt: als sij met een boom op weken grondt stoten: t'is kutten grondt
  • Forte vocabulum Guijt, no[m]en tr[ac]t[um] à voce argutus; argutus d[icitu]r, q[uasi] argen Guijt
  • Ab Atheniensibus Academiam ab Academo quodam dicta[m] e[ss]e, te..tur[?] Diogenes
  • Ein beutel hat den nam von der beute
  • Ein gut gerücht haben, kompt daher von dem geruch oder guten namen
  • P[ro]verbio d[icitu]r: Harderwijcker kalling [praatjes, roddels] duijren 3 dag[en], want als dan soo wort het all vergeten
  • P[ro]verbio d[icitu]r: Die wat spaert, die wat heeft, seijde de man, die sijn vrouw 7 iaer maecht spaerde
  • P[ro]verbio d[icitu]r: Alle de botter ende kaess die hier of op een ander plaetse gemaeckt wort, die compt van Romen; i[d] e[st] van der room
  • In Duijtsslandt heeft men tot een spreuckwoort als men een mijle weechs passiert, die wat groot is, so seijt men gemeinlichen dat 2 amoureusen ofte lievekens dieselvige gemeten hebben
  • T'is een olt spreuckwoort: Een mans leugen is eener vrouwen troost; i[d] e[st] cu[m] aliq[ui]s iocatur cu[m] uxore & incitat illam ad rem veneream et postea nil p[rae]stat, nam tunc poti[us] irritat illam
    Proverbia
  • Dat macher int riet loopen
  • T'witt wort hem uuijt de oog[en] gestolen
  • Hij ruijckt nae gelt als een koe nae muscus
  • Hij soeckt een stock int wiel/radt te steken
  • Daer loopt wel een wagen over eenen poll
  • Hij loopt buijten den wech; hij loopt met hooft tegen de muijr
  • Is van sulck vlas wel goet garen te spinnen?
  • T'is een blauwe excuse
  • Hij is daer soo voll af als een eij vol suijvels
  • Hij gaet soo vast, of hij gienge met gesmeerde voeten op een glatt ijs
  • T'sluijt niet, seijde Fop [en hij stolpte eene waschtobbe op zijn hoofd]
  • Hij comb uuijt een verdorde heij in een vette klaverweij
  • Nihil opt request
  • Hij en siet niet een steeck verder als sijn neuse lanck is
  • Zijn saken gaen gelijck de lijndraijer; i[d] e[st] achterwaerts
  • Laissez faire Marc Antonio
  • Iemant sijnen text lesen; i[d] e[st] aliq[ue]m rep[rae]hendere et verbis acriter obiurgare [= berispen]; p[ro]verbiu[m] Germanicu[m]
  • P[ro]verbiu[m] ap[ud] Germanos: Es kumpt von lieber handt, darumb sols mir lieb sein
  • Ocul[us] signat[ur] in scripturis gra[tia]m et f.guire[m][?], ut oculi d[omi]ni sup[er] iustos; Et e contra, si odim[us] aliq[ue]m, dicim[us Ich mag ihm der aug[en] nicht gönnen, i[n]d[em] ich in ansehe
  • Testudine e gradu incedit; i[d] e[st] hij kruijpt als een luijs op een geteerde huijcke
  • Oleum in auricula ferre, Een luijss int oor hebben
  • Als iemandt een goede erfnisse door v[er]sterf is toegevallen, d[icitu]r proverbio: Die clocken hebben hem wel gedient
  • Als iemant onwetende ende haestich is rijck geworden, d[icitu]r p[ro]verbio: Hij heeft wel geturft
  • T'is een sorchvuldige Martha
  • Het is daer soo nodich toe, als het vijfde radt van de wagen
  • Men sach noijt stouten hals staen op een hongerig[en] buijck
  • P[ro]verbio d[icitu]r: Ick ben tot de Vesper gekomen, ick sal oeck noch wel tot het lof komen, i[d] e[st]: Ick ben nu soo verre gecomen met eenen, ende soo olt geworden, dat ick oeck noch hope t'overige mijns levens met eren door te brengen; po[st] vespera sequuntur Mariae laudes
  • D[icitu]r et[iam] p[ro]verbio, als iemant van eenich dinck berouw becomen heeft: hij is gegaen naer S. Jan te Laet tranen [= Lateranen]
  • P[ro]verbio et[iam] d[icitu]r: Hij heeft een Christoffel die hem draecht
  • P[ro]verbio d[icitu]r, dat ment'al soude beschrijven, on en ferois une Bible, Men souder Cronijcken van schrijven
    Brasiliensium quaedam Proverbia
  • 1. Respice in os, & non in vultu: id est iudica homine[m] ex sermone, & non ex apparentia exteriori.
  • 2. Mulier faecunda est auru[m], infaecunda vero terra sterilis, quia tot habent servos quot filios.
  • 3. Fuge canem macilentu[m], id est ex cane cognoscitur abundantiua, vel sterilitas domus.
  • 4. Fructus est simillimus arbori, hoc est filij immitantur parentes suos.
  • 5. Auricalchum [= aurichalcum] homo fallax, quia sicut Auricalchum [= aurichalcum] similitudine auri, sic ille falacijs suis fallit. [Aurichalcum = messing, geelkoper was nog kostbaarder dan goud]
  • 6. Hoc idem ago. Ironice, hoc est, numqua[m] ego tale cogitavi.
  • 7. Post finem mundi. Hoc est, numqua[m] tale videbis.
  • 8. Canis Veneticus qui nil depraedatus est. Homo male fortunatus cui nil ex voto evenit.
  • 9. Similis formica. id: homo diliges, qui habet domum bene instructa sicut formica habet cavernos suos.
  • 10. Aper [= ever, wild zwijn]. sic vocant ho[min]em ferocem, quia animal hoc in Brasilia est ferocissimu[m], & non solu[m] homines, sed alia etiam animalia ferocissima enecat, & devorat.
    Proverbia quaedam Turcica
    Die Turcken hebben seer veel schone spreuckwoorden, als onder andere:
  • Condt ghij meer patientie hebben, de onrijpe druijven sullen noch kellewaij worden; twelck is een confect, gemaeckt van druijven, raisijnen, honich ende suijcker
  • Item, soo ghij maer gedult kondt hebben, de moerbesien bladeren sullen noch mettertijt satijn worden
  • Voor een die verlieft is, soo is Babijlonien niet verre
  • Diegene die maer begeerte ofte lust tot een dinck heeft, die kan Godt wel vinden
  • Dese werelt en is anders niet dan een herberghe voor de vremdelingen, diegene die niet en soeckt ofte begeert daeruuijt te comen, is een narre
  • Dat tuschen die 32 tanden uuijtgaet, verspreijt sich in 32 verscheiden plaetsen, i[d] e[st] semel emissu[m], manet irrevocabile verbum; dat eens uijt de mont compt, verspreijt sich overall, ende wort niet v[er]swegen
    De Turcken hebben een spreeckwoort
  • Des naemiddaechs is het runtvleiss beter coop
    Daermede sij willen tekennen geven, als dat nieuwe dingen, ende die peerst te marckt komen, veel duijrder sijn als andere, die nu al verwij.et sijn
    Japanenses in p[ro]verbio h[abe]nt, dat
  • een wijff nu[m]mermeer een eigen woninghe heeft, want een kint sijnde, soe woontse in haer ouders huyss, getrout sijnde, soo woontse in haeres mans huyss, ende out geworden sijnde, in hares kindts huijss
    De Grieken int Eijlant Chio hebben voor een spreuckwoort, te seggen, als het regent, ende dan oeck de so[n]ne schijnt
  • Daer is bij avontuijren een Jode gestorven;
    wij seggen
  • t'is in die helle karmisse
    Als de Turcken iemant vloecken, soo seggen sij:
  • Godt geve dat ghij tot een Aap moet worden
    Item,
  • Ick schijt op u siel
    Item,
  • ick sal op u graff mijn gevoech doen, als ghij doot sult sijn
    Turcones cum aliq[uid] serio affirmant, soo sweren sij:
  • Bij het hooft van den Turckschen keijser;
    Item,
  • bij het hooft van mijn kindt
Albuminscriptie voor Ernst Brinck van Bernardus Paludanus (1550-1633), medicus, Enkhuizen 1610

>> begin