|
>> HOMEpage
Friese wiskundigen
de Latijnse inaugurele rede te Franeker (1809) van
prof. Cornelis Ekama
vertaald door Mr. U.A. Evertsz
Bron: Nieuwe Friesche volks-almanak 1860, p. 3-16
Internetuitgave: M.H.H. Engels, mei 2025
FRIESCHE WISKUNDIGEN.
Hoe rijk ons gewest is geweest aan regtsgeleerden, waarvan velen
eenen beroemden naam hebben achtergelaten, is ор eene uitnemende
wijze aangetoond door onzen G. DE WAL (*); doch dat ook onze grond
bijzonder vruchtbaar is geweest in het opleveren van wiskundigen, in
den ruimsten zin van het woord, had reeds voor hem professor EKAMA
ontwikkeld in zijne redevoering over Frieslands rijkdom aan
wiskundigen (†), waarvan ons dezer dagen toevallig een uittreksel
ter hand kwam, in zeer jeugdigen leeftijd door ons vervaardigd, ten
behoeve van eenen bloedverwant, in wis- en sterrekunde zeer
bedreven, doch onkundig in de latijnsche taal, een verschijnsel bij
de friesche wiskundigen niet ongewoon. Misschien doen wij velen
lezeren van den Volksalmanak geen ondienst met de mededeeling van
dit uittreksel, hetgeen echter nu niet met het oorspronkelijke is
vergeleken, en dat men hopen wij met verschoonende toegevendheid zal
lezen, terwijl eene aanvulling tot op onze tijden door eenen
wiskundige welligt geene onvolkomene toegift zou zijn.
(*) In zijne oratio de claris Frisiae Jctis te Franeker in
1818 uitgesproken en later in 1825 te Leeuwarden met
hoogstbelangrijke aanteekeningen uitgegeven. In de voorrede p. XII
schijnt DE WAL echter de stelling van EKAMA te bestrijden, doch
inderdaad is zijn betoog meer gerigt tegen PEERLKAMP, tegen wien
hij beweert dat de geleerde Friezen meer overhellen tot de
letteren, dan tot de mathesis, en in deze bewering is hij
misschien wel eenigzins ongunstig ten opzigte der mathesis
gestemd, en stelt daarom de bijzondere geschiktheid der Friezen
ten deze wel wat veel op den achtergrond; doch het is hier de
plaats niet daarover uit te weiden, des begeerenden verwijzen wij
tot de proef zelve.
(+) CORNELII EKAMA oratio de Frisia ingeniorum mathematicorum
inprimis fertili. Dicta publice a. d. junii MDCCCIX.
Na eene inleiding en de verzekering, dat hij zijn onderwerp
eenvoudig en meer door voorbeelden, dan door schitterende redenering
zal toelichten, hetgeen het juist voor de lezers van den almanak
meer geschikt maakt, vangt onze friesche hoogleeraar dus aan.

◊ Evenals de Aegyptenaren zijn ook onze voorouders om de gesteldheid
des lands genoodzaakt geweest, de eigenlijk gezegde geometrie of
landmeetkunde te beoefenen. In de geschiedboeken evenwel, die
eertijds meer met oorlogen en wonderen waren opgevuld, dan met die
dingen, welke men gaarne zoude weten, en die den lateren naneef
zelfs tot voordeel zouden kunnen zijn, vindt men geene andere
blijken van de mathematische wetenschappen, oudtijds bij de Friezen
beoefend, dan van de 16 eeuw. De bedijking namenlijk reeds van den
beginne af in 't werk gesteld, werd vooral in de 16 eeuw
doorgedreven, zoo als blijkt uit de pogingen van CASPAR DE ROBLES,
door een gedenkstuk vereeuwigd, vervolgens uit het Bildt, en blijkt
vooral de ervarenheid der Friezen in dit vak, uit die maat, welke
door GEORG SCHENK VAN TAUTENBURG bezorgd is in het jaar 1530, n.l.
de koningsvoet of de koninklijke maat van 10 voet. Er moeten dus
toen wel bekwame mannen in de mathesis geweest zijn, en onder de
Friezen is reeds tegen het einde van de 15e eeuw met roem bekend
HILLEBRANDUS GOFFREDUS VAN DOENGETERP, geboren te Schingen; hij
schreef over de beginselen der geometrie en zijn jonger broeder
GALENUS bragt het in de bouwkunst zeer ver.
◊ In de 16e eeuw komen in aanmerking:
◊ PIBO VAN GERRITSMA, geboren te Wirdum, landmeter, en ofschoon
onervaren in het latijn, geen ongeleerd schrijver over de geometrie.
◊ PETRUS JAKOBS, bijgenaamd Thaborita, ook geen latinist, evenwel in
de geometrie zoo uitmuntende, dat Keizer KAREL V, in het meten van
het Bildt, van hem zeer veel dienst heeft gehad.
◊ Boven anderen echter muntte ten dezen tijde uit GEMMA, bijgenaamd DE
VRIES of FRISIUS, van Dokkum geboortig, en zeer ervaren in de
genees- en wiskunde. Gene onderwees hij openlijk te Leuven, deze in
't bijzonder in zijn huis. Hij heeft zeer veel geschreven en was
uitvinder van het Astrolabium Catholicum, welks gebruik hij zelf in
een boek heeft aangetoond, en dat naderhand uitvoeriger behandeld is
door ADRIANUS METIUS. GEMMA was zeer gezien bij KAREL V, aan wien
hij ook een wereldkaart, door hem zelven gemaakt en uitgegeven,
heeft opgedragen. In beide vakken moet men zijn zoon CORNELIUS GEMMA
niet ver beneden den vader stellen.
◊ JOHANNES ACRONIUS, naar zijn geboorteplaats Akkrum dus genoemd, was
insgelijks genees- en wiskundige, en zich te Bazel nedergezet
hebbende, moet hij aldaar over Astronomie veel geschreven hebben.
◊ PETRUS TIARA te Workum geboren, muntte in vele vakken van
geleerdheid uit, en was van eene bijzondere vlugheid. Hij heeft te
Leuven de geneeskunde uitgeoefend, en als het ware geboren om de
nieuwe Akademien in orde te brengen en te versieren, heeft hij het
eerst te Douay, toen te Leyden, waar hij ook het eerst Rector
geweest is, en eindelijk te Franeker de grieksche talen onderwezen.
En tevens muntte hij uit in de mathesis, daar hij ook
musiek-instrumenten en astronomische en geometrische werktuigen zeer
kunstig vervaardigde.
◊ REMBERTUS DODONAEUS, REMMERT of ROMMERT DOEDES, zijn adelijken naam
JOENCKEMA heeft hij verwaarloosd, was een Fries van vader- en
moederszijde, ofschoon te Mechelen geboren, waar zijne ouders zich
toen juist ophielden. Beroemd geneeskundige, verkeerde hij aan de
hoven van MAXIMILIAAN II en RUDOLPH II, en werd in 't laatst zijns
levens aan de Leydsche Hoogeschool beroepen. Als blijk van zijne
mathematische kennis heeft hij een boek over de Spheer of eene
Cosmographische inleiding over de beginselen der Sterre- en
Aardrijkskunde nagelaten.
◊ SIXTUS VAN HEMMINGA, geen onervaren geneeskundige, maar grooter
wiskundige, waarin hij het onderwijs had genoten van den grooten
GEMMA. Hij volgde alleen het zekere in deze wetenschap, en toonde in
een daartoe geschreven boek de ijdelheid aan van de Astrologie van
CrPRIANUS LEOVITIUS, HIERONYMUS CARDANUS en anderen, als welke tegen
rede en ondervinding aandruischten.
◊ Zijn broeder DUCO VAN HEMMINGA was ook een groot liefhebber van de
geometrie en optica.
◊ ALBERTUS HERO van Sneek onderwees te Keulen de wijsbegeerte en
wiskunde in ' t openbaar.
◊ CORNELIUS ADGERUS VAN ENGENHUIS van Leeuwarden, ofschoon anders niet
zeer geleerd, muntte echter uit in de geometrie, waarmede hij zijn
vaderland en naburige vorsten dikwijls zeer veel dienst heeft
gedaan; hij heeft ook een kaart van Keulen en ommestreken
uitgegeven, in welke stad hij zich eenigen tijd ophield.
◊ JOHANNES GULIELMUS VELSIUS van Leeuwarden, was in de talen, regten
en geneeskunde ervaren, maar muntte bovenal uit in de wiskunde. Hij
is eenigen tijd in zijne vaderstad Rector, naderhand Burgemeester
geweest, en heeft eenige astronomische, geometrische en algebraïsche
waarnemingen bij geschrifte nagelaten.
◊ HECTOR VAN JELGERSMA, geboren te Augustinusga, zeer beroemd in de
astronomie en geometrie, schreef eene verhandeling over de nieuwe en
te voren onbekende geometrische instrumenten.
◊ Hieruit ziet men dus, dat de Friezen reeds oudtijds in de mathesis
uitmunten en wel zoodanig, dat als men het gewest en de bevolking in
aanmerking neemt, het getal van voortreffelijke wiskundigen bij hen
omtrent ongelooflijk schijnt. En dit bepaalt zich ook niet binnen
zeker tijdvak, noch bij toevallige omstandigheden, maar is
bestendig, zoo als de Hoogleeraar daaruit aantoont, dat, sedert de
wiskunde ook aan Franekers Hoogeschool openlijk onderwezen is, de
Professoren, die daar onderwijs in dat vak hebben gegeven, allen,
behalven twee, in Friesland geboren en opgevoed zijn.
◊ De voornaamste en als 't ware de stichter der Friesche school was
BERNARDUS FULLENIUS, een Leeuwarder, leerling en opvolger van
ADRIANUS METIUS, om wien op te volgen hij zijn Professoraat in de
Hebreeuwsche taal heeft nedergelegd, dit nieuwe vak heeft hij 21
jaren bekleed.
◊ Zijn tijdgenoot was JOANNES PHOCYLIDES HOLWARDA, Professor in de
wijsbegeerte, maar ook beroemd in de mathesis en vooral in de
astronomie, waarover hij veel in 't Latijn en Nederduitsch heeft
geschreven, onder anderen zijne friesche sterrekunst, die zeer
geprezen wordt. Hij was ook een leerling van METIUS.
◊ ABRAHAM DE GRAAF, gedeeltelijk leerling van FULLENIUS, wiens
opvolger hij gedurende 25 jaren geweest is. Hij was te Wanswerd
geboren.
◊ BERNARDUS FULLENIUS, de jonge, door zijne ouderen tot de
regtsgeleerdheid bestemd, maakte daarin ook groote vorderingen, en
gaf zich geheel aan staatszaken over. Evenwel had hij zoodanig een
lust tot de mathesis, dat hij allen ledigen tijd daaraan besteedde,
zoodat hem dan ook na den dood van ABRAHAM DE GRAAF diens
Professoraat werd aangeboden, onder voorwaarde, dat hij het
burgemeesterschap zoude nederleggen, waaraan hij dan ook, na veel
moeite tot afwending van deze voorwaarde aangewend te hebben,
eindelijk voldaan, en zich toen geheel en al aan zijn geliefkoosd
vak heeft overgegeven. Als grijsaard heeft hij Frieslands Stadhouder
JOHAN WILLEM FRISO in de mathesis en vestingbouwkunde onderwezen.
◊ Zoo blonk ook een mathematische geest uit in WILLEM LORÉ van
Leeuwarden, die slechts 9 jaren oud, reeds anderen in de rekenkunde
onderwees en vervolgens in de mathesis onderwezen zijnde, door
RIJMER SIJBES van Dronrijp, en naderhand acht jaren lang door
FULLENIUS tot in het hart dezer wetenschap is doorgedrongen, zoodat
hem dan ook vrijheid werd verleend, om onderwijs te geven, waarvoor
hij een jaarlijksch tractement trok. Het Professoraat in de mathesis
werd na FULLENIUS dood aan WEIJER WILLEM MUIS opgedragen. LORE's
leerwijze werd hoog geprezen en is hem om zijne verdiensten dan ook
de Professorale waardigheid opgedragen, extraordinair evenwel, omdat
hij geen latijn verstond. In het laatst zijns levens had hij het
genoegen zijnen dierbaren leerling NICOLAAS YPEY tot ambtgenoot te
mogen hebben.
◊ Te weten: deze NICOLAAS YPEY, die te Bergum geboren was, heeft
getoond wat de oorspronkelijke aard der Friezen, door een goed
onderwijs bestuurd, in de mathematische studien al niet vermag.
Eerst genoot hij te Franeker gedurende vijf jaren het onderwijs van
LORÉ, te Leyden dat van 's GRAVENSANDE, en in Frankrijk dat van
BELIDOR, zoodat hij binnen kort zeer beroemd werd als bekwaam in de
geheele mathesis, en wel bijzonder in de Vestingbouwkunde. Hij
onderwees aan Frieslands Academie gedurende 42 jaren met roem, en
leverde vele voortreffelijke leerlingen, waaronder zijn zoon ADOLF
YPEY, die het eerst zijnen vader opvolgde, voor dat hij het
professoraat in de geneeskunde op zich nam, en JACOBUS PIERSON
THOLEN Ook nu nog met roem de mathesis te Franeker onderwijzende.
◊ Hieruit blijkt dus, dat de wiskunde na den dood van METIUS alleen
door Friezen gedurende 180 jaren onafgebroken te Franeker is
onderwezen.
◊ Weshalven het ons minder verwonderen moet, dat in minder dan 2
eeuwen bijna 200 opgenoemd kunnen worden, die de landmeetkunde
openlijk hebben uitgeoefend, na hunne kunde in dit vak
aan het hoogst bestuur van Friesland getoond te hebben, behalve vele
anderen, die deze vrijheid en graad van den Senaat der Academie
hebben bekomen.
◊ De landmeetkunde namenlijk was bij de Friezen altijd hoog in
achting, en deze kunst kwam niet alleen ten bijzonderen, maar ook
ten algemeenen nutte dikwijls te pas.
◊ Zoo hebben voor 150 jaren de aanzienlijksten van Friesland twee
landmeters benoemd, n.l. SJOERD METZ HAECMA en SYTSE DE GRAAF, om
deze provincie met steden en dorpen naauwkeurig te meten en in kaart
te brengen, over welk werk het opzigt had BERNARDUS SCHOTANUS VAN
STERRINGA, destijds student in de mathesis, leerling van BERNARDUS
FULLENIUS den vader, en zoon van den beroemden geschiedschrijver
CHRISTIANUS SCHOTANUS. Aan deze mannen zijn wij die fraaije kaarten,
zoo van geheel Friesland als van deszelfs bijzondere deelen
verschuldigd.
◊ En niet in vrede alleen, maar ook in oorlog hebben zich de Friezen
in dit opzigt beroemd gemaakt, doch om dezen op te tellen, zou, zoo
als de hoogleeraar te regt meent, hem te lang ophouden. Genoeg zij
het dus MENNO COEHOORN genoemd te hebben, die een leerling was van
FULLENIUS, den zoon, en zijn vaderland tot roem en eer heeftverstrekt. Ook moeten met lof gemeld worden JOAN WILLEM FRISO,
WILLEM KAREL HENDRIK FRISO en GEMMA VAN BURMANIA, de eerste leerling
van FULLENIUS, de beide anderen van LORÉ.
◊ Ook moeten twee Friezen niet vergeten worden, die, ofschoon van
geringer afkomst, door hun vernuft en verdienste zich groote eer en
roem verwierven, n.l. CHRISTOPHORUS MIDDAGTEN van Sexbierum, die op
het hooren van het geweld des oorlogs met Engeland zijn boerenwerk
verliet, en zich in dienst ter zee begaf, waar hij door vernuft en
dapperheid tot Schout bij nacht opklom. Zijne mathematische kennis
heeft hij vervolgens aan den dag gelegd door het schrijven van
onderscheidene werkjes over het gebruik der paskaarten.
◊ De tweede was JOHANNES WIEDEMAN, van Leeuwarden, die zich door zijne
vlugheid in de mathematische wetenschappen begunstigers verwierf,
door wier bewerking hij onder de vestingbouwkundigen (genie) werd
opgenomen, hij was in het laatst zijns levens Directeur van de
vestingwerken van het Sas van Gent.
◊ Een groot bewijs voor de natuurlijke genegenheid der Friezen tot de
wiskunde, meent de Hoogleeraar daarin te vinden, dat, ofschoon er
zeer velen geweest zijn, die van geringe geboorte waren, en van alle
die dingen verstoken, door welke het vernuft der kinderen wordt
opgewekt, zij eehter uit eigene beweging tot de beoefening der
wiskunde zich zelve aangordden, of wanneer zij maar eenige
gelegenheid kregen om het goed te leeren, weldra door de kracht van
hun vernuft, in korten tijd het toppunt dezer wetenschap beklommen,
waarvan ontelbare voorbeelden zouden kunnen worden opgegeven.
◊ Friesland heeft derhalve altijd, èn ten platte lande, èn in de
steden uitgemunt door de menigte der beoefenaren der mathematische
kunsten en wetenschappen, en ook door de menigte diergenen, die haar
in het bijzonder hebben onderwezen, zoo als JOHANNES HERMANUS KNOOP,
bij de Leeuwarders, door onderscheidene geschriften wel bekend;
◊ LIVIUS WIERSMA te Dokkum, uitgever van de beginselen der rekenkunde;
DIDERICUS DODINGA te Franeker, WILLEM WYTSONIDES, HENRICUS ANJEMA,
die naderhand ook te Leyden eenigen tijd in het bijzonder de
wiskunde heeft onderwezen en bekend is door de tafelen van de
deelers der natuurlijke getallen. En eindelijk WOUTER MARTENS VAN
DER WERF, die te Franeker in het bijzonder de mathesis onderwees, en
anderen meer.
◊ Ook bragt Friesland mannen voort, die zoo hier als elders deze en
aanverwante wetenschappen onderwijzende, zich een grooten naam van
geleerdheid hebben verworven.
◊ Onder dezen maakte zich in het midden der vorige eeuw vooral beroemd
ANTONIUS BRUGMANS, geboortig van Hantum, die reeds voor zijn
achttiende jaar, om zijne groote bedrevenheid in de mathematische en
natuurkundige wetenschappen, daarin den graad van Doctor bekwam te
Franeker, en vervolgens ook daar en naderhand te Groningen de
wijsbegeerte met roem heeft onderwezen.
◊ Niet minderen lof verdient zijn zoon SEBALDUS JUSTINUS BRUGMANS, die
te Franeker geboren, zich eerst met vlijt en vrucht op de wiskunde
toeleide, en daarna zich met roem aan de natuurkundige wetenschappen
heeft overgegeven. Hij was eerst te Franeker hoogleeraar in de
wijsbegeerte, en naderhand te Leyden in de natuurkundige
wetenschappen.
◊ PYBO STEENSTRA, te Franeker opgevoed, om eene toevallige wonde voor
andere bezigheden ongeschikt, begon zich op het leeren der mathesis
toe te leggen, en is door NICOLAAS YPEY daarin zoo ver gebragt, dat
hij eerst te Franeker en naderhand te Leyden daarin in het bijzonder
onderrigt heeft gegeven, tot dat hij eindelijk aan het Amsterdamsch
Athenaeum tot Lector in de mathesis verkozen, dat vak door
onderwijs, woorden en geschriften verrijkt heeft.
◊ Een weinig later heeft met roem Franekers Hoogeschool verlaten
BENJAMIN BOSMA, die te Amsterdam zoowel de natuur- als wiskundige
wetenschappen met lof heeft onderwezen, en zich ook door zijne
geschriften heeft bekend gemaakt.
◊ HENRICUS AENÉE van Oldemirdum, is ook aan Frieslands Hoogeschool
onderwezen, en naderhand te Amsterdam professor in de wiskunde
zijnde, heeft hij daar met zeer veel vrucht PETRUS NIEUWLAND in dit
vak onderwezen, en door zijne schriften en raadgevingen het
vaderland veel nut gedaan en doet dit nog.
◊ Zoo maakte ook ОBBO SIKKES BANGMA van Arum te Amsterdam zijn naam en
fortuin. Deze zijn eigen leermeester zijnde, werd om zijne
bekwaamheid in de wiskunde eerst tot onderwijzer gekozen aan het
kweekschool voor de zeelieden aldaar, en naderhand geroepen om
diegenen te examineren, die van hunne vorderingen in de Loxodromie
blijken wilden geven.
◊ Behalven dit soort van wiskundigen, zijn er nog anderen, die,
ofschoon ook in de bespiegeling zeer bedreven, zich echter meer op
het werktuigelijke toeleggen, en al wat zij zich voorstellen, met de
grootste kunst maken, en aan de hoogste fijnheid van uitvindingen,
de grootste bandigheid van uitvoering paren. Ook op zoo danigen kan
Friesland roemen, en wel op niet weinigen, waarvan de meesten hunne
eigen leermeesters in dat vak, zich door schranderheid van uit te
denken, en in kunst zeer beroemd hebben gemaakt.
◊ Om geene andere voorbeelden te bezigen, zij hier genoemd WIETZE
FOPPES DONGJEMA, een uitmuntend landmeet- en sterrekundige en tevens
een voortreffelijke vervaardiger van optische en astronomische
instrumenten, zoo als hij eens in het bijzonder getoond heeft, en
wel vooral door op bevel van de Staten van Friesland een' optische
toestel te vervaardigen voor den doorgang van Venus door de
zonnekring in 1761, hetwelk hij met zooveel lof heeft uitgevoerd,
dat de Staten hem ter belooning, eene jaarlijksche bezoldiging
schonken. En dit alles had hij van zich zelf geleerd, daar hij eerst
zijnen vader als timmerman in diens werk hielp en bijstond, waarom
het dan ook minder te verwonderen is dat zijne schriften die
kieschheid en duidelijkheid missen, die men alleen door onderwijs
verkrijgt.
◊ Dezen was in tijd en geluk gelijk, en in kunst misschien hooger JAN
VAN DER BILDT, de roem van Friesland en van Franeker. Hij werd te
Vrouwen-Parochie op het Bildt (waarvan hij zijnen naam ontleend
heeft) geboren, zijn vader was een timmerman, en hij nam ditzelfde
handwerk daar ook bij de hand, maar zijnen natuurlijken aanleg
allengskens opvolgende, hield hij zich eerst met het herstellen van
horologien bezig, vervolgens met der woon naar Franeker vertrokken,
begon hij daar optische instrumenten te herstellen, en bragt het
eindelijk zoover, dat hij een groot werktuigkundige optica, werd,
vooral in de en zijn naam beroemd maakte niet alleen hier, maar ook buitenlands,
door het vervaardigen van telescopen, die de besten van engelsch
maaksel evenaarden en in sommige opzigten zelfs overtroffen.
◊ En met deze twee mannen was het in dezen niet afgedaan, maar ook nu
nog leeft des laatsten kleinzoon BAUKE EISMA VAN DER BILDT, die met
zijnen grootvader in kunst en roem wedijvert. En nog niet lang is
overleden SIBREN TEAKES VAN DER FLIET, een oorspronkelijk
mechanicus, dien men lof mag toekennen. En onlangs is te Harlingen
overleden de beroemde werktuigkundige TJEERD RADSMA, die een zeker
hemelsch planisphaerium met een horologie vereenigde, hetwelk den
dagelijkschen en jaarlijkschen loop der zon met een verwonderlijke
kunst navolgde.
◊ Doch er zijn bovendien nog andere voorbeelden, die ons verbazen. Ik
bedoel ARJEN en ALBERT ROELOFS, die hunnen broeder PETRUS die geen'
minderen lof verdient, overleefd hebben. Dezen namenlijk boeren te
Hijum, beoefenden gezamenlijk de mathematische wetenschappen reeds
van kindsbeen af, tot uitspanning, zonder eenigen leermeester, en
verkregen daarin groote kundigheden. Maar zich met de bespiegeling
niet alleen vergenoegende, legden zij zich ook toe op het
vervaardigen van onderscheidene en meest optische tot astronomisch
instrumenten. Ook maakten zij zich gebruik eene pendule, welke zij
door hunne allernaauwkeurigste waarnemingen naar den loop der zon en
sterren regelen; buitendien vervaardigen zij nog steeds telescopen
naar de nieuwe theorie van hunnen broeder PETRUS, en beschouwen met
dezelve onvermoeid den loop der sterren, en de oppervlakte en gedaante der hemelsche ligchamen.
◊ Aan dezen is door dezelfde studien en door eene opregte vriendschap,
hoewel veel jonger dan hij, verbonden SIJDS JOHANNES RIENKS te
Hallum, die de landbouw beoefenende, zijnen ledigen tijd aan
mechanische en optische studiën wijdt. Deze vernuftige kunstenaar,
vervaardigt allerlei optische instrumenten en ook onderscheidene
telescopen naar de theorie van meergemelden PETRUS, en doet dit
alles zonder hulp, zooverre zelfs dat hij de stof voor de spiegels
zelf giet, en dezelve met onvermoeiden ijver polijst. Zijne
telescopen zijn zoo voortreffelijk, dat naar het oordeel van den
Hoogleeraar, geene telescopen hoegenaamd, die dezelfde lengte van
pijp hebben, met de zijnen in eenige vergelijking kunnen komen.
◊ Dit zijn betoog besluit de Hoogleeraar met kortelijk nog te
vermelden het zoo wijdberoemde Planetarium, dat door den grooten en
kundigen EISE EISINGA vervaardigd, en tot sieraad van Franeker
verstrekt, doch daar dit zeer volledig en tot grooten lof der
vervaardigers beschreven is door JOHANNES HENRICUS VAN SWINDEN
rekent de Hoogleeraar het te regt onnoodig, in zijn lof breeder uit
te weiden, en meent door het groote getal van voorbeelden voldingend
aangetoond te hebben dat Friesland bestendig door zekere weldaad der
natuur, ten overvloede vruchtbaar geweest is in mathematische
vernuften, na al hetwelk hij overgaat tot de gewone plegtigheden, en
besluit hij zijn fraaije redevoering met fraaije en gepaste
aanspraken aan ambtgenooten en anderen.
Mr. U.A. EVERTSZ
>> begin
|
|