>> HOMEpage

Friese wiskundigen
de Latijnse inaugurele rede te Franeker (1809) van
prof. Cornelis Ekama
vertaald door Mr. U.A. Evertsz

Bron: Nieuwe Friesche volks-almanak 1860, p. 3-16
Internetuitgave: M.H.H. Engels, mei 2025

FRIESCHE WISKUNDIGEN.

Hoe rijk ons gewest is geweest aan regtsgeleerden, waarvan velen eenen beroemden naam hebben achtergelaten, is ор eene uitnemende wijze aangetoond door onzen G. DE WAL (*); doch dat ook onze grond bijzonder vruchtbaar is geweest in het opleveren van wiskundigen, in den ruimsten zin van het woord, had reeds voor hem professor EKAMA ontwikkeld in zijne redevoering over Frieslands rijkdom aan wiskundigen (†), waarvan ons dezer dagen toevallig een uittreksel ter hand kwam, in zeer jeugdigen leeftijd door ons vervaardigd, ten behoeve van eenen bloedverwant, in wis- en sterrekunde zeer bedreven, doch onkundig in de latijnsche taal, een verschijnsel bij de friesche wiskundigen niet ongewoon. Misschien doen wij velen lezeren van den Volksalmanak geen ondienst met de mededeeling van dit uittreksel, hetgeen echter nu niet met het oorspronkelijke is vergeleken, en dat men hopen wij met verschoonende toegevendheid zal lezen, terwijl eene aanvulling tot op onze tijden door eenen wiskundige welligt geene onvolkomene toegift zou zijn.

(*) In zijne oratio de claris Frisiae Jctis te Franeker in 1818 uitgesproken en later in 1825 te Leeuwarden met hoogstbelangrijke aanteekeningen uitgegeven. In de voorrede p. XII schijnt DE WAL echter de stelling van EKAMA te bestrijden, doch inderdaad is zijn betoog meer gerigt tegen PEERLKAMP, tegen wien hij beweert dat de geleerde Friezen meer overhellen tot de letteren, dan tot de mathesis, en in deze bewering is hij misschien wel eenigzins ongunstig ten opzigte der mathesis gestemd, en stelt daarom de bijzondere geschiktheid der Friezen ten deze wel wat veel op den achtergrond; doch het is hier de plaats niet daarover uit te weiden, des begeerenden verwijzen wij tot de proef zelve.
(+) CORNELII EKAMA oratio de Frisia ingeniorum mathematicorum inprimis fertili. Dicta publice a. d. junii MDCCCIX.


Na eene inleiding en de verzekering, dat hij zijn onderwerp eenvoudig en meer door voorbeelden, dan door schitterende redenering zal toelichten, hetgeen het juist voor de lezers van den almanak meer geschikt maakt, vangt onze friesche hoogleeraar dus aan.


◊ Evenals de Aegyptenaren zijn ook onze voorouders om de gesteldheid des lands genoodzaakt geweest, de eigenlijk gezegde geometrie of landmeetkunde te beoefenen. In de geschiedboeken evenwel, die eertijds meer met oorlogen en wonderen waren opgevuld, dan met die dingen, welke men gaarne zoude weten, en die den lateren naneef zelfs tot voordeel zouden kunnen zijn, vindt men geene andere blijken van de mathematische wetenschappen, oudtijds bij de Friezen beoefend, dan van de 16 eeuw. De bedijking namenlijk reeds van den beginne af in 't werk gesteld, werd vooral in de 16 eeuw doorgedreven, zoo als blijkt uit de pogingen van CASPAR DE ROBLES, door een gedenkstuk vereeuwigd, vervolgens uit het Bildt, en blijkt vooral de ervarenheid der Friezen in dit vak, uit die maat, welke door GEORG SCHENK VAN TAUTENBURG bezorgd is in het jaar 1530, n.l. de koningsvoet of de koninklijke maat van 10 voet. Er moeten dus toen wel bekwame mannen in de mathesis geweest zijn, en onder de Friezen is reeds tegen het einde van de 15e eeuw met roem bekend HILLEBRANDUS GOFFREDUS VAN DOENGETERP, geboren te Schingen; hij schreef over de beginselen der geometrie en zijn jonger broeder GALENUS bragt het in de bouwkunst zeer ver.
◊ In de 16e eeuw komen in aanmerking:
◊ PIBO VAN GERRITSMA, geboren te Wirdum, landmeter, en ofschoon onervaren in het latijn, geen ongeleerd schrijver over de geometrie.
◊ PETRUS JAKOBS, bijgenaamd Thaborita, ook geen latinist, evenwel in de geometrie zoo uitmuntende, dat Keizer KAREL V, in het meten van het Bildt, van hem zeer veel dienst heeft gehad.
◊ Boven anderen echter muntte ten dezen tijde uit GEMMA, bijgenaamd DE VRIES of FRISIUS, van Dokkum geboortig, en zeer ervaren in de genees- en wiskunde. Gene onderwees hij openlijk te Leuven, deze in 't bijzonder in zijn huis. Hij heeft zeer veel geschreven en was uitvinder van het Astrolabium Catholicum, welks gebruik hij zelf in een boek heeft aangetoond, en dat naderhand uitvoeriger behandeld is door ADRIANUS METIUS. GEMMA was zeer gezien bij KAREL V, aan wien hij ook een wereldkaart, door hem zelven gemaakt en uitgegeven, heeft opgedragen. In beide vakken moet men zijn zoon CORNELIUS GEMMA niet ver beneden den vader stellen.
◊ JOHANNES ACRONIUS, naar zijn geboorteplaats Akkrum dus genoemd, was insgelijks genees- en wiskundige, en zich te Bazel nedergezet hebbende, moet hij aldaar over Astronomie veel geschreven hebben.
◊ PETRUS TIARA te Workum geboren, muntte in vele vakken van geleerdheid uit, en was van eene bijzondere vlugheid. Hij heeft te Leuven de geneeskunde uitgeoefend, en als het ware geboren om de nieuwe Akademien in orde te brengen en te versieren, heeft hij het eerst te Douay, toen te Leyden, waar hij ook het eerst Rector geweest is, en eindelijk te Franeker de grieksche talen onderwezen. En tevens muntte hij uit in de mathesis, daar hij ook musiek-instrumenten en astronomische en geometrische werktuigen zeer kunstig vervaardigde.
◊ REMBERTUS DODONAEUS, REMMERT of ROMMERT DOEDES, zijn adelijken naam JOENCKEMA heeft hij verwaarloosd, was een Fries van vader- en moederszijde, ofschoon te Mechelen geboren, waar zijne ouders zich toen juist ophielden. Beroemd geneeskundige, verkeerde hij aan de hoven van MAXIMILIAAN II en RUDOLPH II, en werd in 't laatst zijns levens aan de Leydsche Hoogeschool beroepen. Als blijk van zijne mathematische kennis heeft hij een boek over de Spheer of eene Cosmographische inleiding over de beginselen der Sterre- en Aardrijkskunde nagelaten.
◊ SIXTUS VAN HEMMINGA, geen onervaren geneeskundige, maar grooter wiskundige, waarin hij het onderwijs had genoten van den grooten GEMMA. Hij volgde alleen het zekere in deze wetenschap, en toonde in een daartoe geschreven boek de ijdelheid aan van de Astrologie van CrPRIANUS LEOVITIUS, HIERONYMUS CARDANUS en anderen, als welke tegen rede en ondervinding aandruischten.
◊ Zijn broeder DUCO VAN HEMMINGA was ook een groot liefhebber van de geometrie en optica.
◊ ALBERTUS HERO van Sneek onderwees te Keulen de wijsbegeerte en wiskunde in ' t openbaar.
◊ CORNELIUS ADGERUS VAN ENGENHUIS van Leeuwarden, ofschoon anders niet zeer geleerd, muntte echter uit in de geometrie, waarmede hij zijn vaderland en naburige vorsten dikwijls zeer veel dienst heeft gedaan; hij heeft ook een kaart van Keulen en ommestreken uitgegeven, in welke stad hij zich eenigen tijd ophield.
◊ JOHANNES GULIELMUS VELSIUS van Leeuwarden, was in de talen, regten en geneeskunde ervaren, maar muntte bovenal uit in de wiskunde. Hij is eenigen tijd in zijne vaderstad Rector, naderhand Burgemeester geweest, en heeft eenige astronomische, geometrische en algebraïsche waarnemingen bij geschrifte nagelaten.
◊ HECTOR VAN JELGERSMA, geboren te Augustinusga, zeer beroemd in de astronomie en geometrie, schreef eene verhandeling over de nieuwe en te voren onbekende geometrische instrumenten.
◊ Hieruit ziet men dus, dat de Friezen reeds oudtijds in de mathesis uitmunten en wel zoodanig, dat als men het gewest en de bevolking in aanmerking neemt, het getal van voortreffelijke wiskundigen bij hen omtrent ongelooflijk schijnt. En dit bepaalt zich ook niet binnen zeker tijdvak, noch bij toevallige omstandigheden, maar is bestendig, zoo als de Hoogleeraar daaruit aantoont, dat, sedert de wiskunde ook aan Franekers Hoogeschool openlijk onderwezen is, de Professoren, die daar onderwijs in dat vak hebben gegeven, allen, behalven twee, in Friesland geboren en opgevoed zijn.
◊ De voornaamste en als 't ware de stichter der Friesche school was BERNARDUS FULLENIUS, een Leeuwarder, leerling en opvolger van ADRIANUS METIUS, om wien op te volgen hij zijn Professoraat in de Hebreeuwsche taal heeft nedergelegd, dit nieuwe vak heeft hij 21 jaren bekleed.
◊ Zijn tijdgenoot was JOANNES PHOCYLIDES HOLWARDA, Professor in de wijsbegeerte, maar ook beroemd in de mathesis en vooral in de astronomie, waarover hij veel in 't Latijn en Nederduitsch heeft geschreven, onder anderen zijne friesche sterrekunst, die zeer geprezen wordt. Hij was ook een leerling van METIUS.
◊ ABRAHAM DE GRAAF, gedeeltelijk leerling van FULLENIUS, wiens opvolger hij gedurende 25 jaren geweest is. Hij was te Wanswerd geboren.
◊ BERNARDUS FULLENIUS, de jonge, door zijne ouderen tot de regtsgeleerdheid bestemd, maakte daarin ook groote vorderingen, en gaf zich geheel aan staatszaken over. Evenwel had hij zoodanig een lust tot de mathesis, dat hij allen ledigen tijd daaraan besteedde, zoodat hem dan ook na den dood van ABRAHAM DE GRAAF diens Professoraat werd aangeboden, onder voorwaarde, dat hij het burgemeesterschap zoude nederleggen, waaraan hij dan ook, na veel moeite tot afwending van deze voorwaarde aangewend te hebben, eindelijk voldaan, en zich toen geheel en al aan zijn geliefkoosd vak heeft overgegeven. Als grijsaard heeft hij Frieslands Stadhouder JOHAN WILLEM FRISO in de mathesis en vestingbouwkunde onderwezen.
◊ Zoo blonk ook een mathematische geest uit in WILLEM LORÉ van Leeuwarden, die slechts 9 jaren oud, reeds anderen in de rekenkunde onderwees en vervolgens in de mathesis onderwezen zijnde, door RIJMER SIJBES van Dronrijp, en naderhand acht jaren lang door FULLENIUS tot in het hart dezer wetenschap is doorgedrongen, zoodat hem dan ook vrijheid werd verleend, om onderwijs te geven, waarvoor hij een jaarlijksch tractement trok. Het Professoraat in de mathesis werd na FULLENIUS dood aan WEIJER WILLEM MUIS opgedragen. LORE's leerwijze werd hoog geprezen en is hem om zijne verdiensten dan ook de Professorale waardigheid opgedragen, extraordinair evenwel, omdat hij geen latijn verstond. In het laatst zijns levens had hij het genoegen zijnen dierbaren leerling NICOLAAS YPEY tot ambtgenoot te mogen hebben.
◊ Te weten: deze NICOLAAS YPEY, die te Bergum geboren was, heeft getoond wat de oorspronkelijke aard der Friezen, door een goed onderwijs bestuurd, in de mathematische studien al niet vermag. Eerst genoot hij te Franeker gedurende vijf jaren het onderwijs van LORÉ, te Leyden dat van 's GRAVENSANDE, en in Frankrijk dat van BELIDOR, zoodat hij binnen kort zeer beroemd werd als bekwaam in de geheele mathesis, en wel bijzonder in de Vestingbouwkunde. Hij onderwees aan Frieslands Academie gedurende 42 jaren met roem, en leverde vele voortreffelijke leerlingen, waaronder zijn zoon ADOLF YPEY, die het eerst zijnen vader opvolgde, voor dat hij het professoraat in de geneeskunde op zich nam, en JACOBUS PIERSON THOLEN Ook nu nog met roem de mathesis te Franeker onderwijzende.
◊ Hieruit blijkt dus, dat de wiskunde na den dood van METIUS alleen door Friezen gedurende 180 jaren onafgebroken te Franeker is onderwezen.
◊ Weshalven het ons minder verwonderen moet, dat in minder dan 2 eeuwen bijna 200 opgenoemd kunnen worden, die de landmeetkunde openlijk hebben uitgeoefend, na  hunne kunde in  dit vak aan het hoogst bestuur van Friesland getoond te hebben, behalve vele anderen, die deze vrijheid en graad van den Senaat der Academie hebben bekomen.
◊ De landmeetkunde namenlijk was bij de Friezen altijd hoog in achting, en deze kunst kwam niet alleen ten bijzonderen, maar ook ten algemeenen nutte dikwijls te pas.
◊ Zoo hebben voor 150 jaren de aanzienlijksten van Friesland twee landmeters benoemd, n.l. SJOERD METZ HAECMA en SYTSE DE GRAAF, om deze provincie met steden en dorpen naauwkeurig te meten en in kaart te brengen, over welk werk het opzigt had BERNARDUS SCHOTANUS VAN STERRINGA, destijds student in de mathesis, leerling van BERNARDUS FULLENIUS den vader, en zoon van den beroemden geschiedschrijver CHRISTIANUS SCHOTANUS. Aan deze mannen zijn wij die fraaije kaarten, zoo van geheel Friesland als van deszelfs bijzondere deelen verschuldigd.
◊ En niet in vrede alleen, maar ook in oorlog hebben zich de Friezen in dit opzigt beroemd gemaakt, doch om dezen op te tellen, zou, zoo als de hoogleeraar te regt meent, hem te lang ophouden. Genoeg zij het dus MENNO COEHOORN genoemd te hebben, die een leerling was van FULLENIUS, den zoon, en zijn vaderland tot roem en eer heeftverstrekt. Ook moeten met lof gemeld worden JOAN WILLEM FRISO, WILLEM KAREL HENDRIK FRISO en GEMMA VAN BURMANIA, de eerste leerling van FULLENIUS, de beide anderen van LORÉ.
◊ Ook moeten twee Friezen niet vergeten worden, die, ofschoon van geringer afkomst, door hun vernuft en verdienste zich groote eer en roem verwierven, n.l. CHRISTOPHORUS MIDDAGTEN van Sexbierum, die op het hooren van het geweld des oorlogs met Engeland zijn boerenwerk verliet, en zich in dienst ter zee begaf, waar hij door vernuft en dapperheid tot Schout bij nacht opklom. Zijne mathematische kennis heeft hij vervolgens aan den dag gelegd door het schrijven van onderscheidene werkjes over het gebruik der paskaarten.
◊ De tweede was JOHANNES WIEDEMAN, van Leeuwarden, die zich door zijne vlugheid in de mathematische wetenschappen begunstigers verwierf, door wier bewerking hij onder de vestingbouwkundigen (genie) werd opgenomen, hij was in het laatst zijns levens Directeur van de vestingwerken van het Sas van Gent.
◊ Een groot bewijs voor de natuurlijke genegenheid der Friezen tot de wiskunde, meent de Hoogleeraar daarin te vinden, dat, ofschoon er zeer velen geweest zijn, die van geringe geboorte waren, en van alle die dingen verstoken, door welke het vernuft der kinderen wordt opgewekt, zij eehter uit eigene beweging tot de beoefening der wiskunde zich zelve aangordden, of wanneer zij maar eenige gelegenheid kregen om het goed te leeren, weldra door de kracht van hun vernuft, in korten tijd het toppunt dezer wetenschap beklommen, waarvan ontelbare voorbeelden zouden kunnen worden opgegeven.
◊ Friesland heeft derhalve altijd, èn ten platte lande, èn in de steden uitgemunt door de menigte der beoefenaren der mathematische kunsten en wetenschappen, en ook door de menigte diergenen, die haar in het bijzonder hebben onderwezen, zoo als JOHANNES HERMANUS KNOOP, bij de Leeuwarders, door onderscheidene geschriften wel bekend;
◊ LIVIUS WIERSMA te Dokkum, uitgever van de beginselen der rekenkunde; DIDERICUS DODINGA te Franeker, WILLEM WYTSONIDES, HENRICUS ANJEMA, die naderhand ook te Leyden eenigen tijd in het bijzonder de wiskunde heeft onderwezen en bekend is door de tafelen van de deelers der natuurlijke getallen. En eindelijk WOUTER MARTENS VAN DER WERF, die te Franeker in het bijzonder de mathesis onderwees, en anderen meer.
◊ Ook bragt Friesland mannen voort, die zoo hier als elders deze en aanverwante wetenschappen onderwijzende, zich een grooten naam van geleerdheid hebben verworven.
◊ Onder dezen maakte zich in het midden der vorige eeuw vooral beroemd ANTONIUS BRUGMANS, geboortig van Hantum, die reeds voor zijn achttiende jaar, om zijne groote bedrevenheid in de mathematische en natuurkundige wetenschappen, daarin den graad van Doctor bekwam te Franeker, en vervolgens ook daar en naderhand te Groningen de wijsbegeerte met roem heeft onderwezen.
◊ Niet minderen lof verdient zijn zoon SEBALDUS JUSTINUS BRUGMANS, die te Franeker geboren, zich eerst met vlijt en vrucht op de wiskunde toeleide, en daarna zich met roem aan de natuurkundige wetenschappen heeft overgegeven. Hij was eerst te Franeker hoogleeraar in de wijsbegeerte, en naderhand te Leyden in de natuurkundige wetenschappen.
◊ PYBO STEENSTRA, te Franeker opgevoed, om eene toevallige wonde voor andere bezigheden ongeschikt, begon zich op het leeren der mathesis toe te leggen, en is door NICOLAAS YPEY daarin zoo ver gebragt, dat hij eerst te Franeker en naderhand te Leyden daarin in het bijzonder onderrigt heeft gegeven, tot dat hij eindelijk aan het Amsterdamsch Athenaeum tot Lector in de mathesis verkozen, dat vak door onderwijs, woorden en geschriften verrijkt heeft.
◊ Een weinig later heeft met roem Franekers Hoogeschool verlaten BENJAMIN BOSMA, die te Amsterdam zoowel de natuur- als wiskundige wetenschappen met lof heeft onderwezen, en zich ook door zijne geschriften heeft bekend gemaakt.
◊ HENRICUS AENÉE van Oldemirdum, is ook aan Frieslands Hoogeschool onderwezen, en naderhand te Amsterdam professor in de wiskunde zijnde, heeft hij daar met zeer veel vrucht PETRUS NIEUWLAND in dit vak onderwezen, en door zijne schriften en raadgevingen het vaderland veel nut gedaan en doet dit nog.
◊ Zoo maakte ook ОBBO SIKKES BANGMA van Arum te Amsterdam zijn naam en fortuin. Deze zijn eigen leermeester zijnde, werd om zijne bekwaamheid in de wiskunde eerst tot onderwijzer gekozen aan het kweekschool voor de zeelieden aldaar, en naderhand geroepen om diegenen te examineren, die van hunne vorderingen in de Loxodromie blijken wilden geven.
◊ Behalven dit soort van wiskundigen, zijn er nog anderen, die, ofschoon ook in de bespiegeling zeer bedreven, zich echter meer op het werktuigelijke toeleggen, en al wat zij zich voorstellen, met de grootste kunst maken, en aan de hoogste fijnheid van uitvindingen, de grootste bandigheid van uitvoering paren. Ook op zoo danigen kan Friesland roemen, en wel op niet weinigen, waarvan de meesten hunne eigen leermeesters in dat vak, zich door schranderheid van uit te denken, en in kunst zeer beroemd hebben gemaakt.
◊ Om geene andere voorbeelden te bezigen, zij hier genoemd WIETZE FOPPES DONGJEMA, een uitmuntend landmeet- en sterrekundige en tevens een voortreffelijke vervaardiger van optische en astronomische instrumenten, zoo als hij eens in het bijzonder getoond heeft, en wel vooral door op bevel van de Staten van Friesland een' optische toestel te vervaardigen voor den doorgang van Venus door de zonnekring in 1761, hetwelk hij met zooveel lof heeft uitgevoerd, dat de Staten hem ter belooning, eene jaarlijksche bezoldiging schonken. En dit alles had hij van zich zelf geleerd, daar hij eerst zijnen vader als timmerman in diens werk hielp en bijstond, waarom het dan ook minder te verwonderen is dat zijne schriften die kieschheid en duidelijkheid missen, die men alleen door onderwijs verkrijgt.
◊ Dezen was in tijd en geluk gelijk, en in kunst misschien hooger JAN VAN DER BILDT, de roem van Friesland en van Franeker. Hij werd te Vrouwen-Parochie op het Bildt (waarvan hij zijnen naam ontleend heeft) geboren, zijn vader was een timmerman, en hij nam ditzelfde handwerk daar ook bij de hand, maar zijnen natuurlijken aanleg allengskens opvolgende, hield hij zich eerst met het herstellen van horologien bezig, vervolgens met der woon naar Franeker vertrokken, begon hij daar optische instrumenten te herstellen, en bragt het eindelijk zoover, dat hij een groot werktuigkundige optica, werd, vooral in de en zijn naam beroemd maakte niet alleen hier, maar ook buitenlands, door het vervaardigen van telescopen, die de besten van engelsch maaksel evenaarden en in sommige opzigten zelfs overtroffen.
◊ En met deze twee mannen was het in dezen niet afgedaan, maar ook nu nog leeft des laatsten kleinzoon BAUKE EISMA VAN DER BILDT, die met zijnen grootvader in kunst en roem wedijvert. En nog niet lang is overleden SIBREN TEAKES VAN DER FLIET, een oorspronkelijk mechanicus, dien men lof mag toekennen. En onlangs is te Harlingen overleden de beroemde werktuigkundige TJEERD RADSMA, die een zeker hemelsch planisphaerium met een horologie vereenigde, hetwelk den dagelijkschen en jaarlijkschen loop der zon met een verwonderlijke kunst navolgde.
◊ Doch er zijn bovendien nog andere voorbeelden, die ons verbazen. Ik bedoel ARJEN en ALBERT ROELOFS, die hunnen broeder PETRUS die geen' minderen lof verdient, overleefd hebben. Dezen namenlijk boeren te Hijum, beoefenden gezamenlijk de mathematische wetenschappen reeds van kindsbeen af, tot uitspanning, zonder eenigen leermeester, en verkregen daarin groote kundigheden. Maar zich met de bespiegeling niet alleen vergenoegende, legden zij zich ook toe op het vervaardigen van onderscheidene en meest optische tot astronomisch instrumenten. Ook maakten zij zich gebruik eene pendule, welke zij door hunne allernaauwkeurigste waarnemingen naar den loop der zon en sterren regelen; buitendien vervaardigen zij nog steeds telescopen naar de nieuwe theorie van hunnen broeder PETRUS, en beschouwen met dezelve onvermoeid den loop der sterren, en de oppervlakte en gedaante der hemelsche ligchamen.
◊ Aan dezen is door dezelfde studien en door eene opregte vriendschap, hoewel veel jonger dan hij, verbonden SIJDS JOHANNES RIENKS te Hallum, die de landbouw beoefenende, zijnen ledigen tijd aan mechanische en optische studiën wijdt. Deze vernuftige kunstenaar, vervaardigt allerlei optische instrumenten en ook onderscheidene telescopen naar de theorie van meergemelden PETRUS, en doet dit alles zonder hulp, zooverre zelfs dat hij de stof voor de spiegels zelf giet, en dezelve met onvermoeiden ijver polijst. Zijne telescopen zijn zoo voortreffelijk, dat naar het oordeel van den Hoogleeraar, geene telescopen hoegenaamd, die dezelfde lengte van pijp hebben, met de zijnen in eenige vergelijking kunnen komen.
◊ Dit zijn betoog besluit de Hoogleeraar met kortelijk nog te vermelden het zoo wijdberoemde Planetarium, dat door den grooten en kundigen EISE EISINGA vervaardigd, en tot sieraad van Franeker verstrekt, doch daar dit zeer volledig en tot grooten lof der vervaardigers beschreven is door JOHANNES HENRICUS VAN SWINDEN rekent de Hoogleeraar het te regt onnoodig, in zijn lof breeder uit te weiden, en meent door het groote getal van voorbeelden voldingend aangetoond te hebben dat Friesland bestendig door zekere weldaad der natuur, ten overvloede vruchtbaar geweest is in mathematische vernuften, na al hetwelk hij overgaat tot de gewone plegtigheden, en besluit hij zijn fraaije redevoering met fraaije en gepaste aanspraken aan ambtgenooten en anderen.
Mr. U.A. EVERTSZ

>> begin