|
>> HOMEpage
Dokkum vóór 1975
straten, stegen en meer
Bron: D. van Minnen, Dokkum - 'n stad vol herinneringen, [Dokkum 1975]
Internetuitgave: M.H.H. Engels, juni 2019
Doel: de tekst (en onderschriften) doorzoekbaar maken; de woordafbrekingen zijn ongedaan gemaakt: belangrijk voor het doorzoeken! Hoewel m.b.v. de spellingcontrole (Word) de tekst is nagelopen, kunnen er toch nog OCR-fouten achtergebleven zijn: melding wordt op prijs gesteld. Het overvloedige gebruik van hoofdletters door van Minnen of de zetter is niet aangepast.
De inhoud van het boek, vooral aangaande de periode vóór 1900, is volgens ingewijden niet altijd betrouwbaar. Voor (nieuw) onderzoek biedt de publicatie echter nog steeds talloze aanknopingspunten.
Voor de zwart/wit-illustraties zie De Sneuper Dokkum blz. 1vv, blz. 54vv, resp. blz. 102vv
Trefwoorden voor onderzoekers van steegnamen:
Ankersmidsteegje
Begijnesteeg
Blauwververssteegje
Brouwerssteeg
Brouwerssteegje
Dânshussteech
Dânshussteige
Danshuissteeg
Gasthuissteeg
Gasthuissteige
Geldeloossteegje
Geldloossteegje
Harlingersteegje
Koekebakkerssteeg
Koperslagerssteegje
Lijnbaansteegje
Marktsteeg
Molensteeg
Oldermanssteeg
Oudemanssteeg
Oudemansteeg
Oudermanssteeg
Parksteeg
Percksteeg
Pompmakerssteegje
Putstoelsteeg
Schoolsteeg
Scritsteeg
Spokesteigje
Steenhouwerssteeg
Steenhouwersteeg
Strobossersteeg
Turfdragerssteeg
Valksteeg
vechterssteegje
Zoutsteeg
[7]
Rasechte Dokkumers met een aparte fijne humor
Vanouds was het gebied tussen Keppelstraat, Molensteeg en Strobossersteeg een volksrijke buurt. De bewoners leefden vaak in zorgelijke omstandigheden; de behuizing was bescheiden en de gezinnen nogal groot.
Veel lief en leed heeft zich in deze 'buurt van handel' afgespeeld. Hier woonden de rasechte Dokkumers met een aparte fijne humor. Als we het Dokkum van toen willen bekijken gaan we graag daar beginnen.
In april 1974 werd een begin gemaakt met de uitvoering van het plan voor een winkelcentrum 'Strobossersteeg' en daarbij viel wel het een en ander onder slopershanden, het eerst het pand op de hoek van de Molensteeg, voorheen bewoond door schilder Kiestra. Het heeft een rijk historisch verleden. Hier is o.a. de eerste christelijke school geweest; aan de bogen boven de ramen in de zijmuur was dit nog duidelijk te zien.
Het gebouw is feestelijk ingewijd op 5 september 1865 en heeft dienst gedaan tot 1879. In 1865 was het de hoofdonderwijzer Dirk Rogehus Bokma die er de zorg kreeg over 105 leerlingen!
En dat was dan een tweeklassige school die later uitgroeide tot een driemansschool. Ook meester Wolters heeft in het voorhuis gewoond. Latere bewoners vertellen dat er ook een tijd lang een limonadefabriekje in gehuisvest was. Nadat de school verhuisd was naar de Oranjewal (nu drukkerij Zeijl en Kuipers) heeft timmerman Pranger het pand verbouwd.
Toen het gebouwtje afgebroken werd, kwam er een plankje te voorschijn waarin uitgesneden was: P. H. — H. Bootsma. Verder vond men een bootje met fok en zeil en de datum 15-6-1875. Het plankje is door de vinder aan het Streekmuseum in Dokkum aangeboden.
We gaan langs het afgebroken pand in de Molensteeg verder naar het zuidwesten en komen op de Schermesweide, ook wel Schermersweide genoemd, een oud gedeelte van de stad.
De stad was vroeger in espels verdeeld. Waar we ons nu bevinden was het Blokhuisterespel naar het Blokhuis dat vroeger op de hoek bij de Zijl heeft gestaan.
Volgens vorige onderzoekers — o.a. S. E. Wendelaar Bonga — waren de Schermersweide en de Lutjebleek één geheel, ongeveer 8 pondemaat groot.
Een geschrift van Gerrit Hesman, de 'Kroniec van Dokkum' vertelt dat in 1582 bij de versterking van de vestingwerken, grachten werden gegraven en bolwerken opgeworpen, en dat daarmee een flinke hap van de Schermersweide afging.
Het stuk werd in tweeën gesneden; het ene bleef aan deze kant in de stad en het andere, de zgn. Lutjebleek, kwam aan de andere kant van de nieuw gegraven gracht. (De Lutjebleek komt verder nog ter sprake).
Dwars door de Schermersweide liep een klein opvaartje west-oost. Aan dit vaartje stond een pelmolen, die in de stad ook op meerdere plaatsen voorkwam. Volgens een kaart uit de 16e eeuw was het een Standaardmolen. Deze is in 1792 afgebroken en op de nieuwe dwinger herplaatst, op de plaats waar nu de molen 'De Hoop' staat van de fam. Broekema. De naam van de dwinger was het 'Zuiderbastion'.
[8]
Voor de naam 'Schermesweide' zijn verschillende verklaringen gegeven. Dhr. C, Mulder noemt in zijn boekwerkje de naam Schermersvenne. Mogelijk staat dit in verband met een Mienskar of Meenschar, wat de benaming voor markgrond of gemeenschappelijke weide was en dan ook wijst in de richting van het gebruik van de Lutjebleek.
'Acht zaligheden'
In 1585 en later is hier de bebouwing gekomen. De huisjes stonden in de volksmond bekend als de 'Heilige Acht' of de 'Acht Zaligheiden'. Ze behoorden indertijd toe aan de Doopsgezinde gemeente. Dit mooie hofje met zijn gezellige bleekje en hekjes is geheel verdwenen.
Ongeveer op deze plaats staat nu de Openbare Kleuterschool. Eerder heeft hier ook een school gestaan, maar dat was een Zondagsschool van de geref. kerk.
Op de Schermesweide stond een pakhuis van 'De Automaat'. Hier tapte men petroleum in vierliters busjes. Het was een hele drukte als de petroleumkarren werden geladen met de busjes olie. Deze werden uitgevent tot in Ferwerd op de klei en Veenwouden op het zand.
Als kleine jongen ben ik wel eens mee geweest en dat was een waar feest. De heer Stolte, de vader van de zusters Stolte (vroeger bij de Zijl) was agent van 'De Automaat', en moest zorgen dat alles geregeld werd. Later toen de auto's kwamen was er ook benzine te koop. Maar volgens wettelijk voorschrift mocht dit niet in de stad worden opgeslagen vanwege het brandgevaar. Het stond toen op het zgn. eilandje van Barkmeijer in de Dokkumer Ee, (tussen hulpbrug en molen). Met een bootje moesten de bussen hier vandaan gehaald worden.
Het Hooghuis: asiel voor daklozen
In een klein zijstraatje van de Molensteeg staat een groot gebouw, het straatje draagt dezelfde naam als dit bouwsel nl. bij het 't Hooghuis. Dit hooghuis was een soort asiel voor daklozen; mensen die uit armoede of huurschuld hun woning moesten verlaten of met verhuis geen woning konden vinden werden hier ondergebracht, soms was het geheel bezet. Later is het o.a. In gebruik geweest door J. Kool, handelaar in lompen, beenderen en metalen en wat er meer te koop was op dit gebied.
De handel was een zeer voorname bron van inkomsten in deze volkrijke buurt. 's Morgens trokken de kooplui er met de hondenkar op uit, in de kar lag de handel zgn. steengoed als kop en schotels, vazen, melkkommen, verder het potgoed van het 'Pothuis', eigenaar Dorema, aan het Zuiderbolwerk, dit waren testen, dekschalen, potten, bloempotten en nog meer van deze artikelen.
Met joek (juk) waaraan twee manden vol met bovengenoemde artikelen werden te voet grote afstanden gelopen, men liep met deze zware vrachten van Dokkum naar Nes, Wierum, Moddergat. 's Avonds kwamen ze weer terug met balen vol vodden welke geruild of gekocht werden, alles werd dan op straat gesorteerd op wol en katoen en daar konden ze wat van; door de zgn. scheurproef kon dit worden vastgesteld, evenzo de metalen tin, koper, zink en ijzer en alles werd verkocht aan de Fa. Kool, voor het geld kwam er weer brood op de plank.
De buurtbewoners waren zeer vindingrijk om aan geld te komen, bij het voorjaar als de jonge lammetjes geboren werden waren veel die dood ter wereld kwamen; deze werden meegenomen en thuis gestroopt (villen) de huidjes werden gedroogd en later weer verkocht, het kadaver was voor de honden. Ook de vuile wol van schapen (zgn. schietlokken) waren zeer in trek als handelswaar; de vuile wol met mest en al kwam in zakken en die kwamen in het Nauw of in de vaart te week, later werden ze gewassen en met blote voeten schoongetrapt, de wol lag dan op de straat of in het gras aan het bolwerk te drogen en gaf geen aangename geur.
De Molensteeg loopt vanaf de molen 'De Hoop' naar de Stenendam. De meelwagen van de molenaar reed hierlangs de stad in. De straat dankt zijn naam aan een molen, niet die van 'De Hoop' maar aan de molen op de Schermesweide. Onder het nu nog bestaande brugje, het zgn. 'Woudpijpje' of Woudpijp, in het bolwerk, loopt het grachtje het 'Nauw' met voorheen een zijtak naar de Schermesweide; in de Molensteeg lag een brugje waar deze onderdoor liep, de naam van het brugje was Molenaarsbrugje; de zijtak is gedempt en 't brugje verdwenen.
[9]
Vlak bij de molen 'De Hoop' staat nu nog een woning met timmerwerkplaats, dit pand is heel apart daar de woning tegen het bolwerk, bijna er in is gebouwd, hopelijk zal deze niet worden afgebroken; aan de overkant is nog een pand bewoond door fam. Liemburg; gaan we verder de straat in dan vinden we de fam. Zijlstra, oud suikerbewerker bij firma N.V. Fortuin; op de plaats van deze woning stonden voorheen de woonsteden van de oude Dokkumers Sibbel en Jacob en van 'Sieds met de hannen in de búse' (stadstypen). De Molensteeg heeft twee zijstraten, de Strobossersteeg en de 'Putstoelsteeg' dit is nu 'Bij het Hooghuis'. Deze steeg is een verbinding tussen Molensteeg en Wortelhaven. In de stadsresolutie boeken vinden we de naam Andries Tjepkes als erven van de putstoel, deze stond aan het grachtje het Nauw; met een soort hefboombeweging werd het water naar boven gebracht. In de stad waren meer van deze putstoelen o.a. op de Suupmarkt en Diepswal, ook werd veel water uit de Bonifatiusfontein gehaald, dit water was zeer geschikt voor de Dokkumer bierbrouwers, dit water kon men kopen per jaar voor 9 carolusguldens en 9 stuivers; later werden de prijzen hoger daar het waterverbruik toenam.
De afbraak gaat steeds verder
Met de afbraak in de Molensteeg gaat T. v. Assen met zijn personeel steeds verder. De oude voormalige school ligt plat evenals de dubbele woning er naast, de voorgevel van dit pand is in 1914 verbouwd door G. Bokma. De laatste bewoonster is ge- [stukje tekst ontbreekt]. Beide dames verhuisden naar het rusthuis. Het pand van de bekende Dokkumer kaatser Jan J. Kooistra was toen aan de beurt.
Een oud stuk Dokkum is voor altijd verdwenen om plaats te maken voor een grote, brede nieuwe straat met aan weerszijden een mooi tegelpad. Iets is er reeds van in aanleg en te zien in de Strobossersteeg. De panden aan de Westzij van de Molensteeg zijn nu nog bewoond door fam. J. Diks, oud sigarenmaker. Duizenden sigaren zijn door de handen gegaan in de werkplaats "Oud Braband" eerst in de Strobossersteeg en later in de Molensteeg.
In deze buurt woonden veel sigarenmakers, overdag werkzaam in de sigarenfabriek "De Nijverheid" van de fa. S. Bouma aan het Zuiderbolwerk en 's avonds thuis. Ook werden thuis de tabaksbladeren gestript (van nerven ontdaan), deze tabak was bestemd voor het binnenwerk van de sigaren. Een bekend merk was o.a. "Waling Dijkstra". In de stad waren meerdere grote en kleine fabriekjes, o.a. op de Stenendam in het grote hoge gebouw, nu in gebruik bij fa. T. Schaaf, papiergroothandel, eigenaar van deze fabriek was Jeppe de Vries. Ook dit oude ambacht is verdwenen.
Aan de westzij van de Molensteeg ligt het voormalige brandstofpakhuis van P. Toornstra. In dit pand was vroeger een verffabriekje en tevens glashandel van Glastra. Ook heeft het dienst gedaan als opslag van bouwmaterialen, eigenaar D. G. v. d. Werff. Brandstofhandel is nagenoeg verdwenen en dhr. Toornstra heeft er garages van laten maken.
Dânshus-steech
Evenwijdig met de Molensteeg loopt een smal steegje, het is een verbinding met de Strobossersteeg, bij de oude Dokkumers bekend als "Dânshussteech" of ook wel Dânshussteige. Op de hoek Stenendam en deze steeg woont mevr. de Jong met haar zoon, verder zijn aan de oostzij alle panden door de slopershamer ten prooi gevallen. 't Was voorheen een mooi buurtje, er stonden een stuk of acht kleine huisjes met een bleekje ervoor en met een hekje als afsluiting.
[10]
Het eerste huisje in het smalle begin van dit steegje was heel klein, er was één klein kamertje en de bewoonster was ook maar klein van postuur met een fel en pittig temperament. Ze had een zeer schelle stem en ze droeg altijd een zwart gebreide kapmuts of een kapje met banden onder de kin. Dit hoofddeksel was in Dokkum en omgeving wel meer bekend; de laatste die het in onze stad droeg was mevr. Schaafsma op de Wortelhaven. De achternaam van het bovengenoemde vrouwtje is me niet meer bekend, in de volksmond was het "Antje Poes" en ze had ook wel iets weg van een poes.
't Geven van bij- of scheldnamen kwam ook in onze stad veel voor. Van W. Timmermans, Camph.straat heb ik een lijst met honderd namen gekregen maar er zijn wel veel meer. Deze Antje wordt altijd in één adem genoemd met "Robert" Wilkens. Ze staan bekend als "Robert en Antje". Deze stadstypen woonden later bij elkaar in een klein woonscheepje dat lag bij het oude asland op de Streek. Verder in de steeg komen we bij een groot vierkant stevig gebouwd huis met een bovenverdieping. Dit huis staat bekend bij de oud-Dokkumers als het Dânshus en de steeg zal de naam "Danshuissteeg" aan dit gebouw hebben te danken.
Naar verluid was hier een dansschool waar men het dansen kon leren met begeleiding van viool- of harmonikamuziek. De meer gewone eenvoudige buurtbewoners konden hier terecht. De buurten waren een prachtig stukje gemeenschapsleven, al was het niet altijd koek en ei tussen de buurtgenoten.
Over honden, opkopers en wasvrouwen
Verder de Danshuissteeg in komen we bij de handelaar en koopman W. Pijpstra, een man met een grote snor maar ook met een grote hond. "Wachter" was de naam. Deze moest de kar trekken. Ik heb me laten vertellen dat als de mannen 's avonds met de kar naar huis gingen dat op de kar een lange stok was bevestigd met een worst op het eind. De hond begon dan hard te lopen om de worst te pakken te krijgen maar die bleef steeds een eind voor hoe hard hij ook liep. Bij thuiskomst was de beloning de worst.
De verzorging van de honden was prima, maar het bleef wel een hondeleven. Genoemde Pijpstra had één dochter, deze is gehuwd geweest met W. Helder. Mevr. Helder is 85 jaar en woont in een zijstraatje van de Wortelhaven aan het "Haantsje Rid" bij de Labadisten bleek (hierop komen we nog wel terug). Vader Helder was ook handelaar. De beide zoons Meindert en Tjeerd zetten nu de traditie voort en zullen waarschijnlijk de laatste opkopers zijn in deze buurt. Om van elke bewoner of bewoonster iets te schrijven zou te ver voeren, maar een greep hier en daar geeft ons toch een beeld van het leven in deze buurt. In de andere huisjes woonden weduwen en eerder huisgezinnen. Er waren bv. veel wasvrouwen die voor de burgers in de stad de was verrichtten. Thuis werd met de hand gewassen en dan met regenwater. Dan bleef de was zacht. Er was nog meer huisindustrie.
Zomers dan vloeide de bron van inkomsten wel door de handel, maar was het winter dan was er vaak armoede; in veel huisgezinnen werd dan iets verdiend met ôt schiften (is lezen van peulvruchten). Erwten en bruine- of paardenbonen werden met een kar door de handelaar thuisgebracht in zakken van 70 pond en 's avonds zat de hele fam. bij petroleumlicht aan tafel om de zaak te sorteren; een echt geduld werkje maar het bracht geld op voor het levensonderhoud. Ook viel er wel wat vanaf voor eigen gebruik. Er werden veel erwten en bonen gegeten, ook wel paardenbonen met Amerikaans spek en potvet, een stevige kost.
De Strobosser- of Valksteeg
De eerste is mogelijk ontstaan in verband met het verkeer per trekschuit door de Strobosservaart langs de 'drie romers' over de 'laatste
stúver naar Strobos en verder naar Groningen. Op de hoek waar nu de prachtige woning bewoond door de fam. Grunstra staat, was voorheen een schippersherberg, deze stond bekend onder de naam 'Kollumer Veerhuis'. De scheepsjagers hadden hier hun onderdak, de jaagpaarden stonden achter het veerhuis op stal, beide kregen ze er hun nat en droog. Vlak bij de Bonifatiusfontein aan de grachtskant is de rolpaal nog aanwezig die de jaaglijnen moest opvangen als de jaagpaarden er de bocht namen; de lijn kwam dan niet op het weggedeelte terecht. Aan de zuidkant waren woon- en pakhuizen. Veel zijn er reeds afgebroken en andere wachten op afbraak.
In het midden van de steeg vinden we nog een tweetal magazijnen. In één ervan bevindt zich een steen met opschrift. Eerste steen gelegd door Alle en Broer van der Werff op 10 juni 1908.
Deze magazijnen dienden als opslag voor geestrijke dranken en het koel houden van andere dranken. Aan de overzij van deze panden bevond zich [11] een likeurstokerij en voor verdere bereiding waren ook stookketels aanwezig. In de Keppelstraat was de winkel met woonhuis. Het bedrijf de "Druiventros" was eigendom van dhr. J. v. d. Werff.
Dhr. B. Postmus is hier 55 jaar werkzaam geweest als stoker en likeurbereider. Misschien wel op dezelfde plaats waar voorheen een eek (azijn) fabriekje was. In het boek van het Bierbrouwersgilde is het te vinden onder de naam de 'Valk' in de 'Valksteeg'. Naam en fabriek zijn beide niet meer te vinden.
De Dokkumer klokluider Jac. Postma woonde ook in de steeg. Genoemde Postma was werkzaam als wever en touwslager op de Lijnbaan van de eigenaar Hansma op het Baantjesbolwerk tussen de twee molens. 't Oude zgn. "Baanhuisje" is hersteld en in de oude stijl weer opgetrokken.
De naam Baantjes Bolwerk is bij de schaatsers zeer bekend, menige Dokkumer heeft hier in zijn jeugd het schaatsen geleerd. De hoge bolwerken gaven veel beschutting tegen de koude oostenwind. We willen nog een paar figuren met een apart ambacht of beroep naar voren halen. Een zeer bekende was "Kleine Keesje" de waterhaler en verkoper van het zuivere bronwater uit de Bonifatiusfontein. Het was te koop per gang (is twee emmers) voor de prijs van een botsje (2½ ct.) zie foto.
Dhr. J. Joustra had een bordje aan de muur met als beroep "Schoorsteenveger", was tevens turfdrager en tabaksbereider. J. Mulder was terreinbeambte en koetsier op de paardentram Dokkum-Veenwouden, met baard en snor een echte figuur als koetsier.
Eten en drinken in die tijd
We gaan nu eens een willekeurige woning in de Strobossersteeg binnen. Bij de voordeur moeten de klompen in diverse maten wat opzij worden geschoven. Schoenen waren voor de burgers in de stad, hier was het een uitzondering. Klompen waren ook doelmatiger want
ze waren zo aan en uit. De gezinnen waren nogal groot, vijf of zes kinderen was heel gewoon. We stappen de kamer meteen binnen. Een portaaltje was er niet bij. De etensgeur komt ons al tegen. 't Is vandaag 'êrpels met. sipels' (stampot). De kamer is van alles, keuken, slaap- en woonstede, alles in één (wel modern) maar toen niet zo erg geriefelijk. Op de vloer een 'china' mat, geïmporteerd door de fa. Wüst, groothandelaar. Om de mat was de houten vloer rood of grijs geverfd, onder de schoorsteen hing een vuurpot aan een haak of ketting. Later kwamen fornuizen en kolomkachels. Ook was er een theestoof met test voor een doorgebrande turf, dit laatste (theestoof) om te stoven. Het stookmateriaal was hout, stobben, door de mannen met veel moeite gekloofd. Verder turf, lange of baggelaar en zaagsel of sjudden (is afval). Deze laatste werden in de kachel gestampt, een fles of bloempot in het midden, de brandstof er omheen, de fles er uitgehaald en in het gat een brandende turf en men was klaar voor een paar uur. 's Winters was het de warmtebron maar 's zomers was het in de kamer niet uit te houden. De voordeur stond dan meestal open. (Vrije toegang voor de vliegen.)
De warme maaltijd bestond vaak uit aardappelen; soorten waren Munsterse, Blauwe of de Wetten (grote aardappels). Er bij of doorheen rapen, wortels, kool, appels of sipels meest rats. Als vet kwam er een stuk ongel doorheen (is vet van diverse dieren). Verder was er sipel- of lawaaisaus, soms met mosterdsaus en aangemaakt met bonen of roggemeel. Dit laatste kwam er overheen.
[12]
Een droge, gerookte Lemster bokking (8 voor een dubbeltje) was het vlees, een bord pap, gemaakt van flut (is ondermelk) was voor de kleine kinderen. Deze zaten op een bank. Het etén werd opgediend in rode aarden borden, zgn. dekschalen, in stenen pannen werd gekookt en gestoofd. Stokvis met mosterd zgn. armeluiseten (nu wel veranderd), boekweitgrutten met stroop, jan in de zak (meelspijs), erwten- en bonensoep, dit laatste met een koeiestaart er in.
De staart kwam uit de vellebloterij bij het Kereweer. Hier kwamen de huiden en de staart zat er dan vaak nog aan. Soms kwam er geiten- of schaapsvlees op tafel. Vis vingen de mannen in de vaarten om Dokkum; karper, baars, witvis, snoek en paling. Ze stonden bekend als toeke vissers. De vis werd gebakken in raap- of groene olie. 's Morgens rogge- of tarwebrood met reuzel als beleg, de drank was koffie (cichorei) thee en voor de mannen Dokkumer Maertensbier (heel licht), winters Jope- of kluunbier.
We gaan de kamer wat verder bekijken. In het midden stond een tafel met een theeblikje, zwart met goud randje, op een zeiltje. Een paar stoelen met biezen matten voor de ouders stonden er bij. Verder zag men twee bedsteden met openslaande deuren. In het onderbed sliepen vader en moeder, boven in de bedstee tegen de onderkant van de zoldervloer hing aan vier touwen een platte bak, hier sliepen de kinderen in; de naam van dit geval was: 'touwke slingere bats'. Nu slingeren was er wel bij. De allerkleinste lag in de
krèbe, een schuine plank tegen het voeteneind. In de bedden lagen bossen roggestro, in de kinderbedden lagen boekweitdoppen of sjudden. Het dek er over was een soort Belg. linnen of schierkatoen. De dekens waren zgn. lappendekens, stukjes afval van kleding, maar als het winters heel koud was kwam de kleding er ook nog overheen.
De W.C. was in een loodsje achter de kamer, dit deed ook dienst als washok. Vaak was er geen w.c. aanwezig (hier komen we wel op terug). Verlichting 's avonds een kaars of oliepitje en later petroleumlamp. Veel licht gaf dit niet, 't was altijd schemerig in de kamer. De behuizing was beperkt, de armoede soms groot maar het gezinsverband bijzonder hecht. Men was geheel op elkaar aangewezen.
Chichoreiwortelen en openbare w.c. bij Wortelhaven
Op 't Baantje Bolwerk bevinden we ons tussen twee molens en wel op 't Brugje of Pijp "'t Woudpiepke". Voor ons 't smalle binnengrachtje 't Nauw, aan beide zijden kaden. Nu klinkerbestrating, voorheen balstenen. De naam is Wortelhaven, in het Dokkumer: "Wuttelhaven". Aan beide zijden bevinden zich nu nog woon- en pakhuizen. 't Is er nu rustig maar voorheen was hier een drukte van belang.
De naam Wortelhaven staat in verband met de grote aanvoer van cichoreiwortelen. Volgens gegevens, verzameld door Wendelaar Bonga was men in de Wouden begonnen met de bouw van cichoreiwortelen. Deze werden gedroogd en geroosterd. Ze dienden als vervanging en aanvulling van de dure koffie. Een bekende fabriek was o.a. "de Grietman". Deze stond plm. 1870 vlak bij Dokkum aan de Streek. In het Streekmuseum is een blauw zakje bewaard gebleven met afbeelding van "de Grietman" met Jonkerstok.
[13]
Ook in de stad waren cichorei drogerijen, o.a. één op het Zuiderbolwerk naast de aardewerkfabriek. De naam Wortelhaven is na 1850 naar voren gekomen. Op de kaden lagen grote bulten wortels opgeslagen; aan het Nauw vinden we een gebouw met gevelsteen "Zwarte Hand". Hier was waarschijnlijk ook een drogerij. De aanvoer ging per praam, 't Nauw was de haven en de kaden waren de opslagplaatsen. Als de drogerij in bedrijf was kon men de scherpe geur reeds van ver ruiken. Veel van de buurtbewoners verdienden hier een boterham.
Vanaf het brugje zien we aan de rechterhand aan het Nauw een stukje muur in L vorm. Dit stukje is een overblijfsel van een latrine of openbare W.C. Hier konden de bewoners terecht die in huis geen ton hadden. Er was een grote balk met er achter de privaattonnen, alles zat op een rijtje (net kippen op een stok).
'Haantje Rid' en 'Labedisten bleek'
Over deze namen is veel gefantaseerd. Er is me verteld door oud-Dokkumers dat er vijf of zes kleine huisjes stonden. Het smalle steegje met naambordje vlak bij het brugje met onbekende naam is er nog, met enkele vervallen woningen en een klein bleekje, de naam was 't Hofke. Dit stond bekend als de 'Labadisten bleek'. De naam is afkomstig van Joh. Labadie, in 1610 in Frankrijk geboren, opgevoed als Jezuiet, later gewijd als priester maar door lezing van Calvijns geschriften voor de hervorming gewonnen. In 1674 overleden. Zijn aanhangers verspreidden zich en in Wieuwerd stichtten ze ook een kolonie a.h.w. een groot huisgezin. Ze legden zich met grote ijver toe op goede werken. Mogelijk is in dit Hofke een dergelijke kolonie geweest maar dit is me niet duidelijk geworden. Kenners van de oude Dokkumer historie als Kamminga en Bonga kwamen er ook niet uit.
De naam 't Haantje rid staat in verband met haantjes en daar deze graag mogen vechten kan dit in verband worden gebracht met vechterssteegje. Het stond bekend om zijn drankgebruik en 't is daarom aannemelijk dat hier vechtpartijen plaats vonden. Bij dit 'Haantje rid' zwaaide 'Sophie' de scepter als waardin van het daar aanwezige kroegje. Kroegjes waren wel aanwezig in deze buurt. In de aantekeningen vond ik dat in 1899 in de stad 44 kroegjes aanwezig waren en nog vele gelegenheden voor de verkoop van sterke drank. Aan de ene kant armoede en aan de andere drankmisbruik.
In de krant 'Oostergo' van 1898 staat het navolgende: een zekere (?) kwam op een nacht op het politiebureau de boel op stelten zetten. Op aanmaning van de agenten om naar huis te gaan werd hij woedend. De agenten v. d. Pas, Steensma en Honderd grepen hem vast en omdat hij naar sterke drank rook wilden ze hem in arrest stellen. Genoemde (?) verzette zich hevig, trok v. d. Pas de haren uit zijn baard en scheurde zijn jas in flarden en bracht Steensma een verwonding aan de hand toe. De rechtbank verklaarde hem schuldig aan drankmisbruik en wederspannigheid. Hij kreeg 2 weken gevangenisstraf.
Ja de drankduvel dat was een plaag. Een vechter tegen dit misbruik was de grote drankbestrijder, de socialist en blauwe knoop drager, de bekende Dokkumer Hillebrand, medestichter en oprichter van de leeszaal het Noorderkwartier op de Lageweg, drankvrij ontspanningslokaal.
De Keizelbult
We vervolgen onze tocht langs de westkant van de 'Wortelhaven. In de loop der jaren zijn veel oude woningen vernieuwd, het geheel geeft een fleurige aanblik en past zeer goed in het geheel. Op de hoek bij het brugje is één woning afgebroken. Daar woonde een oud Dokkumer horlogemaker Ozinga, in de stad bekend als Stoeltjesklok. De lege plaats is nu opgevuld met struikjes en boompjes. Om de hoek richting 'Hieulbult' is nu nog één bewoond pand.
Hier is wel een voordeur maar deze is afgesloten wegens binnenvertimmering van de kamer. De ingang is nu door een smal steegje aan de achterkant. Naast dit pand staat een groot oud gebouw in een aparte stijl opgetrokken. Het heeft dienst gedaan als woonhuis, timmerwerkplaats en volgens inlichtingen bij oudere bewoners van de stad als een soort vissershuis met visopslag. Er is weinig over te vinden. Is nu in verval, wat zeer jammer is. 't Zou een mooie plek zijn als bijv. een klein museum van stenen en de naam 'Kiezelbult' zou zeer toepasselijk zijn. Mogelijk ziet de commissie van aankoop van oude panden er iets in.
De 'Keizelbult' is een plaats aan de schuine kant van het Bolwerk naar de Wortelhaven. Het deed dienst als opslagplaats van steenblik, puin en kiezel. Het materiaal werd gebruikt voor verharding van modderwegen en voor de trekweg langs de Dokkumer Ee, het zgn. jaagpad voor de trekpaarden. De naam wijst in een bepaalde richting; kiezel is geklopte steen en bult doet denken aan een grote hoeveelheid. Het materiaal was afkomstig van afbraak (toen ook al begonnen) en van de pan- en pottenbakkerijen en het tichelwerk. Dat stond voorheen op de Streek bij de Kleisloot. Ook was er een buiten de Aalsumerpoort. Daar werden eveneens flinten of balstenen stukgeslagen. De mannen zaten in de openlucht achter een soort windscherm van zaklinnen te steenbikken. 't Was meteen een soort werkverschaffing voor de buurtbewoners.
In het begin van de 18e eeuw had. Dokkum een drukke balsteenhandel. Ze werden verkocht per 'mjette', dat is ongeveer 10 hl. De aanvoer kwam uit de Wouden en Drenthe.
In de stad was de bestrating ook van balstenen; de paarden trokken een sleep of slede over de gladde stenen. Onder de slede zaten ijzers, die werden met wagenvet ingesmeerd om het glijden gemakkelijk te maken.
[14]
Winters was er veel vertier bij de 'Keizelbult. Als er sneeuw en ijs lag werd er een glijbaan gemaakt. Een klomp of plankje was de slee en dan maar glijden. 's Avonds waren broek en sokken versleten en de klomp stuk. Bij het bolwerk kwamen de sleetjes in actie; soms heel mooie, maar ook kleine kistjes. De jeugd noemde het 'sleedsje jotsen'. Ze gleden bij de schuine helling neer over het ijs naar de overkant van de gracht.
Baanvegers in actie
Op de ijsbaan reden de schaatsers in lange rijen achter elkaar aan een lange stok. Zodra het ijs betrouwbaar was gaf de bargelijke gemeente de ijsbanen vrij en dan kwamen de baanvegers in actie. Ze droegen een band om de arm met het nummer van de te vegen baan. De een kon dan niet op de ander zijn baan vegen. De baanvegers waren uitgerust met een bezem van berkenrijs op een lange stok en dan maar zwaaien. Van vegen kwam vaak niet veel. Ze riepen 'denk om de baanveger' of 'een centje voor de baanveger' als er dan niet een paar centen op het ijs terecht kwamen dan viel er vaak een rijder over de bezem die dan net voor zijn voeten kwam, omdat de baanveger juist die plaats zou vegen. En dan de gezellige diskus (tentjes) op het ijs, zgn. 'Koek en Sopie'-diskus; vanuit het tentje riep de eigenaar (Kooistra of Helder): 'Leg er us an. Hete melk en kouwe koek'. De melk was met anijs of chocolade, de koek 'Kalverpoot'; voor de kinderen russen (koeksoort) 2 voor 1 cent of piesten (is een taaisoort in elkaar gedraaid). Als een lange rij rijders bij het diske ging aanleggen gebeurde dit soms met zoveel gang dat het gehele zaakje meters ver weg schoof, maar dat had de eigenaar er wel voor over.
Vooral in de winter was armoe troef
De bewoners van dit hoekje Dokkum waren zeer vindingrijk om aan de kost te komen. Mannen, vrouwen en kinderen alles moest meewerken. De inkomsten waren niet veel. Een vaste arbeider bij de boer verdiende 35 cent per dag met kost en inwoning; een losse arbeider had daags 70 cent, de kinderen verdienden 10 cent per dag. Op het tichelwerk op de Streek bij de kleisloot was het loon hoger maar de dagen waren ook langer. Van morgens twee tot 's avonds tien uur, dit was seizoenwerk en duurde maar een paar weken. Maar als de wint, kwam dan was het een hele toer om wat te verdienen, de mannen vonden dan werk in het Spinhuis. Dit stond op de plaats van het Groene Kruis, nu onderdeel van de Dokkumer Vlaggen Centrale op de Markt.
Hier spon men van vlas paarden- en koeiendekken en verder dweilen en zakken, maar de verdiensten waren weinig. Vaak moest de Gemeente er aan te pas komen met een geldelijke ondersteuning. Ook kerkelijke en liefdadigheidsinstellingen verleenden hulp in natura zoals brandstof en voedsel.
In de Oudemanssteeg naast het Gemeentehuis stond een groot gebouw genaamd de "Soepkokerij". Hier bereidde men het voedsel als snert met spek en bruine bonensoep en verder stamppot. Op een penning of blikje kon men een hoeveelheid in ontvangst nemen. De smaak was prima en het spek ontbrak er niet in is me door oude Dokkumers verteld die er van hadden gegeten. Ook gaven de burgers uit de stad aan behoeftige medeburgers een penning of een blikje als ze een karweitje hadden opgeknapt. De blikjes kon men kopen.
Met Sint Nicolaas kwamen de vrouwen in actie. Het waren de zgn. Taailoopsters of Taaikorfloopsters. Ze gingen dan de stad in langs de deuren, gewapend met mand en trommel waarin het Sinterklaasgoed zich bevond. Ze trachten dit bij de burgers in de stad te verkopen;in een geleend mandje (van de bakker waar ze voor op stap gingen) lagen schoten = stukken taai, en andere koeksoorten, in de trommel de meer fijnere spullen als cichorei = speculaaspoppen en koekjes gemaand suikergoed met amandelen en de niet te vergeten Dokkumer duimpjes of moppen.
't Was altijd een wedstrijd wie het eerst aan de deur aanwezig was om wat te verkopen. Vaak waren de mensen reeds voorzien maar dan werd een fooi gegeven die ook zeer welkom was (dit was dan ook 100 pct. winst). Gelukkig dat er wat extra inkomen was want dan konden ook de kinderen van deze gezinnen Sint. Nic. vieren. Met Sint Nicolaas kregen de kinderen vaak één snoepcent. Bij de Woudpoort, waar nu het cafetaria is woonde 'n moeder met twee dochters, de naam van de moeder was "Lieske". Deze had een snoepwinkeltje. Op een tafeltje stond een blad met schoteltjes waarin het lekkers lag uitgestald: zuurstokjes, kauwballen, kaneelsuikerstaafjes, groate neuten en russen. De ogen glunderden bij het zien van al dit lekkers en het duurde soms erg lang voor de keus bepaald was. 't Gebeurde ook wel dat er eerst voor een halve cent gekocht werd en later nog eens voor de andere halve [15] cent, maar dit gebeurde ook vlot want de klant was toen koning. Wat waren bv. russen? Dit waren kleine poppetjes van een apart soort deeg gemaakt. Ze waren plm. 12 cm. lang en ze kosten twee voor één cent en 13 voor vijf cent. Er is wel beweerd dat ze in omgang zijn gekomen toen de Kozakken de Fransen het land uitjoegen.
Joodse gemeente had Kapel in de stad
Op de schuine helling tegen het Baantjesbolwerk stond een ongeveer zelfde soort woning als bij de molen van Broekema. 't Achtereind was in het bolwerk gebouwd. Een van de bewoners was de jood Gerharders Kijlstra, een kleine gekromde man maar met een geweldige stem. Hij was handelaar. Met zijn kar hobbelde hij over de kinderkopjes in de straat en riep met een grote uithaal: handel...... Hij was niet de enige jood in de stad. In 1830 waren er 6 huisgezinnen met 35 personen. In 1840 waren er nog 3 met 13 pers. Ze vonden de stad zeker niet een geschikte plaats, want later was de gemeenschap verdwenen. Een eigen synagoge was er niet, wel een soort 'kapel'. Deze heeft gestaan in de achtertuin van het gebouw met de mooie gevelsteen aan de Oostersingel (steen stelt een distilleerderij voor).
De kapel staat afgebeeld op een litho van een hardrijderij in 1864 op de Hardrijdersgracht aan het Oosterbolwerk.
Als er ijs was dan kon men meedoen aan hardrijden op de schaats op de Hardrijdersgracht. Hier waren de prijzen "spek en otten", een ieder die meedeed kreeg een hoeveelheid. In baaien onderbroek met streepjes en banden of in een rood baaien hemd stonden de mannen en vrouwen aan de startlijn. Sommigen konden niet eens schaatsen, maar dan werden ze voor de knieën of op de arm gebonden, als men maar op de baan was en de eindstreep maar haalde. Het was altijd prijs en het waren spannende wedstrijden met veel pret en gelach. Maar het ging tenslotte om den brode en dat was de bittere achtergrond.
Steenendam keerde zeewater
Over de Steenendam zijn heel wat verklaringen in omloop. Wat we vandaag Stenendam noemen is de straat die vanaf de hoek Keppelstraat-Vlasstraat schuin naar beneden loopt het westen in tot aan het brugje bij papierhandel Schaaf. Heel vroeger liep dit tot aan het brugje of pijp de 'Drie Leeuwen' bij de 'Gouden Hand' aan de Vleesmarkt. Het was een soort stenen muur die dienst deed als waterkering; hij liep tot aan de hoek Keppelstraat. 't Was een afsluiting en waterkering voor het binnenstromende zeewater van eb en vloed. Toen in 1582 de sluizen binnen Dokkum kwamen te liggen had hij zijn dienst gedaan en is toen afgebroken, de naam is gebleven als Stenendam.
't Was een echte gezellige volksbuurt en was om zijn buurtfeesten zeer bekend. Eenmaal per jaar was er een groot feest. Het bestuur had de zaak piekfijn voor elkaar; enkele fam. willen we noemen o.a. fam. Lijn. Deze had een limonadefabriekje. De limonade werd getapt in de bekende kogelflesjes met de door kinderen zeer begeerde glazen knikkers. In Dokkum stond de limonade bekend onder de naam 'Houweling'. Er waren twee smaken, citroen en frambozen.
Buurtfeesten uit contributie
't Pand is afgebroken en de fabriek is verdwenen. Ook dhr. W. Kiestra, voorzitter, was altijd zeer actief met zijn verdere staf van medewerkers. Voor de kinderen waren er de bekende kinderspelen als: talhoutrapen, vlagjesteken in een stoof, hoepelen, zakjelopen en kuipjesteken; 's avonds bal voor de ouderen met muziek, toneel en voordrachten.
Dit vond plaats in de fabriek van Lijn of in een andere lokaliteit. Het geld kwam uit de gezamenlijke pot en was opgespaard van de contributie der leden. Ook het geld [16] dat op Koppermaandag werd ontvangen kwam in deze pot terecht, dit geld was afkomstig van de verhuur van de 'Lutske Bleek'. De Ned. Tramweg Mij. had een stuk van de bleek gepacht om er het Tramstation en stallen op neer te vetten. De bewoners van Wijk D aan deze kant van de Zijl ontvingen per jaar een bedrag van vijftig cent tot twee gulden van de erfpacht, dit is tot op heden zo gebleven.
Veel oude gebouwen zijn er niet meer overgebleven. Aan het begin van de straat staat nog een oud gebouw met een oude gevel. In het voorfront aan weerszijden twee stenen zgn. rollers (golfslag) of krullen en in het midden een gevelsteen met het jaartal 1775. Het staat bekend als de 'Vergulde Klok'. In het midden een luidklok met aan weerszijden de letters i F: de eigenaar was Jan Freeks (brouwer). We vinden de naam terug in het Bierbrouwersgildeboek als Freek Jans Brouwer als eigenaar van de 'Vergulde Klok'. Deze was een zoon van genoemde J. F. 't Was dus een bierbrouwerij. Het pand is in gebruik geweest door D. Ferwerda meubelmaker uit de Vlasstraat. Deze had ook nog een werkplaats onder op de Stenendam (staat er nog). Ook dhr. Pijnakker (senior) horlogemaker heeft in het pand gewoond. Andere bekende buurtbewoners waren het echtpaar de Koe (fotograaf) en mevr. de Koe-Vreeningen, juf en hoofd van de bewaarschool boven in de Hoogstraat. In vele gezinnen van oude Dokkumers is nog wel een foto aanwezig van de juf met een kinderklas.
Het Harlinger steegje van de scheepsjagers
Aan de noordkant van de Stenendam bevindt zich 'n smal steegje dat in verbinding staat met de Vleesmarkt. 't Is het Harlingersteegje. In 1864 komt de naam van het steegje al voor en later vinden we het telkens weer terug. In dit steegje woonden de trekschippers en de scheepjagers, in de volksmond genaamd de bargetsdienst en ook wel bargediensten. Deze werden onderhouden met trekschepen met twee paarden er voor.
't Was een soort sneldienst in die tijd. Ze onderhielden de diensten onder anderen op Leeuwarden en Harlingen; de naam van het steegje zal er dan ook wel mee in verband staan. Er waren niet alleen woningen maar ook onderkomens en stalling voor de paarden. Er heerste een levendig verkeer van komen en gaan. De scheepsjagers waren vaak vrolijke smoute vertellers want wie ven, reizen doet kan soms ook veel verhalen, en de witte thee (jenever uit de theepot in kopje geschonken) was het spraakwater.
In het steegje woonde ook een verkoopster van water en vuur. Haar naam was Stientje, kortweg genoemd Stien. Ze verkocht regenwater per emmer en het vuur bestond uit bosjes fijne takjes voor het aanmaken van de kachel. De prijs bedroeg 2 bosjes voor één [17] cent. Verder was er ook dove kool, doorgebrande turf, bestemd voor de plaatstoof of vuurpot. Margarine was er ook te koop. Het merk was 'Ballon' en kwam uit de fabriek van Smeding te Harlingen. In 1909 bij de geboorte van Prinses Juliana kreeg men van Stientje bij aankoop van deze margarine een oranjevlaggetje aangeboden. De oude glorie uit dit steegje is historie. Woningen zijn er niet meer, alleen nu nog achteruitgangen van de omliggende panden.
Aan de verdere noordkant van de Wortelhaven of het "Waltsje" was ook nog een apart bedrijf gevestigd van de eigenaar A. D. Rozendaal. Hier werd de levertraan in vaten uit Noorwegen aangevoerd; het was in de handel als gezuiverd en ongezuiverd, het merk was Bonifatiusfontein.
De bereider en traankoker was v. d. Laan, een prettige man met grijze kuif en een groot schootsvel voor. Het gezin v. d. Laan woonde in het huis met een blauw stoepje er voor naast het Harlingersteegje (stoepje is nog aanwezig), woning is in gebruik bij de melkhandel.
Eén keer per jaar samen op de 'Jantine' een dagje uit
Ook hier waren Buurtverenigingen. Eén er van was de "Vriendenkring". Er waren plm. 35 echtparen die eenmaal per jaar een boottocht gingen maken met de Stoomboot "Jantine", kapitein was Algra. Gezongen werd er veel op deze reizen, meest Transvaalse lederen. De dames hadden roze tekstboekjes en de heren grijze. Ook was er nog een vereniging "Eensgezind".
De Vleesmarkt was in de 17e eeuw al een drukke handelsmarkt
De vleesmarkt waar we nu komen is een bizonder oud gedeelte van onze stad. Deze straat begint bij de Driepijpsterdwinger en eindigt bij de voormalige apotheek op de Zijl. Op de dwinger staat de molen 'Zeldenrust' van 1853. Met de molen 'De Hoop' van 1849 op de andere dwinger beheersen ze, met de kruin van de bomenrij op het Bolwerk, de omgeving. De dwingers of bastions waren de forten om de stad te verdediging. Hierop stonden dan ook de kanonnen. Bij de molen 'Zeldenrust' ligt de Wittebrug. Voorheen was op deze plaats de Waterpoort genaamd de iusfont. 't Was een verbinding over het Kleindiep. Men kon er overheen lopen. Tevens was het een afsluiting en doorgang van het Kleindiep en Dokkumer Ee.
Ook vermeldden we iets over de kledingwever Dirk Rafaëlsz. Camphuizen. In zijn tijd was er in Dokkum een levendige handel in laken. De naam was "filemort". De lakenhandel was in de stadswaag en de beste soorten moesten aan bepaalde eisen voldoen. Het had bijv. een vaste lengte, breedte en de deugd moest van prima kwaliteit zijn. Als het hieraan voldeed dan kwam er een stadskeur aan. Dit bestond uit een loodje met het stadswapen. In 1511 waren in de stad mensen die de naam droegen van het bedrijf dat ze uitoefenden, bijv. Wopke de Wever, Foeke de Pelzer (pelzen en pletten) en Reinder de Blauwverver. In 1869 was er een uitvoer van 3 miljoen. Deze tak van bedrijf is verdwenen. Toen de fabrieken met hun producten op de markt kwamen is de klad er in gekomen.
[18]
Het was geen grote Waterpoort. Er waren drie pijpen, de middelste voor de doorgang van niet al te grote schepen, de twee andere waren stroomgaten. De namen Driepijpsterdwinger en gracht zijn nog in ere. In het jaar 1830 is de poort met toebehoren afgebroken. Geld voor restauratie was er niet, de klokken riepen het al de ene "Arrum Dokkum", de andere "Kin ik ut helpe" en de derde jammerde "is ut mien schuld". Jammer dat dit prachtige stukje verdwenen is. Als we nu maar op onze zaak letten en de slagzin opvolgen die luidt "We moeten zuinig zijn met wat er nog is".
Het puin van de afbraak is op de Trekweg Dokkum-Leeuwarden terecht gekomen. Vlak bij de molen staat nog een oud gebouw, nu omgeven met vlechtwerk van ijzerdraad. Hier woonde de Muller of een van zijn knechts. Ook heb ik me laten vertellen dat er voorheen een tolhuis is geweest. Hier zaten de beambten om de watertol te vangen van de schepen die wilden passeren. Er lag een houten tolboom voor de ingang, vastgemaakt met kettingen; na betaling werd de doorgang vrijgemaakt en kon men doorvaren naar of om de stad. Kleine bootjes met vlees of andere levensmiddelen zgn. schouwen hadden vrije doorgang als ze onder het Woudpiepke door naar de kade van het Nauw of de Vleesmarkt moesten varen om daar aan te leggen. Vlees en vet werd op straat (markt) verkocht. De aanvoer kwam van huisslachtingen van de boeren. De aanvoer was vrij aanzienlijk en de naam Vleesmarkt is tot op heden in ere gebleven. Aan beide zijden van het Kleindiep was het markt.
De naam komt in 1664 reeds voor en werd beschreven als een drukke handelsmarkt, ieder had er zijn vaste plaats en men moest marktgeld betalen.
Zeezout uit Dokkum
Slagers waren er nog niet en men kocht vlees bij bouten om in te pekelen. Ook dit pekelzout kwam uit eigen stad. Er waren meerdere zoutziederijen, o.a. een bij het begin van de Vleesmarkt (nu de werkplaats van Pranger en Rosier en voorheen brandstofpakhuis van Kuitert en Zijlstra.
Eigenaar van de zoutziederij was v. Kleffens; de naam was "de Eenhoorn", (deze naam is ook te vinden bij fa. Straatsma in de Boterstraat, het is een fantasienaam van een legendarisch beest uit de oudheid). Het water kwam uit de Noordzee en werd per waterschip aangevoerd en dan in grote kuipen gekookt, het zeezout bleef er over. Ook kwam er wel zout uit Luneburg en Duitsland. Het ene was fijn en het andere grof. Bij de vertimmeringen zijn de zoutkuipen verloren gegaan.
[19]
Pekelvlees, pekelvaten en vleesverkopers
Naast de aanvoer en verkoop op de markt kwamen er ook vleesverkopers uit de dorpen naar de stad om het vlees bij de burgers aan huis te verkopen. Ze droegen een aard (dat is een plat houten vleesbakje) op de schouder. Voor de netheid was de inhoud afgedekt met een kleedje. Het was schapen-, varkens- of geitenvlees.
Het ingezouten vlees, zgn. pekelvlees, kwam in vaten. Het werd opgeslagen, terwijl schippers het ook dikwijls meenamen als ze naar het buitenland voeren. Op de hoek van het Harlingersteegje (westkant) heeft o.a. een kuiper gewoond waar vleesvaten werden gemaakt. In de nagelaten aantekeningen van de kenner en vorser van de geschiedenis van oud Dokkum, dhr. Wendelaar Bonga, las ik dat deze kuipers als familiewapen een pekelvat had gekozen met aan weerszijden een paar schapen er bij afgebeeld. In het Streekmuseum is in het stamboek van de fam. Wendelaar een afbeelding aanwezig.
We gaan eens na wat er zo meer op de Vleesmarkt aanwezig is geweest. Nu dit was heel wat. Door de scheepvaart heerste er een grote bedrijvigheid. Vanaf de Wittebrug met het zicht op de Bontebrug vormde dit een machtig schouwspel. En met de Zij1 op de achtergrond en aan weerszijden de bomenrijen, oude gevels, kaden en met 't stadhuis als sluitstuk, was dit een panorama om niet te vergeten.
Hoe de beide bruggen aan hun namen zijn gekomen is moeilijk na te gaan. De Bontebrug staat in 1664 beschreven als de Nieuwe Brug. In 1788 komt de naam Bonte Brugge al voor. Op de brug staat het jaartal 1869, verder het wapen der stad, halve maan met drie sterren op blauw veld en verder de letters S.P.Q.D. (dit is een Latijnse uitdrukking) het betekent Senatus, PopulusQue Doccumensis en is vertaald: Regering en volk van Dokkum. De legende zegt dat de halve maan is verbonden met de dappere strijd van de Dokkumers in de Kruistochten bij Damiate tegen de Saracenen, maar historisch is dit zeer twijfelachtig.
De eerste drie woningen vanaf de molen waren bewoond door de fam. Bakker, Jaap, Meindert, Freek. De molen werd dan ook snel Bakkersmolen genoemd. De fam. dreef handel in veevoeder en meelproducten, ook was er veehouderij. Aan de overkant van het Kleindiep staat een grote schuur, hier was de veestalling. Later was het een timmerwinkel van v. d. Werff.
Ook is er een opslag geweest van H. E. Sipkes. Er lag dan een platte dekschuit (zolderschuit) voor de wal, geladen met vaten vet en olie.
Naast de fam.'s Bakker was het veerhuis van de Dokkumer bootdienst. De boten 'Tjerk Hiddes' en 'Admiraal Tromp' onderhielden het vracht- en passagiersvervoer.
Dokkumer Lieverdjes
Als de Dokkumer boot 's avonds onder stoom lag dan gebeurde het wel dat de lieverdjes uit de stad aan de stoomfluit een draad bevestigde, de brug overliepen en aan de andere kant van het Kleindiep aan de draad gingen trekken. De fluit kwam in werking en de eigenaar stoof naar buiten, maar geen jongens te zien en het spelletje herhaalde zich tot hij de zaak door had.
De jongens gingen op de vlucht maar hadden een voorsprong en ontsprongen de dans. Ze hadden dan de meeste pret.
[20]
Op zoek naar gegevens ben ik terecht gekomen bij de fam. W. Schaafsma op de Wortelhaven. Schaafsma's vader was eigenaar van een herberg die tegelijk veerhuis was. De herberg stond op de hoek van het Harlingersteegje waar nu de Chinees 'Foo Wah' woont.
In de voorgevel vlak naast de ingang bevindt zich een ingemetseld klein steentje. Dhr. Schaafsma vertelde dat hij de eerste steen had gelegd. De inscriptie luid: 1e st. W. S. Schaafsma 21 Maart 1896. Zijn vader had het pand met de stallen in het Harlingersteegje gekocht van de vorige eigenaar. Joh. v. d. Werff. en de herberg laten verbouwen. Schaafsma, nog steeds schipper in hart en nieren, wist heel wat te vertellen over de vracht- en beurtdiensten. Met Post en Boersma was hij jaren beurtschipper op Groningen.
Zijn ouders hadden een drukke herberg. Tot diep in de winter, want met de herberg 'de Altena' op de Streek waren ze ook de afstempelplaatsen van de Elfstedentochtrijders.
Aan de kaden: herbergen en de geur van teer en touw
Er waren heel wat grote en kleinere herbergen op de Vleesmarkt. Dit kwam mede door de vele beurtschepen die hier hun veerhuis en vrachtkwartier hadden gevestigd. We zullen enkele diensten vermelden. Om ze allemaal te noemen is een te lang verhaal.
- IJde ten Kate was vrachtvaarder naar Rinsumageest.
- Kingma voer met een trekschip van Birdaard op Dokkum en Leeuwarden, later met de boot 'Tilly', en daarna met de 'Noordfries'.
- Kapitein Jongbloed was eigenaar van een zeilschip en onderhield 1 x per week de dienst op Sneek.
- Douwe Heeringa was in de vaart met een trekschip met twee paarden, bargedienst op Harlingen.
- Eppie Zuidema voer met een snik op Munnekezijl.
- Mulder kwam van Kollumerzwaag met een klein snikje. Tot zover een greep uit de vele diensten per boot, snikje, schouw, praam, zeil of trekschip.
De scheepvaart was voor Dokkum een levensader, van groot belang! De boten en schepen voeren op Amsterdam, de Zaan, Rotterdam en Groningen en naar het buitenland. Ze waren ondergebracht in het Groothandelsgilde. Dit had bepaalde regels voor vrachtvervoer en stelde ook de tarieven vast. In Dokkum was een groep kooplui die een onderneming had opgericht met aandelen om stoomboten in de vaart te brengen.
A. Steensma en anderen kochten de 'Minor' in Steenwijk en legden deze in op Kollum en hadden later ook een dienst op Leeuwarden. Het bootje is later naar Drenthe verhuisd. Volgens inlichtingen kwam plm. 1841 het eerste stoomwezen op de Dokkumer Ee, een schroef stoomboot. Op 3 aug. 1868 werd aan Jacobus Lijbering een vergunning verleend voor vaarrecht vice versa Dokkum Leeuwarden voor passagiers en goederen vervoer.
[21]
Een tikje verguld ...
Op de hoek bij de 'Bontebrugge' staat een fraaie woning met halsgevel en vleugelstukken plus topstuk. In het midden een ornament met een gouden of vergulde hand, waar we het al over gehad hebben. Toen ik voor de woning stond leek het me toe dat in de voorgevel en zijmuur de scheuren iets groter en dieper waren dan voorheen. 't Is een echte blikvanger die vaak op de gevoelige plaat wordt vastgelegd door de gasten die onze stad bezoeken (een klein tikje 'verguld' op de hand zou het geheel geen kwaad doen). Naast dit pand een deftig massief en keurig onderhouden woning. Iets verder naar de molen staat nog een woning die veel overeenkomst vertoont met dit pand. In eerstgenoemde pand woonde voorheen oud-Notaris Westra, die later verhuisd is naar de Hoogte, verder dhr. Wind, werkman op het gemeentehuis. Op de muur zat een bordje met opschrift 'Water Consul' A.N.W.B. De fam. Andela heeft er een halve eeuw gewoond.
[22]
Naast dit pand (graanpakhuis) vinden we een 18-eeuwse gevel. Hij hangt vrij wat achterover. Als het maar niet met de gevel gaat als met de scheve boom die ervoor heeft gestaan; ze heeft het loodje gelegd en is verdwenen. De kade en loswal hebben een vernieuwing ondergaan. Bij 't drie Leeuwenbrugje waar schilder Nicolai woont was de zeilmakerij van Jelle Wagenaar. Hier was altijd veel werk en in de zeilmakerij hing een lucht van touw en teer, een echte scheepslucht. De vissersschepen uit Moddergat, Paesens en Wierum waren ook op dit bedrijf aangewezen.
In 1840 waren er nog een tweetal zeilmakers in de stad. Een er van woonde op de Dam. Dit handwerk is uit onze stad verdwenen en Wagenaar zal mogelijk de laatste zijn geweest.
Bisschop van Keulen overnachtte hier
Eens was er in dit pand een grote herberg met logeergelegenheid. De eigenaar was Jansen. De naam van de herberg en van het drie Leeuwenbrugje waren dezelfde. Drie ingemetselde leeuwenkopjes zijn nog te vinden in de boog onder het brugje. Het was een voorname herberg. De geschiedenis vermeldt dat de Bisschop (naam ?) van Keulen bij doorreis in 1664 hier heeft gelogeerd. Voor de komende en gaande man was op de Vleesmarkt veel gelegenheid ons te overnachten. Ook op het verkeer te paard, toen verkeersmiddel, had men in de stad gerekend.
De voorschriften waren dat voor men de stad te paard inreed het paard eerst moest voetwassen. Een van die paardenwasplaatsen was op de hoek van de Aalzumerpoort, ongeveer waar dhr. J. v. d. Meulen nu woont. Het was een gemetselde platte stenen kom gevuld met water. De paarden moesten er een paar keer doorheen waden. De meeste modder en klei was er dan wel af en dan mochten de paarden met schone benen de stad in waar de stallen waren. Naast de bakkerij van v. d. Meulen is de woning van oud-burgemeester Jonker. Ook was er voorheen een drankhandel. Eigenaar en bewoner was v. d. Veen. Daarvoor is er een grote herberg geweest met de naam Het Wapen van Amsterdam (Soba genoemd in de volksmond). Dit was een drukke handelsherberg waar veel zaken werden gedaan.
Lapke poepen
Er waren nog veel meer herbergen en logementen. We kunnen ze niet alle vermelden, een paar stippen we even aan. Bij de Zijl was een herberg met de naam "de Ooievaar". In 1655 was Hielke Klases eigenaar, hier sliepen de reizende kooplui die naar Dokkum kwamen, ook wel Duitse blaaspoepen en venters met een mand op de rug en een grote Duitse pikkenpoepenpijp in de mond (zie foto). 't Was een echt volkslogement.
In de woning van Lubach (de kapper) is een vergaderlokaal geweest van het Leger des Heils maar door ordeverstoringen (lampen tijdens de dienst met koolrapen kapot gegooid) is dit op niets uitgelopen. Eén bedrijf zullen we nog vermelden, 't was de zeepziederij van P. v. Sloten. Het woonhuis was naast Pot en de kookketels waren achter de woning.
Oude patriciërshuizen op de Zijl
En dan komen we op de Zijl bij een aantal huizen die steevast door toeristen op de foto worden gezet. Het zijn de patriciërs woningen uit de jaren tussen 1600 en 1700. Ze zijn opgetrokken in de stijl van de Renaissance. Merkwaardig is dat ze in één van de vier 'Espels' staan, die voorheen in de stad te vinden waren, nl. het 'Blokhuister Espel' in de oude wijk D. Dit is blijven bestaan in verband met de Lutske Bleek als rechtspersoon. Het Blokhuister Espel dankt zijn naam aan het Blokhuis, dit is een versterking in de stad om deze beter te kunnen beheersen en beschermen. De Bourgondiërs hebben in 1516 een dergelijke versterking gebouwd bij de Zijl waar nu de huizen met de trapgevels zijn.
In de oude gegevens is te vinden dat stadhouders Floris van Egmond het kasteel aan de zuidkant van de brug tegenover de Hoogstraat liet opbouwen en stelde Tjaerd Burmania aan tot drossaard of bevelhebber. Het Blokhuis is op 18 febr. 1543 afgebroken.
[23]
Van de oorspronkelijke gevels zijn er nog drie overgebleven, de vierde is door een rukwind omgewaaid (en helaas niet weer herbouwd); er was toen ook een bakkerij in gevestigd. Bij de graafwerkzaamheden achter de woning is men op oude fundamenten gestuit die doen vermoeden dat dit overblijfsels zijn van 't Blokhuis dat hier vroeger heeft gestaan.
Naast de Apotheek woonde oud-burgemeester de Vries, in de woning er naast meester v. d. Heide, hoofd van de Burgerschool bij de Woudpoort.
De ouderen kennen het nog wel, oorzaak van ergernis en problemen: 'Het Belastingplaatje' dat iedere fietser tot 1 mei 1941 verplicht was met zich te voeren als hij zijn stalen ros besteeg. In juni 1924 kwam de wet tot invoering en begin aug. 1924 was de datum van invoering.
[24]
Het stadhuis tussen handel, markten en scheepvaart
Tegenover de oude gevels staat het stadhuis, waarover verder genoeg literatuur te vinden is. Een heel mooi gebouw. Door de vele verbouwingen is van het echte oude niet veel meer te vinden, het tegenwoordige stadhuis dateert uit 1608, maar wie de trappen opgaat en van binnen een kijkje gaat nemen, zal versteld staan van al dat moois wat hier bijeen is gebracht. Een rondgang (met uitleg) is een belevenis apart.
Een klein stukje geschiedenis over de toren zullen we naar voren halen. In de oude koepel op het gemeentehuis is ongeveer 200 jaar lang een carillon geweest. Als mijn inlichtingen juist zijn is het in 1835 wegens invaliditeit van de hand gedaan.
De Koepeltoren is toen verlaagd en 't stenen gedeelte dat boven het dak uitstond is weggebroken. De Koepel die er nu nog staat is zonder klokkenspel weer opgebouwd. Er is maar weinig over deze vertimmering bekend daar de notulen van 1830-1835 zijn zoekgeraakt.
In 1835 waren het jaren van armoede. Na het Franse en Napoleontische avontuur en spanningen met België was de stadskas niet bij machte om in het onderhoud van de stadsgebouwen te voorzien en begon de afbraak o.a. het Klokkenspel, de Grote Toren op de Markt en de Waterpoort. Een latere klok is door de Duitsers geroofd en op 18 nov. 1949 is er de nieuwe voor in de plaats gekomen. De nieuwe klok weegt 300 kg. en heeft een doorsnee van 82 cm. In de klok de volgende inscriptie:
'Ik meld na Duits geweld het uur.
God geev' voor lange duur'
Van Bergen Heiligerlee 1949.
1. v. d. Veen woont op de hoek (drankhandelaar)
2. Hubenet verkoopt geen koek (veearts)
3. Sibeltje Kool die ziet wat zuur (huisvrouw)
4. Veenstra verkoopt de kachels duur / niet te duur (kachelsmid)
5. Demes verft ze blauw alvast (blauwverver)
6. Van Douwen met de Gouden Kast (goudsmid)
7. d' Oudmans Steeg is smal en grauw (steeg, soepkokerij)
8. v. d. Werff is vroeg in touw (grossier)
9. Daarnaast staat een groot gebouw (gemeentehuis).
[25]
De "Zijl" bindt als het ware de beide delen van de stad en is hierdoor het hart van de stad. Op de Zijl was een levendige handel. Daar stonden de tentjes en diskus. Iedere koopman had er zijn vaste plaats en er was van alles te koop: van koeienvet tot suikergoed met amandelen, Haarlemmerolie en cocosnoten. Sannes met zijn Dokkumer bier was er en de Kwakzalvers met flesjes olie voor alle kwalen. Dit was jeneverolie en de kwakzalvers werden dan ook oliekôpers genoemd of soms zelfs wonderdokters.
De markt was eerst op donderdag, later hield men het op woensdag. Het stadsbestuur wees straatgedeelten aan waar de speciale producten mochten worden aangeboden en bracht een zekere ordening in deze straathandel en trok er allicht voordeel van. Op de Zijl was ook "De Brol", dit was een straathandel in gedragen kleding.
Vis- en botermarkt op de 'grote' Suupmarkt
Voorheen waren er twee Suupmarkten. De "Grote" was bij de Zijl. Hier verkochten de Woudlui hun zuivelproducten. De "Kleine" was aan de Noordzij van de Korenmarkt. Hier was de plaats waar de koemelkers en tappers uit de stad en Aalsom hun zuivelproducten te koop aanboden. Onkunde heeft er later de Korenmarkt van gemaakt (we komen op de Korenmarkt nog wel terug). Bij de Zijl was een levendige markt in boter en kaas. Ook hadden de kuipers hier hun handel uitgestald zoals karnen (tsjernen), kaasvaatjes, tobben, emmers, enz.
In 1638 was onder op de wal voor het Stadshuis een vismarkt. Op oude foto's staat op de wal een loods of hokje afgebeeld waar de visafslag plaats vond; er was toen reeds aanvoer en handel in garnalen. Ze werden veel verkocht en verhandeld, ook was er bokking, haring en kabeljauw. De aanvoer geschiedde door zgn. visjagers die voor de wal lagen. Er was één marktmeester en verder visdragers plus een afslager. In 1863 zijn de walmuren langs het Kleindiep vernieuwd en de trappen op de beide wallen aangelegd. Onder aan de wallen waren ook de aanlegplaatsen voor de schepen met Bremer steengoed. Dit werd verkocht op de Turfmarkt
Van de Suupmarkt komen we op de "Turfmarkt". Hier is een smalle kade. In 1664 is de naam al te vinden als de "Turfmerckt". Dit was de plaats waar de turfschepen lagen en van waar de burgerij van turf werd voorzien.
Lastige turfdragers
Er was een aparte gem. instelling van de "Turfdragers". Dit bestond uit 14 man: 6 turfmeters, deze stonden bij een ton om de turf op te meten en de ton te schudden, verder 8 turfdragers die met grote draagkorven de turf bij de klanten bezorgden. Er waren vaste tarieven voor het bezorgen. Daar er echter veel klachten binnen kwamen als onhandelbaar, brutaal en drankmisbruik is er door de Magistraat ingegrepen en is er orde op zaken gesteld (ze konden er wat mee). De Turfmarkt is een echt leuk stukje oud Dokkum met de hoogopgetrokken huizen met de kleine portaaltjes en uitbouwsels en vooral het grotere afdak (luifel) bij T. Wiersma, waar voorheen de te verkopen goederen waren uitgestald. 't Geeft vanaf de Zijl of Boetebrug een zeer mooie aanblik.
Ook was op de Turfmarkt een "Wieldraaiershuis". Hier werden Spinnewielen gemaakt. In Dokkum hing in de 17de eeuw een uithangbord met 'n stukje volkspoëzie er op.
Hier maakt men wielen,
daar vrouwen mee spinnen
Om voor de mans de eerlijke kost te winnen
Dochs als zij somtijds uitgaan te naaien
Dan zit ik op mijn gat om het wiel te draaien.
[26]
IJspret en pikje schieten op 't Kleindiep
Winters als het Kleindiep dichtgevroren en 't ijs betrouwbaar was (de dikte van het ijs werd door de Stadsbaas of personeel gemeten) kwamen jong en oud op de gladde ijzers. 't Was daar een heel geschikte plaats en tegelijk een mooi beschut plekje. Heel wat Dokkumers hebben hier het schaatsen geleerd. Voor de doorgangen onder de Pijl hingen als windkering dekkleden van zeildoek. Voor de jeugd waren er de hardrijderijen waar het warm toeging. Jongens en meisjes bekampten elkaar op de baan. Ook jeugdige paartjes namen er aan deel. De prijzen waren horloges of luxe voorwerpen.
Het ijsbaanbestuur was altijd zeer actief en had de zaken goed voor elkaar. Vanaf de hoge wallen of van de brug gaf het een vrolijke levendige aanblik met al de vlaggen die in de wind stonden te wapperen. Ook van de schepen, die in het ijs waren vastgevroren, woei de Nederlandse driekleur en vaak in de mast een wimpel; de Friese vlag met de pompeblêdden werd ook niet vergeten.
Ook de diskus (leg er us an) tentjes met anijsmelk, sinaasappelen, koek en snoep waren hier weer aanwezig. Als het ijs wat lang in de grachten lag, soms wel vier of vijf weken en de schaatslust wat verminderde, of als de dooi inviel, dan kwamen de zgn. "Pikjeschieters" op het ijs in actie. Het was een van de weinige resten van een oude "ijsfolklore" die gespeeld werden als tijdverdrijf en deels om een paar centen te verdienen.
In Dokkum noemden ze dit spel "Pikje Sjoerele" en ook wel "Reutel op de keutel". Er werd een cirkel op het ijs getrokken midden; in de cirkel kwam een rechtopstaande steen en daar dwarsbovenop de andere en daar kwam het speelgeld (centen) weer op. Tien passen vanaf de cirkel was de beginstreep. Met een gladde platte steen (balsteen (ik bezit er nog één bij mijn stenenverzameling) moest men proberen al glijdende = sjoerelende, de rechtopstaande steen in de cirkel te raken. Als het raak was en de steen viel om van het geld (leeuw of letter) dat binnen de cirkel viel voor de sjoerelaar. Ook kon men elkaar afpikken; de afgepikte was af en mocht niet meer mee doen aan het spel.
Er waren nog wel meer spelen met balstenen maar dit spel heb ik even uitvoerig toegelicht. Het was een verboden spel en als de wout (politie) in de buurt was riep de "uitkijk": "denk om de wout", of: "denk om de tsaar". Dit was een politieman met een lange jas en een grote hangsnor (net een rus). Als de Wout dan poolshoogte kwam nemen dan was de poet al verdwenen. Voor het geld hadden de spelers een aparte benaming, we laten ze hier volgen, ½ cent was een nutske of notske, 1 cent scheer, 2½ ct. Botsje, 5 ct. stûiver, 10 ct. huntje, 12½ ct. stoter, 25 ct. hijgje, 30 ct. schelling.
'Nauta's waltsje'
We komen bij het laatste stukje kade aan het Kleindiep. Op de hoek staat een pompinstallatie die voor de doorstroming van het water in het Nauw moet zorgen. Als er nu geen rommel in het Nauw wordt gegooid (bij laag water zag ik fietsen, pannen, bussen, een zak met vuil enz. in het Nauw) dan lukt dat wel. Denk aan de slagzin "Houdt het Nauw schoon". Aan de kade lagen voorheen ook beurtschepen, o.a. de beurtdienst op Blija. Ook was het de laad- en loswal van de fa. Nauta welke een optie had op deze kade. In de volksmond was 't dan ook "Nauta's Wâltsje". In het grote pand met het oude geveltje was voorheen het bedrijf van de bekende Dokkumer K. W. Nauta, die het volgende vertelde:
[27] 'Mijn vader had een veelzijdige handel. Als men vroeg wat hij verkocht dan was zijn antwoord: ik heb een "terpentijn" zaak. Dat hield dan in dat hij van alles verkocht o.a. Petroleum A.P.C., Boter merk "Ballon", er was een vetsmelterij en een spekdrogerij, verder een oliebereiding speciaal voor de Roomse Kerk en ook een drankhandel en nog meer artikelen. Mijn vader was zeer op de zaak gesteld en er moest een opvolger komen en dat was dan Klaas Nauta. Eerst als jongste bediende in het bedrijf (en er moest gewerkt worden). Op 16-jarige leeftijd was ik op pad als vertegenwoordiger. Ik ging op de fiets met achterop een tas met monsters. De klanten waren herbergiers en winkeliers. Mijn eerste reis was naar Oostrum en omstreken. Het reizen op de fiets was geen pretje. In het najaar lagen er stukken macadam = (steenslag) op de weg als vuisten; een smal paadje in het midden waar de paarden liepen, was het fietspad. En lekke banden bij de vleet. En dan niet te vergeten 's avonds de fietsverlichting, een kaars- of carbidlantaarn. Als het winters vroor moest er eerst warm water in het reservoir van deze lamp; en dit had ik altijd wel bij me (plasje)?
Vlas: goed voor 3 miljoen handel
Vanaf de Zijl naar de Woudpoort komen we eerst in de Vlasstraat. In het boek der Remonstranten van 1665 komt de naam al voor. Later is het de 'Kleine Hoogstraat' geweest, maar deze naam is alweer verdwenen. De Dokkumers noemen het nu de 'Vlasstrâte'. Waar de naam vandaan is gekomen is me niet recht duidelijk geworden. Hoewel er wel enkele aanwijzingen zijn. In Dokkum was de vlasmarkt van grote betekenis. Er woonden twaalf groothandelaren en het product werd over Harlingen uitgevoerd naar Engeland en Schotland. In 1065 was de omzet 3 miljoen gulden. Beslist geen kleinigheid in die tijd.
Twee pakhuizen voor opslag van vlas zijn er nog. Eén er van staat naast de scheepshelling op de Dijk, voorheen eigendom van fa. Brouwer en nu van H. Faber die van een gedeelte een woning heeft gemaakt.
In dit pand was eertijds een graanpakhuis. Het graan dat uit Rusland werd aangevoerd lag hier opgeslagen; de naam van het pakhuis was dan ook "Rusland". Op de zolders zijn de afscheidingen nog te vinden waar het graan lag opgeslagen. Toen het de opslag was van vlas en hyde = (vlasafval) stond op de voorgevel Gebroeders Lucardie" (mogelijk Belgen/Italianen?). Het andere pakhuis is te vinden op de Oostersingel vlak bij het Nauw waar de fa. Wouda nu zijn grote autoshowroom heeft gevestigd.
Vlas als offergave
Een andere lezing is dat op Paaszondag in Dokkum bedevaarttochten werden gehouden naar de "Uithof" van onze Lieve Vrouwe ten Serge. In Dokkum stond deze "Uithof bekend onder de naam "de Sionsberg", hier hadden de witte zusters een dienende taak.
De "Uithof" stond voorheen aan 'n zijweg of reed langs de Hogedijken op een terp achter de Houtfabriek van Oberman. Een oprijlaan met aan weerszijden een bomenrij liep er naar toe en een brede gracht liep er omheen. Vlak er bij stond een watermolen. Vanaf de Strobosserweg was het een heel apart geheel en gaf een prachtige aanblik met als achtergrond de oude zeedijk. De terp is afgegraven en de bouwwerken zijn geslecht.
[28]
Zondags waren de "Hogedieken" een plaats waar veel Dokkumers met hun kinderen naar toe wandelden. Hier was veel vertier. Vooral de jeugd vermaakte zich door van de Dijk naar beneden te hollen of te rollen.
Bij bovengenoemde bedevaarttochten die vanaf de Kerk via Hoogstraat over de Zijl en door de Vlasstraat, Keppelstraat en verder naar de Uithof gingen, kon men in de Vlasstraat bundels vlas kopen die men dan als offergave kon aanbieden aan de kunstzinnige witte zusters van de Sionsberg. Ze waren spinsters en weefsters en ook nog kaarsenmaaksters. Ze ontvingen graag giften in natura zoals vlas, mooi garen en bijenwas.
In het voorjaar: meubels op boerenwagens
Naast de 'Apotheek' op de hoek van de Zijl woonde de fam. Kraak. In de stad en omgeving bekend als Kraak de zadelmaker. Vooral bij de boeren was hij een bekende figuur. Met zijn aparte humor kreeg hij de lachers wel op zijn hand, dit bedrijf is niet meer aanwezig en een van de kinderen, Justus Kraak is naar Canada verhuisd. Naast dit pand (zie Rechthuis) was de winkel van Teitsma. Deze was zeer bekend om zijn Korstekoek (= kantkoek); deze kwam uit de Groninger Koekfabrieken en was zeer smakelijk. De prijs was 8 ets per pond. Ook verkocht bij sigaren, merk "Nora", de. kosten 2½ ct. per stuk of 5 voor dubbeltje, "branden krijtwit" stond op 't cederhouten kistje.
Verder woonde er Jaap Zwart (slager) en was er het gezellige winkeltje van E. de Vries. Hier kon men terecht voor kruidenierswaren, tabak en sigaren etc. Ook woonde er de meubelmaker D. Ferwerda. Deze ontwierp en maakte in zijn werkplaats op de Stenendam zijn eigen tafels, kasten en stoelen, enz. Jaren is dhr. J. Honderd hier werkzaam geweest. In het voorjaar met mei kwamen de paartjes om de bestelde meubelen per boerenwagen op te halen. De stoelen waren met biezen matten. De bekende koopman Frederik de Leeuw was in dit stoelmatten zeer handig; als jongen heb ik hem vaak gade geslagen als hij de biezen in elkaar draaide en ze keurig naast elkaar samenvoegde tot de mat klaar was.
Ook woont in de oude bakkerij nog een zoon van bakker Boersema. Het bedrijf is opgeheven en het vertrouwde beeld van Aaltje Boersema met de broodmand in de arm behoort tot het verleden. Deze bakker bakte een soort koek, in Dokkum genoemd "blauw Melte". 't Was een lekkere harde kruidige koeksoort. Naast Boersema waar nu de fam. v. d. Bij woont was de fa. Glasstra te vinden, deze had een verfbereiding in een pand aan de Molensteeg. Op de hoek woonde nog de oude Dokkumer de Vries, de kleermaker en één van de laatste schutters van de Dokkumer Schutterij.
Niet bepaald Dokkums
Aan de oostkant van de Vlasstraat is op de hoek de handwerkzaak van mevr. Holwerda. Voorheen was hier de banketbakkerij van Ferwerda gevestigd. Op het raam stond een woord, waar we als kinderen nog al wat moeite mee hadden om het te ontcijferen, het was confiseur = banketbakker, en dat was nu niet bepaald Dokkums.
Aan de zijkant van de woning was een klein portaaltje. In dit soort portaaltjes werd verkocht, in dit geval steengoed van de pottenbakker. Onder het pand bevindt zich een grote kelder met een trapingang aan de straat. Er is nog eens een Frambus bij een uitwijkpoging doorgezakt. In deze kelder lag een voorraad wijnvaten opgeslagen van een wijnhandelaar die ook in dit pand heeft gewoond.
Naast dit pand woonden verschillende blik- en koperslagers. We noemen een paar namen o.a. Kooistra en later M. v. d. Veen die tevens ook rijwielhersteller was. Nu is er een stomerij in gevestigd.
[29]
Er naast woonde de fam. Harms (manufacturenhandel) en in de woning met de gedeeltelijk oude gevel M. Schrader (handwerken en babygoederen). Een pand verder was het magazijn van A. Ferwerda, meubelmaker, laatste eigenaar was L. Kromkamp. Deze drie panden zijn nu samen de nieuwe apotheek van Dikhoff. Bij de brekerij en afgravingen is er niet veel bijzonders tevoorschijn gekomen, wel was er veel puin van vorige afbraken want dit is een zeer oud gedeelte van onze stad. De woningen in de straat hadden bijna allemaal een trapgevel met rollers maar deze zijn in de loop der tijden allemaal verdwenen.
We komen nu bij het grote pand van de rijwielhandel Boersma. Van binnen is alles grondig veranderd. Van het oude in de voormalige winkel is niet veel meer te vinden. Alleen de trap naar boven doet nog wat aan het oude herinneren. In oude koopbrieven (en dat waren er nog al een paar) die Boersma mij ter inzage gaf las ik dat in 1905 H. de Vries in dit pand heeft gewoond. Er was toen ook een vergunning voor de verkoop van sterke drank in het klein en tevens was het een kruideniersbedrijf. Volgens aan mij verschafte gegevens is dit blok huizen gebouwd in 1871. Het is een heel aparte stijl en er is maar één van dit soort in de stad te vinden. Soms woonden er wel vijf gezinnen in dit blok.
De bouwer en ontwerper is de architect Kuipers. Deze heeft ook de Roomse kerk gebouwd en zijn stijl is in beide gebouwen nog wel te ontdekken. Genoemde Kuipers is ook de bouwer van het centraalstation te Amsterdam, evenals de Bonifatiuskerk te Leeuwarden.
RECHTHUIZEN IN DOKKUM
In de 16e eeuw waren deze binnen Dokkum, nl. van de gemeenten Oost- en Westdongeradeel en die van Dantumadeel. Dit laatste was in de Vlasstraat, voormalig Wijk D No. 36. Bij de afbraak van de oude woningen waren de dikke zijmuren nog te zien.
In de voorgevel bevonden zich twee medaillons met buste van een man met keten van de orde van het 'Gulden Vlies' om de hals en het andere van een vrouw. Ze waren beide in de klederdracht van ca. 1520. Ze zijn door de eigenaar van de woning, de heer A. Fortuin, geschonken aan het Streekmuseum waar ze nu nog aanwezig zijn. In het rechthuis woonde de 'Grietman' van de omliggende Grietenijen. (Mogelijk zijn dit de Grietman met de Grietvrouw.)
Levendige klompenhandel
De Keppelstraat is een doorgangsstraat. Alles wat de stad uitgaat richting Woudpoort moet nu nog allemaal door deze straat. Of het zo zal blijven zal de tijd snel leren want er staan nog grote plannen op stapel. In de straat heeft de afbraak zijn sporen getrokken en er ruilen nog wel meer afbraken komen als het nieuwe winkelcentrum aan bod komt.
Bij een paar van die panden willen we even stilstaan. Het grote huis waar eens de familie Wüst de klompengrossier heeft gewoond is met zijn prachtig bewerkte bogen boven de ramen en het keurige metselwerk en zijn brede lijst onder de dakgoot, rustende op een paar prachtige uitgesneden koppen met horens en krullen en een fraaie kraag, de moeite van het bekijken wel waard (laat ze bij de afbraak niet verloren gaan). In dit pand met zijn mooie voorfront heeft voorheen ook de bankdirecteur Roorda gewoond.
Het klompenbedrijf bracht heel wat leven in de straat. De platte sleperskar van Gebr. Westra was steeds in de weer om de aangevoerde klompen uit Brabant, Zeeland of België, die per trein arriveerden, in de magazijnen van de fa. Wüst af te leveren. Naast het klompenbedrijf stond een boerderij van Dam. In het woonhuis was melk te koop, achter in de boerderij met uitgang in de Strobossersteeg stond het melkvee.
In de straat voor het kroegje van Visser bij het grote 'Brouwerssteegje' stonden de karrijders Jouke de Vries uit Driesum, Arjen Wijngaarden uit Rinsumageest. Deze had als trekdier een muilezel voor zijn wagen. Op de hoek van de straat, waar nu het sigarenmagazijn v. d. Boom is gevestigd, [30] was de standplaats van Bartele v. d. Hoek uit Westergeest en Oudwoude. Op de plaats wat we 'de Doorbraak' noemen zijn een paar woningen afgebroken. Ik las dat bij een raadsbesluit van 8 mei 1930 wordt besloten tot aankoop van een tweetal woningen, één aan de Dijk en één aan de Keppelstraat. Deze laatste was het winkelhuis van Hansma de touwslager. Tussen het kroegje van Leo Bouma, kroegbaas en sigarenmaker (nu Zoveel de schoenhandel) was een smal steegje dat op de Dijk uitmondde. In dit smalle steegje woonde een pompmaker. Het werd dan ook wel Pompmakerssteegje genoemd of Klein Brouwerssteegje.
In de afgebroken woning op de Dijk woonden de fam.’s Staforinus, Dol en Kooistra de kleermaker, waar men boorden kon laten wassen en strijken. De beide woningen werden in 1931 afgebroken en kwam het steegje te vervallen. Naast de garage van de Rabo Bank is de 'Brouwerssteeg' met een uitmonding op de Dijk.
In de voormalige grote dokterwoning nu de bank, was een grote bierbrouwerij. Het was een woning met een bovenverdieping. De brouwerij was er onder. Op oude getekende kaarten is dit nog te zien. In de steeg gaf een poort toegang naar het plein achter de brouwerij, de naam van de brouwerij was 'Het Wagentje' en de eigenaar Jochum Ysaks v. d. Werff (ook ben ik tegengekomen de naam 'Het Paard', één van beide zal wel juist zijn).
Dokkumer bier had goede naam
Het Dokkumer bier had een goede naam mede door het zuivere water uit de Bonifatiusfontein. In het boek van het Bierbrouwersgilde is over de brouwerijen heel wat te vinden.
Een paar soorten waren zeer bekend o.a. het "Kluunbier" voor de winter, werd als warm bier ook wel op het ijs gedronken. "Maertebier" was zeer ligt en men kon er wel een "lieffol van drinke".
"Jopebier" was het beste en het duurste. Ook buiten Dokkum had dit laatste in geheel Friesland een goede naam. Verder was er het "Hansma's bier". Dit giste je deur de neus heene en holp goed teugen de dust. Er was een oud zegje van. "Alles wat ût Dokkum komt dat zuup 't". En als ik na ga (de hoeveelheid drankgelegenheden) dan zou je gaan denken dat het nog waar is ook.
We gaan nu naar het andere gedeelte van de Keppelstraat, bij de Dokkumers bekend als bij de "Woudpoarte". Ook in dit gedeelte is er veel afgebroken en vernieuwd.
Vanaf de schoenmakerij Zwart zien we aan de linkerhand twee grote herenhuizen. Ze zijn als het ware in elkaar gebouwd. Veel kon ik er niet van gewaar worden. Wel waren er gissingen; ook de eigenaars de heren Miedema en Postma konden geen juiste feiten noemen. Naast deze woningen was de Grossierderij van fa. Ozinga-Boersma. Het bedrijf is verdwenen en het pand is bij een brand verloren gegaan.
Naast dit pand woonde de fam. Westra die lange jaren het zgn. slepersbedrijf in Dokkum heeft uitgeoefend. Met de platte wagen werden de goederen die per schip, tram of trein werden aangevoerd bezorgd bij de zakenmensen in de stad. Later heeft de fam. Boosman hier gewoond (won woont er nu nog). Een pand verder woonde dhr. Wolters. Wel toevallig dat het allebei dirigenten zijn geweest van het Dokkumer Muziekkorps.
Nu nog de ouderwetse flessen met zuurballen
In de straat waren veel woningen met trapgevels. De laatste die zijn afgebroken waren van de families Algra, oud kapitein van de stoomboot "Jantina" (nu mevr. Wiersma) en die van smid Bijlsma (nu van Knijff). Waar schilder Martens woont was de vishandel "Kool". Op het dak stond een hekwerk van ijzer. Met grote letters stond er op "Noordzee Vishandel". Dit bedrijf is opgeheven toen de vissersvloot van Paesens en Wierum niet veel vis meer aan wal bracht. De rampen die zich hier hebben voltrokken zullen er mogelijk wel een rol bij hebben gespeeld. Naast Kool en de Brugwachterwoning was een smal steegje waar de paarden op stal stonden van de karrijders.
Aan de overkant op de hoek het oude Kollumer Veerhuis. Naast de Strobossersteeg was er een hele winkelgalerij, zoals kruidenier Roosma, 'Lieske' met haar snoepwinkeltje en Herman Jansma. Roelof de Vries had er ook een winkeltje wat nu nog bestaat en waar zijn dochter nu de scepter zwaait tussen de ouderwetse flessen met zuurballen. De Vries had naast het winkeltje ook een 'dichtzet' (is viskering) bij de burgerschool; het zgn. palingnet sloot de gehele vaart af om de paling [31] te keren die dan in de fuiken konden zwemmen. Tevens was de Vries "Havengeld" vanger. Hij pachtte dit recht van de gemeente. In de winkel heb ik even een kijkje genomen. Het roept veel op dat doet denken aan vervlogen tijden. Tiete de Vries, de dochter vertelde dat ze nu 69 jaar wordt en de enige klompenverkoopster in Dokkum is. Er gaan nog heel wat paren door haar handen.
De prijzen waren wel zeer veranderd, vroeger kostte een paar plm. één gulden, nu tien en de mooie zijn nog duurder.
't Is nog een echt ouderwets winkeltje met zijn "Theetrommels", oude Cacaobussen met deksels enz. en koperen knoppen en niet te vergeten de ouderwetse stopflessen met zuurballen en andere soorten snoep die op schragen voor het raam staan. De oude weegschaal is er niet meer. Een nieuwe balans is er voor in de plaats gekomen, maar anders waant men zich nog in de vorige eeuw. De namen die op de bussen voorkomen zoals "Carstelcacao", "de Vries" koffie en thee en andere namen zeggen ons nu niets meer maar voorheen waren dit de "Van Houtens" en D.E.'s. Een paar panden verder (nu bakkerij de Vries) woonde Nienke Bok die ook in de bakkerij heeft gewoond. Met Pasen moest ik als jongen naar deze bakkerij om een paar luxe broodjes in de vorm van een eendje of kippetje. In het kopje zaten twee krenten (ogen) en op de punt van de staart zat er nog één. Ook waren er krentenbolletjes maar de krenten zaten nogal ver van elkaar in het bolletje (je moest met de fiets van de ene naar de andere) maar met de Kerstdagen maakten de bakkers alles weer goed, de vaste klanten kregen allemaal een "Kerstwigge" gratis en dit zat vol krenten, (een hele opgave voor de bakkers).
Baron zonder geld
Naast de bakkerij woonde het oude echtpaar Bartholt en Grietje van Knijff. De oude baas wordt genoemd "Baron van Knijff". Het was namelijk een Duitse fam. van adel. Grietje zei altijd ik heb een Baron getrouwd, maar geld is er niet. Ze hadden een groentewinkeltje; voor het raam stond een bord met gekookte aardappelen om te laten zien hoe best ze wel waren. Naast de voordeur stond een klein bankje waar de oudjes vaak naast elkaar zaten.
Waar komt de naam Keppelstraat vandaan? Hoe de naam Keppelstraat of Op de Keppels is ontstaan, is moeilijk aan te duiden. Er is al heel wat over geschreven en gefantaseerd. Een paar gegevens die ik heb gelezen wil ik vermelden. De Keppelstraat wordt vaak genoemd in verband met de in Dantumadeel gelegen Keppelerslaan.
Beide liepen deze naar de Bonifatiusfontein en naar het voormalige Klooster "Sion". Volgens vorige onderzoekers werd het ook wel verklaard als Kuddestraat en Herderslaan, welke namen men in verband tracht te brengen met kudden (keppels) schapen die door herders (keppelders) als overgaven naar de heilige plaatsen werden gedreven. Een en ander is wel wat gezocht. Eén ding staat wel vast dat het een weg is geweest die vanuit de stad naar de "Wouden" liep. In 1620 komt de naam al voor.
[32]
De Lommerd
Bij het brandstofpakhuis van P. Toornstra begint de 'Steenhouwerssteeg'. Achter de groene deuren lag jaren het zgn. zwarte goud opgeslagen. Door het aardgas is dit bijna helemaal verdwenen en waar eens de brandstof opgeslagen lag, staan nu gasflessen en oliebussen. De gebouwen zijn al van oude data. Aan de gevels is dit nog heel goed te zien. In oude koopbrieven van Toornstra komt ook de naam voor van de 'Lommert Steegh'. Na 1724 is de naam echter verdwenen. Er was daar nl. een 'Bank van Lening' waar goederen beleend konden worden op een voorschot van geld. Het ingebrachte kon men later met rente weer terug kopen. Een en ander stond onder controle van de Burgerlijke Gemeente maar er waren veel misverstanden. Dit bedrijf is dan ook later opgeheven.
Rechts in de steeg was een klein hokje met een viertal kleine woningen. Voor huis was een klein bleekje. Nu zijn het autogarages van P. Toornstra. In de huisjes woonden o.a. de fam.'s A. Duif, Sipke Ekkers, wed. Vrij en wed. Adema. In de andere huisjes verder in de steeg woonden arbeiders die werkzaam waren bij de Sigaren fabriek van Bouma of op het Pothuis van Douma op het Zuiderbolwerk. De buurt is nu bijna onbewoond er wonen nog twee huisgezinnen S. Brink en KI. Jager.
Bij het snuffelen en speuren in oude geschriften ben ik de naam de 'Molensteeg' tegengekomen. Dit zal in verband zijn te brengen met de 'Oliemolen' die op het eind van de steeg heeft gestaan waar nu het gebouw 'Rehoboth' staat. Hier stond eens een windmolen waar lijnzaad werd geplet. De olie kwam in vaten en zaadhulzen waren mede de grondstof voor de Lijnkoeken die hier werden geslagen voor veevoer.
Bomen namen molen wind uit de wieken
In 1839 verzoekt de olieslager R. v.d. Herberg aan b. en w. van Dokkum om de bomen op de begraafplaats (bij 't oude kerkhof op de dwinger) te koppen. Bij zuidoosten wind had hij
last dat ze te veel wind opvingen en de wieken van de molen bijna niet draaiden. 't Verzoek is door de gem. ingevoerd en v.d. Herberg moest de kosten (dertig gulden) betalen. De begraafplaats was in 1830 aangelegd en de bomen, iepen en populieren, zullen er wel eerder zijn geplant. Bij de kettingbrug over het Grootdiep stond een hele zware iep die in 1810 was gepland.
Klaas Jager, laatste steenhouwer
We gaan terug naar de Steenhouwersteeg. Bij een bezoek aan de laatste Dokkumer steenhouwer Kl. Jager vertelde deze dat op het terrein naast zijn woning een groot gebouw heeft gestaan. In dit gebouw stond o.a. een polijstmachine. Deze had veel water nodig. In de tuin was een grote regenwaterbak maar als die leeg was moest 'Kleine Keesje' (al eerder genoemd bij Strobossersteeg) water halen uit de Fontein. De grootvader van Jager was er meestersknecht. Toen de eigenaar van het bedrijf naar Apeldoorn is verhuisd, heeft hij het overgenomen. Zijn zoon G. Jager was de opvolger en later was het Kl. Jager [33] die tot 1968 het bedrijf heeft uitgeoefend. Het is opgeheven en alleen de naam 'Steenhouwersteeg' zal in de historie blijven voortleven en herinneren aan dit ambacht. Een steentje met het jaartal 1885 is nog aanwezig in de buitenmuur van de werkplaats.
Links en rechts op het eind van de steeg zijn twee kleine smalle straatjes de een gaat naar het Zuiderbolwerk en de ander mond uit op de Dijk ze dragen beide de naam 'Nieuwe buurt'. Hoe ze aan de naam zijn gekomen was niet op te diepen. Mogelijk zijn de huizen er later nieuw bijgekomen (maar dat is fantasie). 't Is wel 'n apart hoekje in de stad. Ik raad u aan ga er eens een kijkje nemen hoe mooi het tuintje er voor staat, de ouderwetse balsemienen staan nog in volle bloei en, ook het verzorgde tuintje van Faber met de bloeiende kruipplantjes is zeer mooi. U zult er geen spijt van hebben.
Vroeger woonde hier een oud Dokkumer Havinga in omwandeling genoemd Rooie Nap. Dit laatste om zijn rode baard met een nap model.
Het A-B-C over oud Dokkum
A dat is ut Armhuus, dér kinn' je om wat (ragen,
B binne de Bolwerken, al heel oud fan dagen,
C cinten fur 't blikje, om snert, uut de soepkokerij,
D is de Deurbraek, Keppelstrate-Dyk, kwam ur doe bij,
E de Efenaar, hoog op 't Stadshuus is die dér ophongen,
F Fetsepomp, 't water dat 'r uut komt, is slim formongen,
G ut Gasthuus, op 'e merke, deur de Roomsen gesticht.
H dat is 't Hooghuus, nou for fodden-lompen ingericht,
I fansels de Inwoners, okwel granaeten geheten,
J Japik en Sibbel, die magge we niet furgeten,
K is ut Kereweer, dat is gien deftige straat,
L de Legeweg, war de marsjesees kazerne an staat,
M is de Markt, nooit binn'r koeijen of pinken,
N dat is 't Nauw, war dat swatte water su kin stinken,
O de Oudemansteeg, gien druk besochte en fijne straat,
P is ut Pothuus, fan Douma, wat as 't suuderbolwerk staat,
Q ut Qwardraat wér alle gaslanteerns hier op branden,
R is de Raad, die hed en houd ut bestuur in syn handen,
S ut Stadshuus, niet heel deftich mar dochs wel fijn.
T binne de Torens, de iene groat, de andere klein,
U is de Uutbreiding fan Dokkum soa broad nodich,
V is un VVV, hier helendal niet oferbodich,
W is de Woartelhafen, dér fien je gien enk'le stoep,
X wel dat is Exselcior, nou met ok un meiskesgroep,
IJ is de IJsbaan, die wud hast nooit mear bruukt,
Z fansels de Ziel, en dan is 't A.B. fan ons Dokkum uut.
Een dichtwerk van W. Timmermans uit 1928
[34]
Drie jaarmarkten en een 'wachtmeester' voor toezicht op handel en zeden
We staan op de Zijl met het gezicht naar het oosten. Voor ons ligt het Grootdiep, vroeger de 'Haven' met een fors aantal schepen die op noordelijke landen voeren. Dokkum Kas in die dagen een belangrijke handelsplaats.
Het lag aan een zeearm juist daar waar het zeegat zich vernauwde. Het lag op de grens van zand en klei. Dantumadeel de zandgrond en de Dongeradelen de kleigronden. Het was een centrum van zeevaart en handel, en ook nog eens drie jaarmarkten in mei, augustus en november. De weekmarkt was elke donderdag.
In 1728 was de 'Wachtmeester' belast met het toezicht op de schepen, snikken en pramen die in het Groot- en Kleindiep en in de Nauwen voor de wal lagen en die o.a. graan, zuivel, spek en smeer, vlas en hennep, ijzer, zout en olie, bergklauw, potas en wijn aanvoerden.
De "Wachtmeester" moest er ook voor zorgen dat op Zondagen en Heilige dagen onder Kerktijd op straat niets mocht worden verkocht. Gebeurde dit wel dan moest hij de goederen in beslag nemen en naar het Weeshuis brengen. Dobbelaars en spelers om geld moest hij van de Markt en bolwerken verjagen en van onwilligen moest hij het opperkleed afnemen.
Vanaf de Zijl zien we rechts bij het Handwerkhuis op de muur een klein naambordje met opschrift "de Dijk". De naam "de Dijk" is al eeuwen oud. In 1511 komt de naam reeds voor; in oude registers staat te lezen "Tiard op de Dijk". In 1664 staat er "den Dijk" en tot nu toe is het de Dijk.
Naast dit pand waar de Friesland Bank nu is gevestigd, was het manufacturenbedrijf van Gez. Stolte; er zijn heel wat voetstappen gelegd op de treden van het blauwe zerken stoepje. Voorheen was het een winkel in koloniale waren, tevens Grossierderij. De eigenaar was dhr. Klaver, een deftige man met een klein puntbaardje. Een echt type voor een koopman. Het was een druk bedrijf en Age Oosterwerf de knecht moest met de kruiwagen (kroade) de goederen bezorgen.
Voor de wal kwam een paar keer per jaar een schip van Ameland om de goederen voor het eiland op te halen, veel stokvis was hier bij. Voor het raam stonden heel vaak twee grote broden rietsuiker, 't model was ongeveer als een vuurtoren.
Een blauw breed lint van papier was er omheen gewikkeld en het kopje suiker kwam er boven uit. Als kinderen vonden we dit mooi en zagen er vaak naar (ze waren ongeveer zestig centimeter hoog).
In het pand van Wijnberg's rijwielhandel was de opslag van de fa. Klaver. Onder de winkel was een hele grote kelder. Hier lagen vaten olie en vetten. Het pand van Hazenberg is jarenlang het ontvangkantoor geweest van de Gemeente. Men moest bij een smalle trap in de steeg naar boven. De ontvanger was dhr. Jan Ferwerda (bromde soms wel wat). De Rabobank is al eerder genoemd evenals het Brouwerssteegje en Doorbraak.
In het stukje tussen Doorbraak en het Steegje staan nog twee woningen met oude gevels. In het eerste woont kapper G. Toornstra. De naam Toornstra komt in de stad veel voor [35] maar vooral op de Dijk. Hier woonden ze als verzekeringsagent, turfschippers, brandstofhandel, praamverhuurders, hellingbaas en zo kunnen we wel doorgaan. Eén Toornstra willen we nog noemen, die van KL Toornstra, oud Burgemeester van Hattum. Van zijn hand zijn heel wat verhalen over Dokkum verschenen (ik lees ze met genoegen), ze zijn geschreven met een fijne aparte soort humor vaak in Dokkumers.
De leeuw van Dokkum
Het voorfront van het andere pand op de hoek is van boven nog in oude staat met zijn topgevelversiering en de rollers aan weerszijden. Het jaartal vermeld 1762. Het onderstuk is door plaatsing van de brede ingebrachte deuren beschadigd.
Op de hoek van de Doorbraak oostkant staat een groot herenhuis, sociale zaken is er nu gevestigd. In dit pand woonde "de Leeuw" van Dokkum, nl. dhr. Wiemers, handelaar in dranken. De naam had hij te danken omdat het een Grootmeester was op het groene laken. 't Was een biljarter van formaat.
Het voorfront van dit grote pand heeft een bepaalde stijl, er zijn in de stad nog meer van deze voorfronten, met de blauw zerken stoep en er omheen een smeedijzeren hekwerk, stenen paaltjes plus een zerken trap met vijf treden geven aan het geheel een deftige entree. Om de voordeur een brede omlijsting met boven de deur een zgn. snijraam met een prachtig figuur als raamvulling.
Op de Dijk zijn nog meer van deze fraaie raamvullingen aanwezig. Onder de brede dakgoot aan weerszijden een kapiteel en er tussen een fraai bewerkte brede lijst met beeldhouwwerk. Op de Dijk is nog één oud graanpakhuis, aan de voorgevel is dit nog duidelijk te zien, het was in gebruik bij de graanhandelaar v. d. Meulen. Jehova's Getuigen hebben er een Koninkrijkszaal van gemaakt.
Het geintje van de turftellers
Op het eind van de Dijk was ook nog een kolenhandel. Er was van Stadswege een benoemde "Stadskoolmeter". De kolen werden verhandeld per hoed, een Dokkumer hoed was 9 tonne is één hectoliter. In andere plaatsen was dit soms groter. De turfhandel met zijn turfdragers waren ook hier aanwezig. Van deze turfdragers gaat het volgende verhaal. Als ze de turven afleverden begonnen ze te tellen. Waren ze bijv. bij 62 dan vroeg de teller aan zijn maat hoe oud is je vader ook weer geworden? Dan was zijn antwoord 73 en dan begon de eerste weer te tellen 74, 75, enz. De koper had er geen erg in, maar hij kreeg wel tien of 12 turven te kort. Of het waar gebeurd is wil ik niet bevestigen.
[36]
Veel namen voor één brug
Als men van de Woudkant Dokkum binnen wil moet men eerst over de Woudpoortsbrug'. Nu was dit vroeger net als de andere poorten een stenen versterking. In 1820 is de poort afgebroken. De burgerlijke gemeente was slecht bij kas door werkloosheid en armoede. Er kwam niet veel geld binnen, dus werd er ook niet veel onderhouden. Bovendien had het militair gezien geen nut meer de poorten en wallen in stand te houden en monumentenzorg was er nog niet.
In 1834 kwam er een nieuwe 'Stadsbaas', Joh. v. d. Hout. Hij heeft veel veranderingen aangebracht. Op de Bolwerken kwam een wandelpad en aan bruggen en gebouwen is toen veel verbeterd. Deze v. d. Hout heeft ook de toen aanwezige stadseigendommen in tekening gebracht.
De Woudpoortsbrug is vaak van naam veranderd. In oude papieren van mester Bonga heb ik de volgende namen gevonden. In 1585 was het de "Woudmannepoort" ook wel "Woltmannepoort", in 1616 "De Woltpoort", in 1664 "de Woldtpoort" en in 1788 "de Woudpoort" en in 1888 "de Woudpoortsterbrug" en de gracht "de Woudpoortstergracht". In 1731 is er een brug aangelegd. Op 27 maart is hij uitbesteed onder de naam "de Steenenbrug". In hetzelfde jaar was het een woudboer die met zijn wagen als eerste over deze brug de stad inreed.
Bij de "Woudpoort" was een druk scheepsverkeer. In 1656 was de Strobosservaart en Trekweg klaar gekomen. Ook waren hier de schippers en reizigerskwartieren. Ook de wagens uit de "Wouden" hadden hier hun kwartier. In de herbergen werden de aangevoerde en verkochte goederen verhandeld en verrekend. In 1898 lag er een zware houten "Klapbrug". De brugleuning was ook van hout.
"Bij de brughoofden waren ijzeren palen geplaatst met een ketting er tussen. Dit was aangebracht om te voorkomen dat de voetgangers niet naast de brug in het water terecht zouden komen. De verlichting bij de bruggen was ook maar karig. De voetgangers hadden vaak een draagbare lantaarn om zich zelf bij te lichten. In 1902 is de "Klapbrug" vervangen door een draaibrug.
De aanblik van het stadsbeeld was door de vervanging van deze draaibrug er niet op vooruitgegaan. De bediening was wel verbeterd maar de brug was erg smal en dus ongemakkelijk. In 1953 is ook deze brug weer vervangen door de mooie Basculebrug die beter past bij de entree van de Stad.
De Brugwachters: Frederik de Vries, Jan Stavorinus, Joh. Bits, Pieter Soorsma, Geert Lanting.
We gaan naar het "Zuiderbolwerk". Te beginnen bij het woonhuis van de fam. Broekema, voorheen ook bewoond door v. d. Werf, timmerman ter plaatse. Zijn zoon Jan v. d. Werff was ook een bekende figuur in Dokkum. Deze stond in de stad bekend als "Meester Jan" en wist veel van de oude historie van de stad. Naast deze v. d. Werff woonde de Wed. Honderd met haar twee dochters. Even verder staat een rij van vier woningen onder één dak. Ze zijn niet meer van jonge data maar toch zijn het altijd nog vriendelijke woningen.
De molenaarswoning vlak bij de molen is verdwenen, op deze plaats staat nu de woning van P. Talsma. In het molenaarshuis woonden o.a. de knechts Talstra en Keegstra. 's Avonds klonk er uit de molen het geluid van het [37] gebik van de "molenaarsknecht", de molenstenen werden bewerkt (gebikt) om ze ruw te houden voor de graanmalerij. Het klonk tot ver in de omtrek vanuit de hoge molen.
De blauwe stoep voor spelende kinderen, breiende moeders en mannen met sterke verhalen
In 1881 is de "Openbare Lagere School" aan 't Zuiderbolwerk gebouwd. In de school waren 8 lokalen beneden en 2 lokalen boven. De hoofdingang was aan de kant van het water aan het Bolwerk. Voor de ingang lag een grote brede blauw zerken stoep met een viertal treden. Op deze stoep speelden de kinderen hun spel, de meisjes vermaakten zich met de door de moeders gemaakte "lijzen" van lappen of van een oude zwarte kous met een bal er in voor kop, of ze bikkelden met botjes. Ook maakten ze mandjes of matjes van vlechtwerk van biezen die langs de waterkant groeiden.
De jongens waren aan het tol zetten, zelf gemaakt van stukje rond hout met een kopspijkertje er in, of met de zelf gemaakte knikkers van klei. Als ze nat werden vielen ze uit elkaar, ook het zgn. kleigooien was een geliefd spel. Op de punt van een rijsje kwam een Polletje klei en dit werd met zwiepbeweging weggeslingerd over de gracht. Veel geld voor duur speelgoed was er niet en dan werd het speeltuig zelfgemaakt.
Ja, die blauwe stoep, dat was hét ontmoetingspunt van de hele buurt. 's Middags kwamen de moeders en grootmoeders met hun kinderen en kleinkinderen uit de Strobossersteeg, Schermersweide, Molensteeg en andere stegen naar de stoep. De kleinsten lagen in een 'sportkar'. Er waren wel kinderwagens in die tijd maar voor deze bewoners was dat toen luxe. De sportkar was een soort grote wandelwagen op twee hoge wielen en twee zitplaatsen met een middelschutje. Dit laatste kon achterover geklapt worden en dan kon de baby er in liggen. Voor en achter waren steunen. Ze dienden er voor dat de kar niet voor- of achterover kon wippen. Wel viel er vaak een over de zij, als de bocht wat te vlug of te kort werd genomen.
De jonge moeders zaten te breien met zwart of Nassau garen. zwart voor de lange kousen en Nassau voor de sokken. Dit was toen de mode. De oudere vrouwen haakten de witte mutsen die toen nog veel werden gedragen.
's Avonds kwamen hier de mannen met hun sterke verhalen en onderwerpen waren vaak de handel, vissen en kaatsen. Met de handel was het altijd slecht. Met de vissers ging het beter; de ene snoek of karper was nog groter en zwaarder dan de ander en met kaatsen waren de bovenslagen niet te tellen; dit alles ging gepaard met veel gespuw, want ze hadden een dikke pruim tabak achter de kiezen. De merken B.Z.K. en Nikkel (voor vijf cent per pakje) waren favoriet.
De kinderen vroegen vaak wat ligt er onder de blauwe stoep? Het antwoord was dan: 'Daar komen de kleine kinderen vandaan, en ze waren nog tevreden gesteld ook en vroegen niet verder.
Het bijzondere van deze stoep wat dat hij bijna nooit koud aanvoelde. Na een dag van veel zonneschijn was hij 's avonds nog flink warm. 's nachts koelde hij maar langzaam af en 's morgens vroeg was hij nog warm.
Veel gesprekken over lief en leed zijn er op deze stoep gevoerd. In de grote [38] huisgezinnen met hun kleine inkomsten was het niet altijd even gemakkelijk de eindjes aan elkaar te knopen. De blauwe stoep is verdwenen en de gesprekken behoren tot het verleden. De 'Leugenbank' in het nieuwe brandspuithuisje hebben we er voor in de plaats gekregen. Dit huisje heeft altijd al iets met water te maken gehad, het ligt aan het water, de brandspuit had water nodig en nu is het een plaats om er wat water kwijt te raken.
Zaterdagse oefening
De brandspuit die er in stond was er één met handbediening. Aan vier zijden stonden een groep van vier man te pompen. Zaterdags hielden de spuitgasten hun oefening op de loswal bij de Woudpoort. Als jongens hebben we er vaak een nat pak opgelopen. Er waren burgers uit de stad die grote noten op de wal wierpen. De jeugd vloog er op los en de pijpvoerders richtten hun stralen op de grabbelende jeugd en die kwamen er dan doornat onder vandaan. Eén en ander tot groot vermaak van het publiek dat op het Bolwerk stond te genieten.
Het Oosteinde van het Zuiderbolwerk is in de loop der jaren grondig veranderd. Op de plaats waar vroeger het industrieterrein was zijn nu de woningen die dhr. Bouma, eigenaar van de sigarenfabriek er heeft laten bouwen. De plantsoenen met zijn rozenstruiken en wandelpaden, eens de trots van de stadstuinman v. d. Wal zijn verdwenen. De wal van het Bolwerk is opgehoogd en heeft weer iets van de oude vorm terug gekregen. De prachtige rietkraag aan de waterkant is een mooie afsluiting van het geheel. Veel toeristen die onze stad bezoeken leggen dit vast op de gevoelige plaat. Met de brug, het kanon, plus de molen en de vaartuigen in de gracht geeft dit een uniek plaatje. Aan de huizenrij op het verdere gedeelte naar de brug is niet zoveel veranderd alleen het kleine huisje van v. d. Ned. is afgebroken en van enkele woningen is de voorgevel wat gemoderniseerd.
In het kleine steegje dat toegang gaf tot de scheepshelling is het rustig geworden. Het geklop en gehamer wordt er niet meer gehoord. (Het oude Brouwershuisje staat oog op de helling). De 'Sint Martin' en Hunzeboten, die
van Groningen via Zoutkamp en de Lauwerszee, over Dokkum, Leeuwarden naar de Zaan voeren, hebben ook hun glorietijd gehad. Nu zijn het de pleziervaartuigen die voor de wal liggen.
'Sara heeft juist de stoep geschrobd'
Een woonhuis met zijn vorige bewoners willen we nog even naar voren halen, nl. dat van de fam. Gorter. ('t Wordt nu bewoond door dhr. Mulder.) Meester Gorter was in Dokkum bekend om zijn prachtige schoolverhalen, die overborrelden van een rijke fantasie. Zo gaat het verhaal, dat Lot Abraham bezocht op een motorfiets. Bij de deur werd hem toegeroepen: maak de boel niet vuil en trek de klompen uit, want Sara heeft juist de stoep geschrobd. Mevr. Gorter was stadsvroedvrouw en heeft mee geholpen om heel wat jonge Dokkumers ter wereld te brengen.
[38]
Mannen dronken bier en aten vis op Koppermaandag
Buiten de Woudpoort lag een groot stuk grasland. Het had 't model van een driehoek. In de volksmond staat het bekend als de 'Lutske'- of 'Lutje Bleek'. Er waren destijds twee bleekvelden, het grote veld in de buurt van de Bronlaan en de kleine (is lutje) bij de brug.
Er is veel over geschreven en gefantaseerd. Het verhaal gaat dat een zekere vrouw 'Lutske' het stuk land beschikbaar stelde als speelterrein voor de kinderen van het 'Blokhuis Espel', dat waren de bewoners aan de zuidkant van de Zijl. Maar de was lag er ook te bleken en de kaatsliefhebbers waren hier vaak met hun spel bezig. Dhr. C. Mulder heeft er indertijd een boekje over geschreven. Hij heeft alles grondig nagespeurd en veel van de in omloop zijnde verhalen naar het rijk der fabelen verwezen.
Eén ding staat wel vast, dat de bewoners van bovengenoemd 'Espel' binnen de wallen het eeuwig durend recht hebben op een bepaald bedrag (in 1974 f. 2,00) uit te betalen op Koppermaandag, ook wel genoemd Koperen Maandag; er op volgde de 'Blikken Dinsdag' het waren de tweede maandag en dinsdag in het jaar; het waren een soort feestdagen in buurtgemeenschap, de mannen dronken bier en aten vis en Deventer koek, de vrouwen dronken koffie of thee met bollen en poffen; de vermakelijkheden hebben tot 1840 geduurd. Hoe alles is ontstaan is zeer moeilijk na te gaan.
Voorheen kwamen de inkomsten van 't pachtgeld van de Ned. Tr. Mij. en van het verhuurde grasland. Nu zijn het de bewoners van de huizen die gebouwd zijn op het stukje grond die erfpacht moeten betalen en dit pachtgeld wordt dan verdeeld over de gezinnen van de voormalige Wijk D (in 1974 - 160 gezinnen). Dhr. B. Westra was de bode die dit jaren voor de gemeente verzorgd heeft.
Het Dokkumer 'Paardetrammetje'
We gaan nu naar het Dokkumer 'Paarde trammetje'. Het vervoer van en naar de stad nam langzamerhand steeds meer toe. Als handelscentrum lag het ook zeer geschikt en er werd besloten aan de toegangswegen iets te doen. De weg richting Veenwouden was zeer slecht, van Leeuwarden naar Groningen lag een straatweg maar aan de toegangswegen werd niet veel gedaan. Met de wegverbetering werd ook gedacht aan wat moderner verkeer. De N.T.Mij. die al wat ervaring had opgedaan met de paardentram liet zijn oog op Dokkum vallen en in overleg met de Gemeenten is men op 20 juli 1880 begonnen met de aanleg van de tramweg Veenwouden-Dokkum. 11,5 km rails werden er aangelegd.
Op 22 juli 1880 werd besloten om op een gedeelte van het stuk land, de 'Lutje Bleek' een remise en een emplacement te bouwen. Er is toen overeengekomen [40] dat de N.T.Mij. dit kon pachten voor de pachtsom van f. 125,- per jaar.
Baan werd geopend in 1880
Op 6 oktober 1880 werd de trambaan geopend met groot feestvertoon. Bij de Woudpoort stond een juichende menigte de tram op te wachten en burgemeester D. de Vries hield een feestrede. Het was een hele vooruitgang in het verkeer op Dokkum. Ook was het een hele belevenis om een keer met de paardentram naar of van Veenwouden te rijden. De koetsier v. d. Velde of Mulder stond voor op het balkon va:1 de tram met een lange zweep in de hand, gestoken in een jas met gouden knopen. Op de uniformpet stond N.T.M. Voor de tram Hond een van de zwarte paarden 'Flora' of 'Gepke'. Als de tram klaar stond voor vertrek gaf de chef het vertrekteken. Eerst werd dan nog even gekeken in de richting van de Woudpoort of er nog verlate reizigers in aantocht waren. Was dit niet het geval dan riep de koetsier tegen de paarden 'strak trekken', langzaam vooruit en hup daar ging de tram richting Murmerwoude, Broeksterweg, Valom, Boven- of Zwaagwesteinderweg naar Veenwouden. Dit waren officiële stopplaatsen. Maar als er bij een of andere woning onderweg passagiers stonden te wachten was dat ook geen bezwaar. Met een vriendelijk woord plus een kleine handreiking was er wel wat te versieren.
'Ik mut de geit melke'
Het ging allemaal zeer gemoedelijk. er gaat een verhaal dat 's avonds een van de koetsiers de tram bij de Bosjes (rij boompjes) even liet stoppen. Hij zei tegen de passagiers: We mutte even wachte, ik mut de geit melke. Ik kom su weerom.' Was het dan gebeurd dan ging de tram weer verder.
Het personeel bestond, naast de kantoorchef, uit vier koetsiers en 4 conducteurs. En dan waren er nog de 'witkielen' die klaar stonden als de tram aankwam om de koffers van de reizigers weg te brengen. Dat was B. R. Helder van de Sterrendam en hotelbedienden van 'De Posthoorn'.
Vaak hadden ze ongenoegen en woordenwisseling wie de koffers naar de stad zou brengen, vooral toen de hotelbediende een soort platte pet kreeg met gladde klep met een band
er om heen met het opschrift 'Hotel de Posthoorn'. Helder met de gewone pet kon hier niet tegen op. En dat gaf vaak veel gekrakeel waar de reizigers niets van begrepen.
De paardentram heeft het veld moeten ruimen voor het nog snellere verkeer. Op 20 september 1925 was de laatste rit van de paardentram. De eerste rit van de passagiers en goederen stoomtram was op 15 maart 1926. De laatste rit van de stoomtram was op S okt. 1947. In de tussentijd hebben ook motortramwagens de dienst v.v. onderhouden. Na 5 okt. 1947 is de tramlijn nog even in gebruik geweest vanwege de opdooi.
[41]
754: Bonifatius bij Dokkum vermoord
Elk schoolkind In Nederland weet dat het jaartal 754 en Bonifatius bij Dokkum horen. Bonifatius, die in 673 geboren werd ging die berucht geworden zomer van 753 scheep naar Friesland. Hij wilde met zijn 52 reismakkers de toenmalige Noord-Nederlanders o.a. de Friezen het Evangelie verkondigen. Ze waren stam- en taalverwanten van hem.
Op sommige plaatsen ging het erg goed, maar er was ook een sterke tegenstand. In de buurt van Dokkum-Murmerwoude werd een gemeente gesticht. Maar toen in 754 aan pasbekeerden het vormsel zou worden bediend, kwamen er plotseling ook een flink aantal 'heidenen' op het toneel die Bonifatius en zijn reismakkers overvielen.
Ze trachten zich nog wel te verweren om "Bonifatius" te beschermen, maar hij belette het hun zeggende dat de dood hem een aangename gast was en een afscheid uit dit leven een ingang was tot de eeuwige vreugde. Ze werden gezamenlijk vermoord en de goederen werden buitgemaakt. De overlevering verhaalt dat bij een uitwijkpoging het paard van Bonifatius met de achterpoten in de grond was vastgeraakt, toen het paard de poten weer uit de grond had getrokken ontsprong daar een bron die nu wordt aangewezen als de Bonifatiusfontein.
Tot zover een zeer beknopte weergave van het verhaal van Bonifatius en de oorsprong van de Fontein Wie er meer van wil lezen kan dit vinden o.m. in het boek van Auke Jelsma "De Blaffende Hond", Wynfrit Bonifatius.
'Bedevaartstochten naar Dokkum'
Er is een tijd geweest dat er grote Bedevaartstochten naar Dokkum werden gehouden. Honderden pelgrims uit het gehele land begaven zich op reis naar het zgn. "martelveld" en de "Bonifatiusfontein". In oude aantekeningen las ik dat op 12 juni 1881 zestig bedevaartgangers uit Den Hoorn (Gr.) naar de 'Bron' en het 'Martelveld' optrokken onder het uitspreken van gebeden. Ook Duitsers en Engelsen kwamen .ar Dokkum voor een bedevaart. In 1876 werden in 'n grote processie o.l.v. Deken A. P. Hendriks relikwieën van Bonifatius meegedragen o.a. zijn Kazuifel en Koorkap.
[42]
In later tijd kwamen de pelgrims per tram, spoor, schip en autobussen. Ook waren er voettochten vanaf Leeuwarden. In mijn jeugd was het bij de Bron allemaal nog wel wat primitief. De pelgrims moesten door de landerijen lopen tussen het vee door om bij de Dobbe (bron) te komen, het land was niet altijd brandschoon, de broekspijpen gingen vaak omhoog en de schoenen moesten gereinigd worden van mest en klei. Sommige gingen blootsvoets, ook al mede om de voeten te wassen in het geneeskrachtige bronwater (dit water was in flesjes te koop om mee te nemen.)
In 1925-1926 is het Processiepark aangelegd en de Kapel gebouwd, waarheen nog steeds in wat kleinere vorm de processies plaatsvinden. Bij het 1200 jarig bestaan van de Stad Dokkum (in 1954) is er een speciale Bonifatiusherdenking gevierd en is het feit waardig en feestelijk herdacht. H. M. Koningin Juliana was op deze herdenking aanwezig.
Buiten de Woudpoort staat een driehoekige ijzeren pomp, omgeven door
een ringmuur. Tot voor kort stond boven op de Pomp één van de twee prachtige gebeeldhouwde zandstenen siervazen uit de 18e eeuw met de voorstelling van een Bacchanten feest (is wijnfeest). De pomp is nu onthoofd en staat er maar wat kaal bij. De andere siervaas (wel wat vuil) staat op de vierkante houten pomp van de Fetze Fontein een leeuwenkop is hier waterspuwer en het jaartal van 1712 staat er op aangegeven.
Vanaf de ijzeren pomp liep naar het zuiden een brede sloot tot aan de oorsprong van de bronwellen. De sloot diende als aanvoer voor het op te pompen water; de pomp was een uitkomst voor Dokkum, want bijna iedereen had er mee te maken die water Schippers haalden hier water, de Boterfabriek was afnemer en voorheen de bierbrouwers. Verder was 't water nodig in de huisgezinnen als de regenbakken droog waren.
Er is ook wel eens gedacht aan een eigen waterwinning en leiding, de aanvoer was groot genoeg maar de kwaliteit kon de toets niet doorstaan, er is niets van terecht gekomen. In 1718 was de bron tijdens een zeer droog jaar uitgeput, maar normaal zijn de krachtige wellen niet te stoppen. In okt. 1921 is de vijver schoongemaakt en is er een muur om heen gemetseld. Nu gaat er een buisleiding naar de pomp maar water komt er niet meer uit.
Naast de bron, de kapel en het park herinneren ook enkele straatnamen als Liudgerleane, Fuldastraat, Creditonstraat en Bonifatiuspolder aan de man die Dokkum zo'n twijfelachtige roem en bekendheid gaf. Bij de bron staat hij in steen met de Bijbel in de opgeheven handen boven zijn hoofd als zinnebeeld van afweer tegen de aanvallen van boze machten.
[43]
Sloten vol boeren nachtegalen
In 1866 heeft het Bierbrouwersgilde de "Bron" aan de Gemeente Dokkum overgedragen. Voor de Pomp lag een groot grasveld, ook was er een opslag voor puin. Aan de rand van het grasveld stonden vaak woonwagens. De sneeuwploeg en zgn. driehoek had er ook een vaste plaats. Voor de kinderen was het een mooie en drukbezochte speelplaats. In het voorjaar zaten de sloten vol met Boerennachtegalen (kikkers). Hun gezang was 's avonds in de gehele omtrek te horen en de ramen moesten soms worden gesloten. Bij de sloten was de jeugd aan het einevisje vangen. Ook werden scheepjes gemaakt van een rietblad. Bij de villa van D. Sipkes stonden in het hoge gras de wilde margrieten en koekoeksbloemen. 't Was er een en al levendigheid, een jeugdbelevenis om niet te vergeten.
Park en Kapel
Het park met zijn prachtige bomen en wandelpaden vraagt even onze aandacht. In 1926 is door het bedrijf de "Valk" de Kapel gebouwd in de "Romaanse" stijl, simpel en zuiver, geheel passend bij het processiepark. Is het park is een statieweg met 14 staties, die ook in elke R. K. Kerk te vinden zijn en die alle naar regel een episode uit Christus "Via Dolorosa" (lijdensweg) weergeven. De afbeeldingen zijn van geglazuurde steen geplaatst in een basement van kloostersteen fragmenten.
[44]
De Strobosservaart was niet goedkoop
De Strobosservaart, die van Dokkum via Kollum, Gerkesklooster en Strobos loopt is enkele eeuwen geleden een diepe bron van ellende geweest voor het Stadsbestuur. Een diepe financiële ellende althans. Op 9 juli 1654 begon men met het graven, in opdracht en voor kosten van de stad. Naast de vaart werd een trekpad aangelegd. Ruim tweejaar later, in november voer het eerste schip door de nieuwe vaart, die 245.755 guldens, 17 stuivers, 9 penningen had gekost. Het geld moest worden geleend. Het lag in de bedoeling om door heffing van tol het geld weer op tafel te krijgen maar dit werd een misrekening en is bitter tegengevallen. Er gaat een verhaal dat Dokkum door het graven van de Trekvaart in 1656 zo diep in schulden was geraakt dat zij haar rechtsgebied buiten de poorten aan de aangrenzende gemeenten moest verkopen. Er werd bij verteld dat de Dokkumer boedel naar Leeuwarden zou worden verscheept om aldaar naar de lommerd te worden gebracht. In de tijd was er een lied, dat luidde:
Dokkum is een Koopstad
Een Koopstad boven maten
Daar is anders niet te koop,
als spieringen en garnalen.
De huizen die zijn uitverkocht
De landen zijn vereten.
Op de sluis daar staat een pot
Die wat heeft die geeft er wat
Voor de arme Dokkumer stad.
Maar wie nu door de straten van de stad wandelt en ziet de mooie winkels en buiten de stad de scholen en fabrieken, rust- en ziekenhuizen en de nieuwe woonwijken etc. bemerkt dat de stad het wel weer te boven is gekomen.
In de tijd toen er nog weinig autoverkeer langs de trekvaart was werd er zondags veel gewandeld via het tolhuis naar de Hogedijken en zo naar de stad terug. Aan de noordkant van de vaart over de "Rode Brug" liggen de genoemde "Hogedieken", hier lagen voorheen de "Hoven" of "Tuinen". Ze waren beplant met fruitbomen, bessenstruiken, aardbeien en groenten.
De Tuinen vroeger vol fruit en groente
In het voorjaar was het een lusthof als alles in bloei stond. De Dokkumers noemden het de "tûnnen"; mogelijk staat de naam Tuininga hiermee in verband. Een lid van de fam. nl. was ook eigenaar van een van deze tuinen. Op de Oranjewal waar de fam. Groenveld (grossier in suikerwerken) heeft gewoond (nu in gebruik bij de Fa. Straatsma) staat een pakhuis in oude stijl opgetrokken. Achter dit pakhuis was de jamfabriek van Tuininga. In 1914-18 is hier nog veel fruit verwerkt voor jam. Bij graafwerkzaamheden jl. september '74 kwamen er nog oude jampotten te voorschijn waar nog jam in aanwezig was. Het vermoeden bestaat dat de tuinen hun ontstaan hebben te danken aan de in de 18e eeuwse aanwezige theetuinen en theekoepels van de gegoede burgerij en van de deftige Koopmansstand.
In de "Appelhof" waar Dr. C. Sipkes woont is een doorbraak gemaakt voor de scheepvaart; deze plaats droeg de historische naam van het "Steenbeeren Gat" ook wel "Steenberegat"; dit was de plaats waar de Wouddyk eindigde en om te verhinderen dat het zeewater in de vestinggracht vloeide (van eb en vloed) was er als waterkering een dam of beer gemetseld. In [45] 1729 is deze beer van zijn functie ontheven en kon hij worden gesloopt daar de bedijking langs de Hogedijken zijn werk had overgenomen. Toen de doorbraak werd gegraven (1920?) moest de genie er aan te pas komen om het stuk muur op te blazen, de structuur was zo hecht dat er bijna niet door te komen was.
Het 'galgepak': zes opgehangen zeerovers
Op deze plaats is ook nog een plek met de naam het Galgeplak". Naar verluidt zijn hier een zestal zeerovers opgehangen. Ze hadden zich aan één of ander strafbaar feit schuldig gemaakt. Bij de terechtstelling stond de Kettingbrug (bij de Halvemaanspoort) zo vol mensen dat de brug het begaf en instortte. Of er ook ongelukken bij zijn gebeurd vermeldt de geschiedenis niet.
'Ook was het hofkezingen ons niet vreemd'
In onze jongenstijd waren de eigenaars der túnnen, Brunia, v. d. Woude en Prins. We gingen er vaak heen om mee te helpen bij het bessenplukken. Ook was het hofkezingen ons niet vreemd. De Rode brug die over de vaart ligt heeft de laatste jaren heel wat moeten dragen. Er zijn heel wat vrachten overheen gerold, vooral toen de nieuwe industrieën er zich hadden gevestigd. Mogelijk kan hij, nu er een dam in de vaart is gelegd, weer wat op verhaal komen. Vlak bij de brug waar nu mevr. van Rijs woont was een klein boerderijtje. Hier woonden twee oude mensen, genaamd Sape en Sapkje. Ze werkten van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Op het eind van het pad op de Hoge dijk was een wegje naar het Dokkumer diep. Hier stond de boerderij van de Vries met nog enkele andere huizen.
Houtzaagmolen 'de Bock'
Voorheen stond hier een Houtzaagmolen genaamd "de Bock". In de volksmond is het nog "bij de Bocksmûllen". Bij de molen was een houtstek of een timmerzaak. Ook het aan de overkant van de vaart staande "Kalkhuis" was van dezelfde eigenaar. Hier was schelpkalk opgeslagen, bestemd voor de verkoop. Kortgeleden kwamen nog resten schelpen (nûnders) uit de walbeschoeiing te voorschijn. In één van de gebouwen zat een gevelsteen met de afbeelding van een bok en het jaartal 1756. De mooie gekleurde steen is te zien in het Streekmuseum. Ook was er een onderschrift onder geplaatst maar dit is helaas verloren gegaan; het luidde:
Een bok ben ik. (dit zegt de bok op de steen)
En Bok ben ik geheeten (Antwoord van de eigenaar "de Bok").
Maar veelen zijn er bok
En willen het niet weten. (de les voor de lezer).
Bij aantekeningen van de heren Bonga en Teunissen las ik het volgende. In 1840 was de molen er zeer waarschijnlijk niet meer. Hij behoorde toe aan de fam. Schwartsenberg thoe Hohenlandsberg. Dr. Wumkes schrijft in zijn Stad- en Dorpskroniek dat in mei 1766 de Houtmolen de Bock werd verkocht met huis en arbeiderswoning en timmerzaak.
Tweede houtzaagmolen
Bij de Strobosservaart stond nog een Houtmolen. Deze is gebouwd in 1820 op een stuk land dat toebehoorde aan de kerk van Damwoude. In 1830 woonde hier de jonge koopman Klaas Harkes Gorter, oud 22 jaar. Hij was getrouwd met IJfke Cornelus Helder van Sijbrandahuis.
In 1842 erfde hij de molen met het houtstek. In 1867 is de molen verkocht aan de fam. Pieter Gerks Oberman. De naam van de molen was ”Koophandel en Zeevaart”. Met deze Houtmolen is de fam. v. Klaarbergen zeer nauw verbonden. In een volkstellinglijst van 1840 van de Gem. Dantumadeel komt de naam voor van Wijbe Klazes van Klaarbergen, geboren te Harlingen in 1811. Als beroep stond er bij Houtzager. Later waren in het bedrijf grote Wiebe en kleine Wiebe en toen Klaas en nu is het weer Wiebe van Klaarbergen. Mijn vader is 40 jaar bij het bedrijf werkzaam geweest o.a. als houtschipper.
Bij de fa. Oberman werden veel balken via Delfzij1 per schip aangevoerd. Ze werden uit de schepen in het water gelost en moesten dan tot vlotten worden opgebouwd, dit was een zeer moeilijk karwei want de balken waren glad. De houtvlotters droegen zgn. sporen onder de klompen. Ze waren er ook een hele tijd mee bezig. De vlotten werden naar Dokkum vervoerd, getrokken door trekpaarden. De Strobosservaart en ook de Hardrijdersgracht lagen soms vol met houtvlotten.
[46]
Drukke handelsstraat met 'balstienen'
Na een uitstapje buiten de wallen gaan we nu naar de binnenstad terug. Heel, heel vroeger lag Dokkum aan zee en dat was niet altijd even veilig. Al in de Romeinse tijd bouwde men daarom vluchtheuvels (terpen). Het vinden van aanwezige Romeinse munten wijst in die richting. Dat Dokkum op een terp is gebouwd is heel duidelijk. Zie maar naar de straten die allemaal omhoog lopen naar het oudste gedeelte, nl. het Marktplein.
Een van die straten is de Hoogstraat, vanouds de Grote Hoogstraat of Hoochstraat. Voor elk huis lag een hoge stoep, soms afgezet met zerken paaltjes en ijzeren kettingen. In die handelsstraat woonden de vanouds bekende handelsfamilies zoals o.a. C. N. Barij, groothandelaar in chinamatten, Becker Barij, stoffenhandel, fam. Vogt, manufacturen en speelgoederen etc., A. Berghuis, grutterswaren, B. Mellema, textiel, G. Mets, borstelmakerij. Het verkeer in plm. 1850 met zijn schuifkarren en kroaden (kruiwagen) en sleepsleden was niet zo gemakkelijk. Men moest over de balstiennen (keien) bij de Hoogstraat optornen. De bestrating was nog zeer eenvoudig, evenals de straatverlichting. Het stelde niet veel voor. Ook de waterlossing was nog in het eerste begin stadions. Volgens gegevens liep het water aan de zijkanten van de straat door greppels en werd afgevoerd naar het nauw of de grachten. In 1841 kreeg Dokkum zijn eerste riolering en wel op de Vleesmarkt, vier ondergrondse leidingen brachten het afvalwater naar het Kleindiep. Zeer waarschijnlijk waren de afvoerleidingen van hout want stenen rioolbuizen waren er nog niet.
Eretitel 'koopmanske'
De handel zat de Dokkumers wel in het bloed. In 1840 waren er 75 mannen en 9 vrouwen die zich "Koopman" en "Koopvrouw" noemden en bovendien waren er 41 mannen en 34 vrouwen die met winkelen de kost moesten verdienen. Er waren grote maar nog veel meer kleinere bedrijven. Van die 34 vrouwen waren vele weduwen die met een klein winkeltje hun brood moesten verdienen. Sociale wetten bestonden er toen niet. Ook de kleine winkelman moest er op uit met pak en zak om zijn brood te verdienen. Ook met een mand met negotie werd er veel gevent om zo aan de kost te komen. Alles ging te voet of met de hondenkar.
[47]
Bovengenoemde personen sprak men aan met Koopman of Koopvrouw, ook wel winkelman of zakenman. De vrouw sprak men aan als "Koopmanske". De benamingen waren in die tijd een soort erenaam en aanspreektitel. Baas of mijnheer wilden ze niet genoemd worden. Op grafstenen zijn de titels nu nog te vinden zoals Coopman die en die. Ook de scharensliepers met hun kruiwagens kwamen langs de huizen om hun diensten aan te bieden. Het was wel geen rijk bestaan maar ze verdienden toch een stukje brood; deze laatsten reisden van de ene plek naar de andere, in Dokkum hadden ze vaste slaapplaatsen o.a. op het "Leliewaltje". Hier was een logement met de naam de "Reisbare Man" en ook was er de "Ooievaar". De volksmond noemde ze de bedelaarskwartieren.
Het 'Bijkerskwartier'
In de Hoogstraat was ook een gelegenheid voor nachtlogies. De naam was het "Bijkerskwartier": buiten hing een uithangbord met een bijenkorf er op geschilderd. De bijen (reizigers) konden er in en uit vliegen. Ook sprak men wel van de "Beijer", het was vaak ook een soort ziekenbarak en toevluchtsoord voor zwervers en daklozen, ze mochten hier één nacht verblijven maar de politiemeester moest volgens instructie hun de volgende dag buiten de stad brengen. Later vinden we de "Beijer" terug als een kroegje voor het buitenvolk om bij een bezoek aan de stad even aan te steken. Volgens gegevens stond de Beijer vlak tegenover het oude stadhuis in de Hoogstraat.
Het Bijkerskwartier was door de dag kwartier voor schippers en vrachtrijders; koffie en ook bier werd getapt. Het Kantongerecht werd in het stadhuis gehouden, het Koffiehuis deed voor de wachtenden daarom ook dienst als wachtlokaal. Tevens was het een van de laatste "lottershúskes" met Sint Nicolaas. Tegen 2 cent "dobbelen om taai, marsepein, chocolade" en tegen 10 cent voor de ouderen om taarten; moeke Stellinga had voor 't raam staan "hier mangelt men".
Oude raadhuis
Op de hoek van de Hoogstraat, Lange Oosterstraat waar het nieuwe warenhuis van Bakker is gebouwd woonde voorheen W. Postuma. De winkel stond bij het publiek bekend als de "Rode Winkel". Wanneer de winkel is gebouwd kon ik niet gewaar worden, maar bij de afbraak in 1974 kwamen [48] richting wijst dat het gebouw van oude datum moet zijn geweest. In verdere gegevens kwam ik tegen dat in 1589 het pand verkocht is aan de Kapitein Tsjeard Tsjebbes voor 900 goudguldens. De verkoper was de magistraat van Dokkum. Voor 1589 was hier het stedelijke Stadshuis. Dhr. J. Folkema een geboren Dokkumer heeft in 1718 gravures uitgegeven. Op één er van staat het oude "Raadhuis" met een klein torentje er boven op (zie foto).
Als mijn gegevens juist zijn is er ook in dit oude Stadshuis een "Latijnse" school geweest.
Bargemerk
Het hoogste punt van de terp is bij de "Bargemerk", dit is het pleintje bij de R. K. Kerk. In 1751 was het de "Bargemercht". De naam is zeer duidelijk, op dit kleine pleintje werden bargen (varkens) verhandeld, tevens is het een doorgang naar de Koningstraat. In de loop der tijden is er in de Hoogstraat veel gebouwd en afgebroken en dit gaat nog steeds door. Op de hoek van de Bargemerk is nog een lege plek. Bij de verbouw van de snackbar is het oude snoepwinkeltje van Sloterdijk (later antiek) ingestort. Op de plaats van de bar was voorheen de schoenwinkel van Kienstra en later de Steengoedwinkel van Wouda.
Naast de bar is een smal steegje. 't Is een doorgang tot de Oudemanssteeg en de Koningstraat (hier komen we wel weer op terug). Naast het steegje is de Goudsmidwinkel van de erven Laurens Bits, vroeger begonnen als jongste bediende bij S. W. Zoutman, die toen de eigenaar was van genoemd bedrijf. Om alle bedrijven apart te beschrijven is niet mogelijk. We zullen er enkele noemen. In het kleine snoepwinkeltje van "Nienke" (nu het bedrijf van Dick Piersma) was een echt gezellig winkeltje met schoteltjes met snoep. Even verder woonde nog een oud Dokkumer nl. Kees de Ruiter. Van beroep was hij boekbinder en boekverkoper. Hij verkocht ook houten nappen, breisleven, muizenvallen, enz. 't Was een echte grappenmaker vooral als hij een neutje op had. Met zijn grote snor en 't korte neuswarmertje (stenen pijpje) in de mond had hij, met zijn markante kop en zijn ondeugende tinteloogjes wel iets weg van een figuur uit de middeleeuwen.
Onder aan de Hoogstraat was de winkel en fotozaak van Heeringa, later dhr. Boes en de fotograaf de Koe. De winkel is verdwenen, het gemeentehuis heeft hier nu een van zijn afdelingen in ondergebracht.
Het geheim van Toon Sannes
Toon Sannes stond naast het stadhuis met zijn karretje met handel, appels, peren, pruimen en bier.
Op het eind van het karretje onder 'n afdakje stond een klein houten vaatje en in dat vaatje zat zijn geheim. Men kon het kopen per glas. Hij noemde het "'t Dokkumer bier". De prijs was 3 cent per glas. Als hem gevraagd werd of hij het geheim wou verkopen was zijn antwoord: Nee, het geheim gaat met me mee in het graf.
Bij de oud Dokkumers werd er gefluisterd dat het bestond uit gekookt water vermengd met azijn en zwarte kandijstroop en als aroma was er een klein tikkeltje cichorei aan toegevoegd. Als jongen heb ik het wel eens gedronken. Ook verkocht hij schijfjes kokosnoot voor 2 cent per stuk, de cocosnoten [49] sloeg hij op een vakkundige manier stuk en het melksap ving bij op. Voor een paar centen kon men een glas kopen. De doppen van de cocosnoten werden glad gemaakt en verkocht als drinknappen.
't Was een pittige kleine man met een sterke stem. Op zijn hoofd droeg hij een soort schipperspet met een koordje er omheen. Op zijn vest hing een zwaar horlogeketting met timmermansattributen, troffel, passer, en winkelhaak. Zijn broekspijpen had hij in een paar lange zwarte sokken gestoken. Verder droeg hij een paar gele klompen. Zijn sigarenpijpje was van een bot van een of andere vogel. 't Was een nette man en alles was brandschoon.
Opgravingen met vraagtekens
De Dokkumer grond zit vol met steen. En dat is te merken als er gegraven wordt. In 1949 bv. is bij het aanleggen van nieuwe rioleringen in de Hoogstraat veel puin en houtwerk te voorschijn gekomen. Op een paar meter diepte zaten korte en lange palen en planken, soms met de bast er nog aan. Waar het allemaal voor gebruikt is? Mogelijk zijn het overblijfsels van een streek huizen die aan de straat of kerkpad hebben gestaan. In de 12e eeuw is de terp nl. opgehoogd. Aan de grondlagen met de graszoden was het nog duidelijk zichtbaar. Halverwege de Hoogstraat troffen de gravers een houten raamwerk aan. Op een andere plaats, wat dieper, lag een gedeelte van een schip. De spanten gaven de vorm nog aan. Hoe of het er allemaal terecht is gekomen zal wel een vraagteken blijven.
De grondspeurders van Dokkum, Bonga en Kamminga, hadden hier ook geen juiste verklaring voor. Eén ding is wel zeer opmerkelijk, dat op dit hoogste gedeelte van de terp zoveel water in de grond zit. De welputten en bakken zijn mede door het overvloedige grondwater haast altijd vol. Waar het vandaan komt is moeilijk aan te geven. Men spreekt van opwaartse druk. We gaan nu naar het bovenste gedeelte van de Hoogstraat. Op de hoek bij de Beurs waar de Kerkstraat op de Hoogstraat uitmondt is in 1949 ook gegraven. Er zat veel oud metselwerk in de grond, o.a. was er een soort gemetselde bak. Over deze bak lag een zwaar gemetseld gewelf. De bak was vol met water en drek.
Vlak bij Hotel de Beurs bevond zich een zeer zware muur van grote oude friezen en kloostermoppen. Het was een soort boog of poort. Het had iets van een ingang naar een keldergewelf. Men heeft geprobeerd de diepte en lengte te peilen met een lange lat maar men kreeg keer tegen de oostgevel van het Beursgebouw. De toegang was afgezet met zwaar houtwerk en men heeft het verdere onderzoek toen maar gestaakt.
Het Mockemas Slot of huis
Er is wel beweerd dat op deze plaats (nu de Beurs) een oud Slot heeft gestaan, genaamd het "Mockema's Slot of Huis". In 1475 komt de naam reeds ter sprake. Aan de overkant van de straat waar de oude "Bewaarschool" is geweest zit in de zijmuur tussen de muurankers een jaartal 1564. Aan de bouwtrant is te zien dat 't 'n groot gebouw moet zijn geweest Bij graafwerkzaamheden jl. zomer is hier een soort gemetseld keldertje gevonden. Ook waren er nog zware fundamenten aanwezig, mogelijk zijn beide gebouwen met elkaar verbonden geweest door een ondergrondse verbinding. Tussen het zgn. "Mockema's" huis en de ringmuur van de tuin bij de N. H. Kerk was een gemetselde muur met een poort. Mogelijk was dit de poort die toegang gaf tot de "Vrijhof'. Wie naar de "Vrijhof" vluchtte was gevrijwaard voor bloedwraak.
Nog meer oude panden
In dit gedeelte van de Hoogstraat zijn nog meer oude panden aanwezig. Meestal gaan we er achteloos aan voorbij totdat we er attent op worden gemaakt.
Naast de bewaarschool (waar nu een drankwinkel is) woonde Bouke Tho Bockholt, grossier in groenten en fruit. Hier had hij een groentewinkel. Naast dit pand is het sigarenmagazijn van Hille de Jong.
Op 13 maart 1916 is het verkocht door Gosse v. d. Meulen, van beroep kachelmaker, aan S. Hellinga, blikslager en kopersmid, voor de som van f. 5000,—. Op 11 maart 1927 verkocht door mevr. [50] wed. S. Hellinga-Meinsma aan Aldert Zijlstra. timmerman. In de koopbrief staat verkocht met "Hoed en Nood" voor f. 5300,—. Verkocht door A. Zijlstra op 31 dec. 1930 aan Harmen Gillebaard (Tabakshandel) voor de Prijs van f. 3750.—. Wed. H. Gillebaard heeft het op 9 okt. 1937 verkocht aan de assuradeur, later handelaar in rookartikelen Jacob Terpstra voor f. 3200,—. Mogelijk is het daarna in gebruik geweest bij Gebr. Bottinga, kruideniers. Hier was geen koopbrief van te vinden. Jacob Terpstra heeft het pand verkocht met goodwill aan Hille de Jong, winkelier in rookartikelen etc. op 22 dec. 1948.
Waardevolle trapgevel verdween
In juni 1964 was het de bedoeling om de zaak te verbouwen, de oude trapgevel zou blijven staan daar deze op de lijst van Monumentenzorg voorkwam. Gebr. v. d. Meulen hadden alle voorzorgsmaatregelen getroffen om de waardevolle gevel te stutten, maar waarschijnlijk door het zware verkeer of door een rukwind is de gestutte gevel ingestort tot een puinhoop. Ongelukken zijn er gelukkig niet bij gebeurd. De gevel is nu zonder trappen weer opgetrokken wat wel jammer is. Naast de Herv. Kerk "St. Marten" ligt een stuk grond. Voorheen was dit omgeven door een ringmuur (zie plattegrond). Het was toen beplant met een rij bomen. Ook heeft het dienst gedaan als begraafplaats. Bij graafwerkzaamheden kwamen er heel wat beenderen naar boven. Een stuk van de oude ringmuur is nog aanwezig. Bij een storm is een groot gedeelte omgewaaid. Hoe of het stuk grond van de Kerk is vervreemd is niet meer na te gaan. Wel heb ik gevonden dat een doodgraver een stuk grond bij de Kerk heeft gekocht en er een woning op heeft laten bouwen, maar of het op deze plaats was stond er niet bij. In een gesprek met de wagenmaker IJ. Hulshoff Sr. vertelde deze dat hij de woning heeft gekocht van twee oude dames (in 1911).
Grote Ulbe, de man met de groene korf
Paulus Akkerman vertelt ergens over 'Grote Ulbe' of 'Ulbe Slof'. Deze Ulbe woonde op de Fetze in het huis van Hulshoff. Daar h, groot van postuur was kreeg hij de naam van "Grote Ulbe". Niet alleen was hij groot van lichaam, ook had hij een groot en gul hart, dat voor ieder open stond. Achter de woning was een uitdragerij of antiekhandel_
Twee dagen per week trok hij er op uit toet gist om dit bij de bakkers in de Dongeradelen te bezorgen. Hij stond bekend als de man met de groene korf. Deze droeg hij op zijn rug. In sneeuw, ijs, storm of regen.
De woning van de fam. Hulshoff heeft twee gevels, één aan de Fetze en één aan de Kerkstraat. In dit geveltje (oud) staat het jaartal 1810. Voor deze muur stond voorheen een lindeboom vlak tegen het huis; er was een hekwerk omheen. Omdat de schooljeugd vaak in de boom klom en om ongelukken te voorkomen is de boom omgehakt.
We blijven nog even in de Kerkstraat. Op de hoek was de snoepwinkel van de Suikerbakker Joh. Elzinga; er naast het slachthuis van de oude slagersfamilie Dijkstra. En dan staat er nog de oude Bewaarschool. Hier ligt ook een stukje van mijn jeugd. Ik zie me nog in de tuin met een houten schopje. In de speelzaal vermaakten de juffen ons met zakdoekje leggen of wie gaat mee naar Engeland varen en herder laat je schaapjes gaan. Het geklep van de klompjes is niet meer te horen. De kinderstemmen zijn verstomd. alleen de herinnering leeft nog voort.
[51]
De toren viel 100 jaar geleden om
In het centrum van de stad staat de R.K. kerk, gebouwd in het jaar 1871-72 door de bouwmeester Dr. J. P. H. Cuypers. De kerk heeft de vorm 000 0000 kruiswerk, hij is 14 m breed en 36,5 in lang en de toren is 50 m hoog. Ongeveer honderd jaar geleden, op 21 oktober 1874 was het echter een zwarte dag in die bouwerij. De toren die bijna klaar was, kwam door de harde wind naar beneden boven op de pastorie van kapelaan J. Fenseling. De pastorie kwam er niet zo goed af, maar wonder boven wonder overkwam verder niemand wat, terwijl het toch die dag een drukke weekmarkt was.
Binnen in de kerk zijn mooie gewelven en beeldhouwwerk (zie foto). De toegang tot het koor gaat langs een traptoren, dit is het kleine torentje aan de Bargemerk). De kerk is opgetrokken uit gebakken waalsteen. Het dak is afgedekt met Engelse leien en de goten om de kerk zijn van steen. De goten zijn te bereiken vanuit het kleine torentje. In de toren hangt een klok met een Latijns opschrift en het jaartal 1948. (De oude klok is door de Duitsers geroofd). Men is bezig de kerk een flinke opknapbeurt te geven en naar we hopen zal hij nog jaren het stadsbeeld blijven beheersen.
We gaan naar het laatste gedeelte van de Hoogstraat (oostkant) en beginnen op de hoek bij de winkel van G. v. d. Veen. Dit pand is ook van oude datum (voorheen stonden hier lindebomen voor huis). Het heeft o.a. dienst gedaan als dameshoedenzaak van de dames Visser en later Lolkema. Naast dit pand (waar IJ. Pranger nu een nieuwe zaak heeft gevestigd) woonde W. Kiestra. Deze had een kledingwinkel, later heeft de dochter Berber de zaak voortgezet. In een oude advertentie van die tijd las ik: Aangeboden prima herencostuums voor f. 7,.50, het allerbeste voor f. 17,50. Manch. broek voor f. 2,95, een meter slopenkatoen voor 12-18 cent. 't Was wel goedkoop maar de koopkracht was zwak en voor veel mensen was het nog niet te betalen.
De Begijnesteeg
Naast de manufacturenwinkel is de "Begijnesteeg". Deze staat in verbinding met de Gasthuissteige of Gasthuisstraat (hier komen we wel weer op terug). In de Begijnesteeg, die nu maar smal is stonden voorheen een rijtje kleine huisjes, mogelijk bewoond door de Begijntjes. De latere bewoners stonden volgens gegevens minder goed bekend. Er was veel drankmisbruik en er woonden vechtersbazen. 't Stond ook bekend om zijn grote armoede, één en ander zal wel in verband met elkaar staan.
De oude steeg was voorheen breder dan nu, op oude kaarten uit 1565 komt hij reeds voor. Ook waren er 'n tweetal slachthuizen, één van de slager P. Sinnig uit de Hoogstraat (nu poelier Storteboom) en één van U. Zijlstra slager in de Waagstraat (voorheen Drost en nu wijnhandel).
[52]
Twee grote hoge huizen
Naast elkaar tegenover de pastorie staan twee grote hoge huizen. In één verkoopt men antiek en in de ander is het Grossiersbedrijf gevestigd van dhr. P. S. Formsma, groothandelaar in tabaksartikelen en zoetwaren. Dit pand staat op de lijst van monumenten van de stad. De woning is gebouwd op een rechthoekig grondvlak. De muren zijn van baksteen van middeleeuws formaat. De voorgevel heeft een vroeg 19de-eeuws karakter.
In de kroonlijst boven, onder de dakgoot zijn een drietal fraaie gesneden sierornamenten in de zgn. "Empire" trant. De entree wordt gevormd door dubbele paneeldeuren met er boven een fraai bovenlicht wat sierlijk is uitgesneden in de Lodewijk de 16de trant. Het huis heeft een zadeldak met een top schoorsteen met natuurstenen blokjes. Het staat op de ranglijst als harmonische architectuur en van oudheidskundige waarde.
Witte en blauwe druiven in Druivenstraat
Bij aantekeningen van Kamminga en Bonga vond ik het navolgende. Een oud Dokkumer Pieter Gosses v. d. Meulen vertelde aan deze heren dat in de volle lengte van de straat voor de gevels aan de noordzij druivenbomen stonden. Voor de eerste woning vanaf de hoek Hoogstraat waren het blauwe en voor de andere huizen waren het witte. Op de hoek verkocht Prins behalve zaad en fruit ook rookgerei en snoep. Zijn fruittuin lag bij de tonnen op de Hogedieken. Een pand verder was het speelgoed en galanteriewinkeltje van L. Kiestra. Zijn beroep was smid en de smederij stond in de Duivehoek bij de Aalsumerpoort, zijn vrouw was een echte koop- en handelsvrouw.
In de stad en omgeving stonden ze bekend als Lubbert en Sietske. Met Sint Nicolaas waren we niet voor de ramen weg te slaan. We keken met begerige blikken naar al dat uitgestalde speelgoed en drukten onze neuzen tegen de ramen. Het winkeltje zat propvol en met St. Nicolaas de woonkamer ontruimd en diende ook als verkooplokaliteit. Er waren wel meer speelgoedwinkels maar voor ons was dit het winkeltje. De mensen kochten er ook graag. Naast het speelgoedwinkeltje woonden broer en zus Oosterwerff. Zij stond bekend om haar grote hulpvaardigheid. Met haar boodschappenmand in de arm zweefde ze de stad door om voor oude of gebrekkige mensen boodschappen te doen. Age was bij de Dokkumers zeer bekend om zijn lange bakkebaarden en niet zijn hoekige gezicht viel hij wel op (bijnaam zullen we maar verzwijgen). Met zijn (kroade) kruiwagen was hij een figuur die zeer goed in het straatbeeld van die tijd paste.
Asla op de mestvaalt
Op de hoek van de Druivenstraat was het kruidenierswinkeltje van Wed. Edema. Aan de zijkant van dit pand is nog een klein uitbouwseltje aanwezig, een zg. Potkast, een opslag van steengoed. In dit oud gezellig kuierstraatje is ook veel gegraven. Ook hier was het hout en puin dat naar boven kwam. Bij het houtwerk waren nog overblijfsels van een afgebrande kleine woning. De koppen van de palen waren nog zwart van de houtskool. Ook kwamen er grote hoeveelheden (dong) mest naar boven. De kleur was soms bruinachtig. Mogelijk hebben de huisvrouwen de asladen op de mesthoop gegooid. Aan de overkant van de straat was de Banketbakkerij van Torpstra met de winkel aan de Hoogstraat. Naast deze winkel was een parapluzaak van Damsma en een pand verder woonde Volmer. Deze had een dichthuis. Met de verkoop van manufacturen verdiende hij zijn brood.
[53]
De Koningstraat: vroeger een grote verkeersweg
Voor we op de Markt komen, is er eerst de Koningsstraat die op de hoek van de Nauwstraat, Suupmarkt begint en dan naar het noorden loopt. In Dokkum staat de straat bekend als de 'Keuningstrate'. Zeer waarschijnlijk is deze naam van Friese afkomst want het stads- en buitenvolk sprak in de 19e eeuw vaak van Keuning in plaats van Koaning (dhr. Bonga schreef dat hij de uitdrukking vaak heeft gehoord van zijn Pake en Beppe).
In oude aantekeningen komt de naam voor als 'De Coninse Straet'. De Koningstraat of -weg is in de middeleeuwen een verbinding geweest die vanaf de Wouden naar het Noorden liep, over de terp langs de Kloostergebouwen op de Markt door de Torenstraat (nu Weeshuis en Groene Kruis) naar de Dongeradelen. Op een oude kaart staat hij in 1560 aangegeven als een grote verkeersweg die de stad ten Noorden uitging in de richting van Hantum en Ternaard. Ook is er sprake van een Heirweg of Heerbaan (dit is een Romeinse weg). Wat en hoe het allemaal is geweest is zeer moeilijk aan te geven. In elk geval het is een weg of straat van hoge leeftijd. Bij opgravingen is gebleken dat deze oploop naar de top van de terp niet veel is vergraven. Het laatste gedeelte van de grote weg aan de Noordkant van de stad, ging door de "Westerisselanden" en sloot aan op de landweg naar Hantum.
In 1582 is bij bemanteling van Dokkum met de nieuwe bolwerken en grachten de oude weg vervallen en 't verkeer van en naar Dokkum overgebracht naar de Aalsumerpoort de oude "Koningsweg" is toen verdwenen onder het grasland. Men vind er niets meer van terug, of het moest zijn bij graafwerk dat hier mogelijk bij de bebouwing wel zal plaatsvinden. (Westerisselanden).
Later bessensap, knijpkoekjes en zuurkool
In de Koningstraat waren woon- en pakhuizen, kleine winkeltjes en industrie. Aan de westkant woonden de fietsmakers Tjerk Hogeveen en Piet de Jong, even verder was de klompenhandel van I. P. Rouing. Dit pand is bij een brand verloren gegaan. Aan de oostkant van de straat op de hoek (waar schilder Broersma nu woont) woonde v. d. Veen. Deze was eigenaar van een viertal pakhuizen. In één er van was een Bessensapfabriekje, de anderen dienden als opslag voor wijnen en sterke dranken. Deze v. d. Veen is later vertrokken naar Groningen. In één van deze oude pakhuizen met brede overkapping en windwijzer is nu de groenteopslag van Feenstra in de Nauwstraat.
Ook was er huisfabricatie van Knijpkoekjes in een klein huisje. Het staat er nog. Er in woonde Van Straten, hij stond bekend als de Dokkumer Knijpkoekje Bakker. Met zijn ouderwetse wafelijzers stond hij in de keuken te bakken (ze smaakten wat fijn de zgn. fluitjes).
Tevens woonde er de groentehandelaar Teye Lasscher, deze stond bekend om zijn heerlijke zelfgemaakte zuurkool. Vaak moesten we hier naar toe om zuurkool te halen. Op de terugweg naar huis konden we het niet laten er een plukje af te halen. In het najaar was de oude baas bezig met de inleg. De kool werd geschaafd op een plat plankje met een mes er in en dan kwam het vakwerk. Tussen de lagen kool kwam zout en andere nodige smaakgevende ingrediënten, de zuurkool kwam in een vat. Met aan de blote voeten een paar nieuwe klompen stond hij in het vat om de kool er in te treden. Naast hem stond een emmer schoon water waar hij af en toe zijn voeten in waste.
Zondags was hij orgel- of poestertrapper in de geref. Oosterkerk met een luchtpomp of staande op een tweetal trappers moest hij pompende of trappende zorgen dat er voldoende wind in het orgel kwam. Als de organist alles open gooide dan mot er wat gebeuren om de zaak voor te houden. Voor hem stond een klein hoog tafeltje waar een psalmboek op lag. Want hij wou meezingen. Ter aflossing mochten we soms een handje meehelpen.
Melk zo van de koe
Bij de R. K. Bonifatiusschool (nu verplaatst naar Kapellaan) was het winkeltje van mevr. Wüst-v. d. Heide. Ze verkocht kruidenierswaren. Even verder was de boerderij van Boelens. Hier kon men terecht voor verse melk (zo van de koe). In de woning (oud huis no. C 137) woonde de huisschilder I. Buwalda. In dit pand was een heel apart soort zolder, het was een z.gn. "stuczolder" uit de 19de eeuw, hij was in de stijl van het Eerste Keizerrijk, bij afbraak is hij verdwenen?
[54] Boven in de Koningstraat, hoek Hogepol woont de fam. Ronner, die van de oude panden een zeer modern cafetaria heeft laten bouwen. Voorheen was hier de scheerwinkel van dezelfde familie. De naam Ronner is in de stad zeer bekend en komt vaak voor in oude geschriften. De Ronners stonden bekend om hun slagvaardigheid, die bestond uit pittige gezegden en rake antwoorden (ze namen geen blad voor de mond). Bij graafwerkzaamheden voor de diepe kelder vertoonden vele van de grondlagen sporen van oude bewoning. Aan de opgebrachte aarde kon men zien dat het de voet van de terp was geweest, ook hier weer mest vermengd met as. Veel bijzonderheden kwamen er niet uit de grond. Ik vond een paar oude spijkers, een tuitje van een oude kruik en een scherf van een Baardmankruikje, voorstellende een stukje van een mannenkop. Dit embleem komt voor op de kruik tussen hals en buik. 't Stelt een oudachtig gezicht voor ruig en behaard, uitlopend in een lange baard. Verder een stukje tegel.
Ook kwam er een oude schoen naar boven. Achter in de graafput vonden de werklieden nog een oud wijnvat, mogelijk een overblijfsel van de wijnzaak die hier vroeger is geweest. De wijnvaten werden ook vaak in de grond op elkaar gestapeld om dan dienst te doen als waterbak of welput.
Gevelsteentje
In de muur van het oude pand zat 'n gevelsteen. Deze wordt vermeld in het boekje van fa. J. Kamminga en is nagetekend door Jan Hoekstra. De voorstelling is een zeilend scheepje aan weerskanten geflankeerd door de letter I. G. en G. S. vermoedelijk de namen van de opdrachtgevers-schippers? Het is een rococo-ornament en bevond zich in de scheerwinkel van Ronner hoek Hogepol-Koningstraat. Bij de verbouwing in 1935 is het gered en naar het Streekmuseum gebracht. Het gevelsteentje bleek van hout te zijn; het is nu gereinigd en geconserveerd. Datering is 1750-60.
[55]
Op de Markt werd begraven
Het ruimteplein in de binnenstad noemen we vandaag 'de Merk' of de 'Markt'. De naam dateert van ± 1830, toen de Veemarkt van de Grote en Kleine Breedstraat en de Diepswal naar deze plaats verhuisde. Daarvoor was hier het Stadskerkhof, maar dat ging toen naar het Zuiderbolwerk. (Kolkmerdwinger). De grafstenen zijn al opgeruimd, een enkele verplaatst en het plein werd met balstenen gevloerd. De naam kerkhof of Oud-kerkhof is eerst nog wel gebruikt maar veranderde langzaam in De Markt. Op de Markt stond de Abdij St. Bonifatius met de Grote St. Paulus Kerk. Vandaag staat er nog alleen de St. Marten Kerk.
Nadat in 754 bisschop Bonifatius zijn levensoffer bracht bij de uitoefening van zijn zendingstaak is door jonge Friese christenen een missie- of zendingsschool voor zendelingen gesticht. Na verloop van tijd is in ± 850 een Abdij ontstaan en werd o.a. bewoond door Religieuze Kanunniken.
In 1190 kwam er een andere orde en in 1580 bij de Kerkhervorming kwam er helemaal een eind aan de oude Abdij. De geestelijken verdwenen of werden verdreven en de gebouwen kwamen in andere handen. De Kloosterkerk besloot men 8 jaar later af te breken en met het materiaal hun eigen St. Martenskerk aan de Noordkant te vergroten. De oude toren bleef eerst nog wel staan. Een zekere Ulfert Edem heeft hem wat opgeknapt maar jaren later is hij op afbraak verkocht; in 'n advertentie staat het volgende: 'De Grote toren op de Markt of Kerfhof is te koop op afbraak'. Opbrengst was 190,—.
Er is wel beweerd dat de windwijzer van de Wierumer toren op de oude Kloostertoren heeft gestaan en dat de torenklok is verhuisd naar Achlum. (Windwijzer was een zeilschip).
Rondom de Markt staan nog oude gebouwen. We vinden er het 'Weeshuis' uit 1758 en het St. Laurentius Gasthuis. Het laatste is niet heel oud en niet heel groot maar wel bijzonder. Het Gasthuis St. Laurentius Het kleine nog niet zo oude gasthuis springt een beetje arrogant naar voren op het oude Marktplein. met zijn zeven bewoners (of stern) is het wellicht een van de kleinste in ons gewest. Op 19 sept. 1839 is het door Anna Catharina en Johanna Susanna de Vries op de uitdrukkelijke wens van haar vader opgericht. Haar vader was Renze (dit is afgeleid van Laurentius) Jetses de Vries. Hij was koopman, vroedsman (gem. lid) en Statenlid. Hij werd op 29 febr. 1760 geboren in Dokkum, zijn vrouw was Tecla de Haan, geboren in Leeuwarden.
Volgens gegevens was er een bijzonder cijfer (7) in haar leven dat heel belangrijk is geweest. Ze werd op 7 maart 1757 gedoopt, ze trouwde op 7 mei 1788 en er werden 7 kinderen geboren, en woonden 7 personen in het gasthuis. Ze overleed 27 oktober 1801. Haar man Rente stierf op 9 nov. 1838. De twee bovengenoemde dochters waren toen alleen overgebleven.
[56]
10 uur 's avonds thuis
In de steen boven de deur staat: Ter Ere Gods en ter nagedachtenis eens dierbaren Vaders hebben Anna Catharina en Johanna Suzanna de Vries dit St. Laurentiusgasthuis gesticht ten behoeve van Weduwen en Bejaarden deze stad".
De bewoners vormen een kleine gemeenschap, ieder is vrij en kan zijn eigen potje koken. Er is ook een reglement dat zegt om 10 uur 's avonds thuis te zijn. Verder waren ze vrij van betaling voor water, vuur en licht bovendien was er een uitkering van 25 cent per week voor kruidenierswaren, 25 ets. voor bakkersvaren en een extra uitkering met St. Laurentiusdag, Pasen, Petrus, Paulus en St. Nicolaas. Dit laatste was vaak in natura, het waren twee lakens, twee slopen, 2 hemden en een deken. Op het patroonsfeest van St. Laurentius ontvingen de bewoners als feestgave: 1 kg. thee, 1 kg. koffie, 2 kg. vlees, 2 kg. suiker, 1,/2 kg cacao, 1 kg. rijst en nog 3 ons koekjes of koek. Na de oorlog is dit gebruik in verval geraakt mede omdat in de oorlog de feestgave onmogelijk was.
Later nam een van de regenten de heer Demes het initiatief voor een autotocht met als besluit een diner, wat de bewoners ook zeer op prijs stelden. De naam van de grondlegger van het. Gasthuis wordt in gedachtenis gehouden door het "Rinse Jetser" straatje aan de Noordkant van het Gasthuis ('t is een klein smal straatje bij de Wereldwinkel).
Hinkelen, tipelen en afscheid nemen
Het oude Kerkhof is een klassiek stukje Dokkum, eens een trefpunt waar de mensen elkaar ontmoeten, tevens een plaats voor handel, feesten, sport en spel. Men kon er kaatsen, tiepelen, hinkelen, bakkertsje pikken, pompen met knikkers. Al deze spelen werden hier bedreven door groot en klein.
Op de hoek van de Markt bij Hotel "De Beurs" was een trefpunt en afscheidsplaats voor de jonge mensen In Dokkum was het nl. de gewoonte dat de jongens en meisjes 's avonds door de stad wandelden. Ze liepen niet met elkaar maar de jongens liepen de zgn. jongenskant om, dit was vanaf de Zijl, Diepswal, Kleine- en Grote Breedstraat, Boterstraat, Fetzestraat langs de Bewaarschool in de Kerkstraat tot bij de Hoek van de Beurs. De meisjes waren vanaf de
Zijl langs de Suupmarkt, Nauwstraat, Lageweg, Hogepol, Druivenstraat gekuierd en ook bij de Beurs aangeland. Hier hadden dan de afspraakjes plaats. Menig paartje heeft hier elkaar gevonden en besloten met elkaar de grote wandeling door het leven te ondernemen.
In Dokkum noemde men deze stadswandeling een hele slag om, later was er de halve slag om, dan was de wandeling door de Hoogstraat (dus iets verkort). Ook was er een oude gewoonte wanneer de jongelui weer thuis moesten zijn. Het gezegde met Klokluiden thuis, betekende om tien uur met het zgn. klokluiden naar huis. En wee als een dienstbode te laat thuis kwam, mevrouw was dan heel boos en liet dit ook merken. Het klokluiden was een oud gebruik. In 1839 was door B. en W. besloten om de klok te luiden van 1 sept. - 1 nov. 's morgens 6 uur, van 1 nov. - 1 maart 7 uur, van 1 mrt. tot 1 mei 6 uur, van 1 mei tot 1 sept. 5 uur. Later zijn de tijden veranderd in 's morgens halfacht, 's middags 12 uur en 's avonds 7 en 10 uur.
De Markt heeft een vijftal toegangen. De laatste is de toegang bij de Fetzepomp. Over deze pomp is al veel gefantaseerd en naar de herkomst gezocht en gespeurd. De pomp heeft een houten ommanteling en is verplaatst van de zuidkant van de straat naar de noordkant. Bovenop de pomp staat een grote vaas, in de omwandeling genoemd de zarken siervaas. De siervazen zijn de Gemeente geschonken in dec. 1839 (het waren er twee, één stond er op de Bonifatiusfontein). In 1839 schrijft wethouder Faber in gem. aantekeningen dat hij ze voor f. 30,— heeft gekocht en aan de gemeente cadeau geeft. B. en W. nemen ze in dank in ontvangst.
Het jaartal op de pomp is 1712. De toegang bij de Fetze pomp is feitelijk een doorbraak door een groot huis dat hier voorheen heeft gestaan. Aan de westkant van de Markt is de Torenstraat. In 1788 sprak men van de 'Toornstraat' (hier woonden ook de fam. Toornstra, mogelijk is hierdoor de naam van deze fam. ontstaan). In 1955 zijn bij opgravingen de oude funderingen van de oude Toren blootgelegd. In de straat is aan de ingevloerde straatstenen te zien hoe groot de voet van de toren is geweest. (Zie naast de patattent).
[57]
De wezen op de Markt
Nadat de Staten van Friesland op maart 1580 de R.K. Godsdienst hadden afgeschaft, werd het er voor zieken, armen en wezen niet beter op. De R.K. kerk en de kloosters hadden altijd veel hulp geboden en dat hield nu op. Er werd in 1610 besloten om te proberen in de stad Dokkum een 'Gasthuis' of weeshuis te bouwen en als bron voor inkomsten werden de zgn. Westerisse landen aangewezen. In Dokkum was in 1511 iets van een soort armenhuis aanwezig, die voor de zgn. Huiszittende armen zorgde.
In 1622 werden weesvoogden en voogdessen aangesteld. Aan het hoofd was een weesvader en -moeder. Verder was er een dienstknecht en 'n dienstbode. In 1630 waren er 80 pondematen land in gebruik. Het Weeshuis had ook inkomsten uit de landbouw en veeteelt. De weesmoeder en dienstbode moesten zorgen voor de bewoners maar zorgden ook voor het vee en verkochten zelfgemaakte soete melkse kaas en boter. Ook werd er gras- en bouwland verhuurd. Vanaf 1828 werd er gesproken van het "Burgerweeshuis".
Later in 1872 beschouwt men het als een Gemeente-instelling. Op 6 jan. 1965 heeft het college van weervoogden en voogdessen de bezittingen overgedragen aan het Gemeentebestuur. De oppervlakte van het Weeshuis was omvangrijk. Het liep langs de Torenstraat (waar Gr. Kruis is) langs het oude "Spinhuis" (Dokkumer Vlaggencentrale) en verder langs de Parksteeg tot de hoek Hogepol dan omhoog tot de Markt. 't Was een groot vierkant blok. Om het weeshuis lag een grote tuin met bomen en wandelpaden.
De voorgevel is prachtig versierd. Met zijn blauwe zerken stoep en twee pilaren geeft de entree een grootse aanblik. Achter de dubbele voordeur is een brede hal. Hier achter ligt de grote lange gang met de zijvertrekken. De achterkant van het gebouw ligt aan de Parksteeg en ziet er vervallen uit evenals de zijwanden. Aan de buitenkant is er niet veel moois meer aan het gebouw te ontdekken. In een van de muren is nog een oud kozijn met een paar bogen in Romaanse stijl; op een paar draagstenen was een gebeitelde kop aangebracht. Mogelijk is hier nog iets van de overblijfsels van de afbraak van oude Kloostergebouwen. Na de restauratie zal het dienst gaan doen in het Open Bejaardenwerk.
Drukke herberg voor handelaren in 't kleinvak
We gaan nu naar de zuidkant van de Markt. Voorheen stond hier een oude school. Deze is verkocht en daarna verbouwd als herberg die de naam kreeg "de Beurs". Eén van de eigenaars was Jongsma. Het was een zeer drukke herberg. De landbouwhandel had hier zijn onderdak (deze was verhuisd van de Diepswal van achter Boekhandel Bergsma naar deze plaats). Aan de noordkant van de Markt stond ook nog een grote herberg. In mijn tijd was dat café Kroes. later van Kammen. Hier zaten de handelaren in kleinvee, zoals geiten, konijnen, kippen en duiven etc.
Lammerenmarkt in het voorjaar
In het voorjaar was er een grote lammerenmarkt. De Hollandse kooplui kwamen hier om de lammeren van de boeren te kopen. [58] Deze waren bestemd voor de uitvoer naar Engeland. In hun lange jassen en met grote stokken in de hand maakten ze nog al wat indruk. In een grote binnenzak van hun hemd, zat aan een stukje koperen ketting de leren portefeuille met de poen. Ze liepen op de Markt langs de hokken en waren zeer vlot met de handel. Als de lammeren verkocht waren kwam de oppasser of veedrijver met de verfpot en kreeg ieder lam een stip op de kop en rug. Elke koopman had zijn eigen kleur. De lammeren werden afgevoerd langs de Hoogstraat of Koningstraat naar de Suupmarkt. De straat was dan een smeerboel, de schoolkinderen hadden vaak vrijaf.
Bij de schepen werden de lammeren gesorteerd en daar ieder zijn eigen merkkleur had ging dit nogal vrij gemakkelijk. De schepen voeren naar Harlingen of over het IJsselmeer naar Holland. In de stad was het dan een hele drukte. Op en bij de Zijl waren allemaal kramen en tentjes op de stoepen. In de Hoogstraat stonden de joden Cohen's uit Leeuwarden met hun grote korven op hun buik, vastgebonden door een brede riem om hun nek. Ook in de herbergen waren ze te vinden en bij de boeren waren ze zeer geliefd. In de mand zaten koperen tabaksdozen "Herder" messen, grote scharen enz. Ook waren er pijpen. De
boeren uit de Wouden noemden dit "Slopkes". Deze hadden een lang benen mondstukje rond met ribbels, daar aan vast een haartje, een slap geval, ongeveer 7 cm. lang en dan een porseleinen kop, doorroker met een versiering en dan daarop een gaasje in dop voor brandgevaar in het hooi.
Koperen ketel en Witte Houssok
Ook liepen er bekende Dokkumer kooplui met hun zeer aparte handel en bijnamen, bv. koeikop de veedrijver, Tataret, Koperen Ketel en Witte Houssok. Ze verkochten o.a. aalhuiden (gedroogd) en pinkevellen. Deze werd gebruikt om de zwengel aan de vlegel (dorswerktuig) te bevestigen. Om hun taaiheid waren ze voor deze functie zeer geschikt. Deze oud-Dokkumers waren bij alle boeren zeer bekend en ze verkochten altijd wel iets. Ook waren er veel veedrijvers. Deze hadden allemaal een bepaalde roep. Ze riepen 3 x achter elkaar Hoké, Hoké, Hoké, het klonk het hele Marktplein over en wij mengden ons ook in het koor. Een oud-Dokkumer Tj. Toornstra maakte het navolgende rijmpje.
Kooplui die met doornen stokken
Omtiesken in de Barge hokken
Drijvers die met scheve bek
Pruimend zaten op een hek.
Doornen stokken kwamen van de Meidoorn, taai en sterk. Omtiesken is ergens in omslaan. Wat de gezellige markten aangaat heeft de stad heel wat van zijn oude glorie verloren. Het marktgeld was in 1713 5 cent voor ieder aangevoerd beest.
Eierenmarkt
Aan de Noordkant op de Markt staat een groot gebouw, de Brandweer is er nu in ondergebracht. Dit is ook een oud schoolgebouw. In 1927 is het verbouwd tot eierhal. Deze eiermarkt heeft niet aan de verwachtingen beantwoord en was van zeer weinig betekenis. Er is toen besloten er een gymnastieklokaal van te maken, wat beter tot zijn recht kwam. Ook bij volksfeesten die vaak op de Markt werden gehouden, bijv. "Frieske Trouw" etc. was het gebouw zeer bruikbaar. Ook is het vaak gebruikt voor tentoonstellingen.
[59]
Staking in het Spinhuis
De kant uit naar het Achterom staat het oude gebouw van het Groene Kruis. De datum is 1907. Op deze plaats stond voorheen het zgn. Spinhuis. In de winter was dit een plaats waar werkeloze arbeiders nog iets konden verdienen. De werkloosheid is altijd al een kwaad geweest in onze samenleving, maar toen vooral.
De toeloop was altijd heel groot maar de verdiensten bitter weinig. Wie hard aanpakte verdiende per dag 30 centen, dat was dus één gulden tachtig per week. De spinbaas had er alle moeite mee om de zaak gaande te houden, want van die paar centen was het armoede lijden en de arbeiders werden ontevreden, temeer daar er in de winter van 90-91 drie hardrijderijen werden gehouden met dikke geldprijzen. Op 5 jan. 1891 kwam er "reboelje" wat leidde tot staking en vechtpartijen.
Burgemeester de Vries kwam ook op het toneel met de ambtsketting om maar kon de gemoederen niet tot bedaren brengen. De volgende morgen kwamen er 25 soldaten uit Leeuwarden om de orde te herstellen, ze werden ondergebracht in de Soepkokerij in de Oudemanssteeg. Voor deze opstand moesten een paar stakers een half jaar onder de blauwe pannen (gevangenisstraf). Of er toen ook hogere lonen werden uitbetaald is me niet bekend. Wel heb ik gelezen dat er uit de burgerij in die strenge winter veel is gedaan om de behoeftigen te helpen.
Schilderachtig en gezellig
Vanaf de Markt gaan we door de Marktsteeg naar de Kloostersingel. Op de hoek bij ex-veehouder Klaas Dijkstra, gaan we iets naar links dan staan we voor het 'Kloosterbrugje' uit 1583. Het ligt over een klein grachtje. We noemen dit nu 'Het Nauw', maar vroeger was de naam 'Het Diept'. 't Is hier een prachtig hoekje met een schilderachtig uitzicht en als zomers de rozen bloeien dan is het er heel mooi. Als tenminste het water niet te laag is, want dan is het ronduit een stinkboel. Gaan we over het brugje dan ligt voor ons het Karrepad. Het is een smal straatje wat vroeger uitkwam op de Gasfabriek. Het Karrepad met zijn oude bewoners was een hechte gesloten gemeenschap en een gezellige buurt. Bij stadsfeesten was dit het straatje dat vaak in de prijzen viel. Het leent zich er goed voor, (zowel voor dag- als avond versiering), met zijn omhooglopende stoepen. Op onderlinge afstand stond een gekeurd vaatje met bloemen, en 's avonds de vetpotjes. Hij woonde in 'Het Hert'. De Beer was werkzaam op het 'Pothuis van Dorema', Nuveld liep met zijn kar met handel langs de straat.
Die stoepen waren voor de kinderen altijd zeer aantrekkelijk. Als we zondagsmiddags de Bolwerken rond wandelden dan moesten we op het Noorderbolwerk onder de bruggetjes door en dan verder over de omhooglopende stoepjes. De bewoners vonden dit minder leuk en klopten dan op het raam. In het straatje woonden jaren achtereen dezelfde families. Op de hoek bij het Bolwerk was de woning van de fam. Honderd. Het was een groot gezin en vader Honderd was altijd in de weer om er wat bij te verdienen. We stonden vaak voor het raam want dan was de fam. met huisindustrie bezig -, dit bestond uit het inpakken van de bekende Dokkumer "Ulevellen" van Fortuin.
Ook waren ze aan het werk met het aanbrengen van stippen op dobbelstenen (van suiker) en als we er dan bij stonden te kijken dan zei Honderd, hier heb je er één en nu opgedonderd. Kaatsen en vissen dat was zijn liefhebberij. De zoons hebben er wat van meegekregen, want ze bedrijven deze sport nu nog. Verder woonde er de familie de Haan. Deze verkocht matten en naar ik meende rieten stoeltjes. Hij woonde in "Het Hart". De Beer was werkzaam op het "Pothuis van Douma", Nuveld liep met zijn kar met handel langs de straat.
Op de hoek woonde aan de ene kant slager Schelwald en aan de andere kant (in de Volksvriend) de latere antiekhandelaar Geerdink. Het zijn maar een paar namen die we naar voren halen; om ze allemaal te vermelden is onmogelijk.
[60]
We komen weer bij het "Kloosterbrugje" terug. Over het brugje in dat dit vroeger a. het Kloosterterrein grensde, ook de naam Kloostersingel staat hiermee in verband. Gaan we over het brugje dan is links het Vrijgevochten Waltje en rechts de Oranjewal, lopen we rechtdoor 't Karrepad af, dan is op het eind een Dwinger, vanaf 1582-'83 genaamd de van Aitsemadwinger, genoemd naar de Burgemeester Julius Schelto van Aitsema (één van de straten is ook naar deze Burgemeester genoemd). Zien we over het water naar het Oosten dan ligt daar nog een brugje, genaamd het Drôgersbrugje.
Deze omgeving was rijkelijk voorzien van kroegjes en logementen, o.a. de Ooievaar en de Vliegende Vlooi". Hier vonden de zwalkers onderdak die met handel langs de huizen hun brood trachten te verdienen. De Oranjewal heeft zeer waarschijnlijk zijn naam te danken aan een huldiging van Prins Willem van Oranje, die hier op een feest aanwezig is geweest.
Gegoede koopmansstand vermaakte zich in de 'Thuynen'
Het feest was in een van de Tûnen die tussen het Bolwerk en de Oranjewal lagen. De Tónen lagen vanaf de drukkerij van de Nieuwe Dockumer Courant, fa. Zeij1 en Kuipers tot aan het Karrepad. Later is er bebouwing gekomen. Op de plaats waar nu Het Bolwerk staat was voorheen de Sociëteit Tuinlust, zeer waarschijnlijk was dit vroeger een stuk van de oude Kloostertuin. Toen het Diep, nu het Nauw, is gegraven is de Hof afgescheiden van de Kloostertuin. Het noordelijke gedeelte werd later Oranjewal en het zuidelijk gedeelte bleef Kloostersingel. In deze Thuynen vermaakte zich de gegoede Koopmansstand en later waren het de zgn. Theetuinen (Tuinlust).
Vrijgevochten Waltje
We gaan nu een kijkje nemen op het Vrijgevochten Waltje (kortweg het Waltsje genaamd). Naar wordt beweerd heeft het zijn naam te danken aan de vrijheid die hier eens heerste. Het was allemaal particulier bezit, zelfs het straatje was privé eigendom. Soms was er veel ruzie wat voortkwam uit het gebruik van het recht van dit straatje als looppad. De eigenaars hadden als het ware zich vrijgevochten van Stadsaanspraken.
Aan het Waltsje woonden de oud-Dokkumers, Abram en Sara, verder de fam. Timmermans en dan Bokma met zijn vrouw. In de stad waren ze bekend als "Joede en Jet". Hij was "Oostganger" (koloniaal). Door een schot in zijn been was hij afgekeurd. In Dokkum teruggekeerd werd hij sigarenmaker. Zijn vrouw Jet ventte langs de huizen met pekelharing. 's Zomers ging het tweetal vaak met een bootje er op uit om te vissen. Als ze ergens zaten te vissen had ze de paraplu op, hetzij voor de regen hetzij voor de zon. We zouden de lijst van bewoners nog wel langer kunnen maken maar dan komen we de stad niet door.
We gaan langs de Kloostersingel en beginnen op de hoek bij het Rinse Jetsesstraatje. Aan dit stukje straat staan nog veel huisjes in de oorspronkelijke staat. In de woningen waren vaak kleine winkeltjes die het lang hebben volgehouden. De fam. v. d. Kooi heeft hier jaren gewoond (zie foto). Verder de Kloostersingel langs waren ook lange tijd veel oude panden te vinden, nu is er nog één die er nog wat uitspringt. Ook hier waren winkeltjes, o.a. slagerij van Karel Jousma. Ook woonde er de koopman A. Jousma, die in zijn blauwe kiel en met een zak op de rug bij de boeren langs ging om paardenhaar en dierenvellen (huiden) op te kopen. Ook de kroegjes ontbraken er niet. In een inventarisboek staat dat In 1686 Dirck Pytersen Brouwer een bierbrouwerij heeft gehad aan de "Cloastersingel".
[61]
Spookbrugje voor drukkerij
Het Tiltsje of Drôgersbrugje is opgemetseld van steen, vroeger waren deze brugjes van hout. Het ligt op een driesprong, de ene straat is de Anjelierstraat, deze loopt naar de Fetze, de andere via de Duivehoek naar de Aalsumerpoort en de andere Oranjewal en Kloostersingel. Over de naam van het brugje zijn verschillende lezingen, de ene spreekt van Drôgersbrugje met een r er tussen en dan zou de betekenis zijn dromers of sufferds. Men placht dan te zeggen drôge is droom. Ook las ik dat er verklaringen waren die wezen op afdroging of afstroming van water uit het Nauw dat naar de grachten vloeide.
Dr. P. Sigma houdt het op een naam uit de Germaanse taal en dan betekent het "Spooktille" of brugje. Vast staat dat het een oude naam is die ook verband houdt met de naam gedrocht. We gaan over het brugje naar de Duivenhoek bij de oud Dokkumer bekend als de "Duvelshoek". Deze naam is een verhaspeling van verschillende namen. In oude koopbrieven staat ook de naam van de Vrije Straat. De naam Spooktille is mogelijk ontstaan in verband met de kwade machten (die naar men beweerde) om de Klooster en bijgebouwen heen lopen, maar geen toegang hadden tot de heilige Kloosterterreinen.
Schoenmakerspark
Vanaf de Hogepol gaan we door de Parksteeg. In 1664 was de naam Percksteeg, in 1788 De Parkstraat. Deze straat geeft toegang naar het Schoenmakerspark. In de volksmond sprak men ook wel van 'Leerlooierspark'. Op deze plaats was vroeger een leertouwerbedrijf. Volgens gegevens hebben er zelfs acht kleine touwerijen gestaan. De huiden kwamen binnen van boeren en slagers.
Bij de boeren waren in de herfst veel huisslachtingen voor eigen gebruik. De dominee, de schoolmeester en de arbeiders, ze profiteerden allemaal van deze slachtingen. Vooral in die tijd kwamen er veel huiden en wol binnen.
In de stad woonden nogal wat slagers. In 1840 waren het er tien met twee slagersknechten. Men noemde ze ook wel vleeshouwers of spekslager. Het woord vleeshouwer is soms nog wel op een winkelruit te vinden. Bij graafwerkzaamheden in de stad vindt men dan ook heel wat tanden en kiezen van paarden, koeien, varkens en schapen.
In 1840 waren in Dokkum twee vellenploterijen, één van de fa. Wüst op het Zuiderbolwerk en het andere lag aan het "Schoenmakerspark". In Dokkum waren toen ook zeemtouwerijen. Op de volkstellinglijst komt de naam voor van één zeemtouwerke (vr.) en een zeemtouwerknecht. Van deze industrie is niets meer overgebleven.
Oude kaarten wijzen uit dat vlak bij de stad een tweetal leermolens hebben gestaan aan de Noordkant van de stad. In een aantekening van 1660 schrijft Waringa, dat op een kampke land in de Westerisse de leermolen stond van Daniël Fools (Jood?). Deze leermolen bracht de stampers in beweging die de vellen bewerkten. Deze bewerking was eenvoudiger dan van het leerlooiersbedrijf op het Park.
Nog geen schoenenzaken
In het jaar 1840 was de schoenmakerij op het Park nog in vol bedrijf. De oude schoenmaker nam de maat van de voet net als bij een maatpak. Hij maakte toffels, platte-schoenen (voor de visvrouwen uit [62] Wierum en Moddergat), laarzen en laarsjes, van zgn. vetleer. De zolen werden er onder geplugd. De pluggen waren van vlier en eikenhout. Het plugsnijden was een handigheid.
Zaterdagsmiddags lag het werk stil. De baas ging er dan op uit om de nieuwe schoenen rond te brengen. De schoenen waren zeer sterk met een lange levensduur. Kinderschoenen werden ruim gemaakt op de groei van de voet. Bij het nemen van de maat trokken ze dan een paar extra kousen of sokken aan. De schoenen waren bestemd voor de zondag, daags droeg men klompen. Ook verrichtten de schoenmakers schoenreparaties die werden gedaan door de aankomende leerjongens In 1840 waren er in Dokkum 24 schoenmakersbazen en 32 knechten op de Streek en in Aalsum woonden 2 bazen en 1 knecht en 1 schoenmaaksterke, totaal dus 60 man. Een en ander wijst uit dat het een levendig bedrijf is geweest. Beide bedrijven van schoenmakers en leertouwers stonden met elkaar op goede voet en werkten vaak samen.
Advertentie uit 1819
In een advertentie van 7 sept. 1819 stond het navolgende: De Friese leerlooiers en huidenverkopers berichten dal zij geen huiden willen ontvangen tenzij de snuiten, de horens tot het haar, en de poten tot boven de klauwen zijn afgesneden. Na 1870 is de leerlooierij in Dokkum niet meer beoefend. Tussen 1840 en 1870 kwam de klad er in en zijn de kleine bedrijfjes opgeheven. Het oude bedrijf was niet opgewassen tegen de nieuwe tijd met zijn machines. In 1873 heeft Pieter Dirks Toornstra een gedeelte van 't schoenmakerspark gekocht van Johannes Gerardus Demes en Albert Jans Gleistra. In dit gedeelte waren looikuipen en kalkdobben. In 1874 heeft hij weer een stuk gekocht van Cornelis Takes Schoonlingen. In de koopakten staat de naam van het Leerlooierspark. Later koopt P. D. Toornstra nog een stuk van het Park van Ouwe en Pieter Kuitert. En later waren 't de Gebr. Jilles en Durk die het bedrijf hebben voortgezet.
[63] De looikuipen en kalkputten zijn langzamerhand verdwenen. Het bedrijf was de laatste jaren wolhandel, vellenploterij en drogerij en huidenhandel. Het bedrijf van de fam. Toornstra is nu verplaatst naar het fabriekscentrum aan de Holwerderweg op de Streek en werkt nog op volle toeren.
Woning van stadstolgaarder
Als we het schoenmakerspark verlaten staat links bij het Brugje een oude vervallen woning. Het aparte aan deze woning is dat de zijgevel aan de zuidkant vanuit het water is opgetrokken. Er is een boven- en onderkamer. In de onderste zit een kozijn met een deur met een uitgang naar het Nauw. Door de deur kon men de goederen vanaf de waterkant in de woning afleveren. Ook gaat het verhaal dat de Stadstolgaarders hier hebben gewoond. Ze moesten de tol heffen van de voorbijvarende pramen en snikjes. Dit geld werd in ontvangst genomen door de bovengenoemde deur.
Op de hoek Parksteeg-Achterom staat het woonhuis met veestalling (de laatste in de stad?) van S. Visser. De familie heeft al jaren in het pand gewoond. De ouders hadden er ook nog een klompenhandel bij. Boven op het dak staat nog een springend paardje, dat dienst doet als windwijzer. Naast de woning was het volkskroegje van G. Toornstra. Even verder is de ingang naar de tuin van het voormalige Kantongerecht. Verder nog een rijtje woningen die er de langste tijd heeft gestaan. Hier woonden o.a. Frederik de Leeuw, groentehandelaar, B. v. Knijff, stadsomroeper en ook groentekoopman.
Het Geldloossteegje
Om de hoek begint de Hogepol. Aan het begin is nog een klein smal steegje met een heel aparte naam. De meeste stadgenoten zullen de naam nog nooit zijn tegengekomen, de naam is "Het Geldloossteegje". Het is smal en was eertijds een armoedig straatje. Er stonden vier kleine woningen, zgn. éénkamerwoninkjes. Hier woonden de armsten van de allerarmsten. Later toen de sociale toestanden wat verbeterden zijn de woningen verdwenen en werden het achteruitgangen van de woningen van de voorkant. De naam Geldloossteegje zal wel in verband staan met de maatschappelijke centenkwestie (op zwart zaad zitten).
Dokkumer industrie in 1780
We hebben al een paar keer iets vermeld over Bierbrouwerijen. Maar er was meer industrie in de Stad, hier een opsomming wat er in 1780 in de stad aanwezig was, o.a.: 2 Panfabrieken, 4 vellenploterijen, een leerlooierij, een azijnfabriek, 4 houtzaagmolens, 3 rogge-, 2 pel-, 1 leermolen, 5 pottenbakkerijen, 1 tichelwerk, 10 wolkammerijen, 11 bierbrouwerijen, 3 zoutketen, 11 jeneverstokerijen, 2 zeepziederijen, een tweetal kalkovens, scheepstimmerwerven, mast- en zeilmakerijen; ook waren er goud- en zilversmeden, sigarenfabrieken, stoomoliemolen, cichoreifabrieken, mosterdmolens, katoen- en boekdrukkerijen.
[64]
Nachtwacht Johannes Prins en de pestziekte
In die tijd was het leven veel eenvoudiger en kalmer dan nu. Er is in die ruim 100 jaar veel veranderd. Nieuwe dingen zijn opgekomen en oude verdwenen. Een van die verdwenen dingen is de 'Nachtwacht' die door de stad zijn rondjes moest lopen. Hij moest achtslaap op onraad, brand, roverij enz. Het was een soort politieman. Een van zijn attributen was een houten ratel, die hij gebruikte om onraad te slaan en de burgers te wekken. Nu gebeurde het dat in het jaar 1866 de 'Nachwacht', Johannes Prins door een bewoner uit het Geldeloossteegje werd aangeroepen. Hij vertelde dat een oude buurvrouw al in een paar dagen niet naar buiten was gekomen en dat hij er ongerust over werd. Prins ging eens een kijkje nemen en vond haar in bed. Hij waarschuwde een dokter en ze zijn met zijn beiden naar binnen gegaan. Het onderzoek wees uit dat het een licht geval van cholera was. Er werd afgesproken dat er toezicht zou worden gehouden.
Toen Joh. Prins enkele dagen later op een avondronde in het kamertje kwam bleek dat de oude vrouw was overleden. Toen bij met zijn kaarslantaarntje de oude vrouw belichtte was ze helemaal zwart en er hing een vreemde lucht in de kamer. Prins meldde het geval en kreeg opdracht om de oude vrouw voor zonsopgang naar het zgn. haarhuisje te brengen dat stond op het kerkhof bij de Halvemaanspoort. Als hij dan met een kist in het Geldeloossteegje verschijnt wil niemand van de omwoners een hand uitsteken.
Hij staat er alleen voor en daar de kist niet door de deur kon werd hij buiten voor het raam gezet. Prins heeft het lijk toen in een deken gewikkeld, op een bedplank gelegd en door het raam naar buiten geschoven, en in de kist gelegd. Toen de kist was gesloten waren de buren bereid om de helpende hand te bieden en is de kist op een kar naar het baarhuisje gebracht. Ook heeft Joh. Prins mee geholpen bij choleragevallen in de Strobossersteeg en op andere plaatsen. In een gezin van Kessel waren het een moeder met twee dochters, bij de fam. Rozema bij de Woudpoort vond men op een kwade morgen, een vijftal mensen dat aan de ziekte bezweken was. Het schijnt dat de ziekte op Prins geen vat heeft gehad want hij heeft er geen nadelige gevolgen van ondervonden.
Joh. Prins ontving van Koning Willem III een loffelijke vermelding en een grote medaille, zijn zoon Sipke Prins, ook politieman, heeft de medaille later overgeërfd. Op de achterkant stond een symbool van een Aesculaap, een stok met een slang, op de rand stond 'Ob cives Servatos' (vertaald: voor de dienst aan de burgerij). Op de voorkant stond, door Z.M. den koning toegekend aan J. Prins.
Besmet graan
Nog eenmaal heeft een soortgelijke ziekte in Dokkum gewoed en wel in 1903. Er lag een schip met graan (uit Rusland) voor de wal te lossen. Met de lading was iets aan de hand. Op 10 april werd een van de graanlossers die op de Dijk woonde door een besmettelijke ziekte aangetast. Men sprak van de pest ziekte, de dokters stonden voor een raadsel want ze hadden in de praktijk dit niet eerder meegemaakt. Men vermoedt dat de ratten die in het graanschip aanwezig waren door hun uitwerpselen het graan hebben besmet. Drie huishoudingen nl. van Pol, van Driesum en Jansma werden door de ziekte aangetast en zijn in het jonge Groene Kruis in de Oudemansteeg verpleegd.
Het Nauw ontstaan uit ringgracht om de terp
En dan zijn we bij 'Het Nauw', een eeuwenoud grachtje. Wie weet stamt het zelfs uit de tijd van Bonifatius. Het kleine Dokkum uit die tijd wilde graag beschut zijn tegen het hoge water, bouwde een terp en maakte aan de voet van die terp een soort ringsloot die het terpwater moest afvoeren. Er kwam verkeer over het water en langzamerhand werd die ringsloot belangrijker. Het Nauw was geboren.
Vanaf de Streek gerekend aan de rechterkant was vroeger de Brugwachterwoning waar de famillies Stellema en Hans de Jong en v. d. Ploeg hebben gewoond. Ook was er een kruidenierswinkeltje plus aardappelhandel, en dat was wel zo gemakkelijk voor de schippers die hier hun inkopen deden. Tegenover het vroegere brugje over het Nauw was vroeger een bakkerij die bekend stond als de 'Bakkerij met de Dikke Boom'. Nu stond er voor deze bakkerij wel een meidoorn die elk jaar prachtig in bloei kwam, maar dat zal niet de 'Dikke Boom' van de bakker zijn geweest. Mogelijk heeft er in deze buurt een extra zware boom gestaan maar de naam van de bakkerij kan ook van een vroegere slagboom bij de brug zijn afgeleid.
[65]
Poort met deuren en torentjes in het hoge bolwerk
In de omgeving van de Flapbrug was het altijd zeer druk en levendig. Voorheen was hier 'n poort met deuren en torentjes. Het was de Hanspoort. Het was een knooppunt van straten en steegjes. Ging men over de Hanspoorterbrug dan kwam men langs de Streek via de grote weg van Holwerd naar Leeuwarden. Aan weerszijden van de brug lag het hoge bolwerk, voor het verkeer is het afgegraven, voorheen ging men door een poort onder het bolwerk door, de poort is afgebroken en het bolwerk vervlakt. Vlak bij de brug is de Hanspoorter Dwinger, hier staan nu een rij huizen voorheen stond hier een 'Standard molen' en later de eerste Dokkumer gasfabriek. Dit was een particuliere onderneming. Later heeft de gemeente het bedrijf overgenomen voor f 17.500 en in 1906-1907 is de gasfabriek verplaats naar de van Aitsemadwinger.
Hoe de naam Hanspoort is ontstaan is moeilijk na te gaan. In een geschiedenisboek staat te lezen dat er instructies waren voor de portiers van de Hanspoort, ook staat er iets in over poorten van de 'Hansworterpijp' en van de 'Hanzpoort'. In 1888 komt de naam voor van Hantumerpoort en Hantumergracht maar deze laatste waren geen officiële namen. In later tijd waren er ook die spraken over de 'Streeksterpoârte'. Onder een stuk van de brug aan de Streekster kant waren een drietal pijpen of doorgangen voor de doorvaart van de pramen of schouwen en kleine snikjes. Door deze drie pijpen is de naam de Driepijpstergracht ontstaan.
's Winters een smout plekje voor de reedrieders (schaatsers), voor de kinderen was het een veilig plaatsje, de moeders zeiden tegen de kinderen ‘mûst op de Driepipen blive hûr, hest it wel goed begrepen hé, en niet ûnder de brugge kome'. De naam Driepijpsterbolwerk is buiten gebruik. 't Is nu Westerbolwerk.
't Lûwadder Waltsje
Het ligt aan het Nauw waar de fam. Roolvink nu woont. De naam is in het vergeetboek gekomen. Aan deze los- en laadwal lagen de trekschuiten die via de Dokkumer Ee vv van Dokkum naar Leeuwarden voeren. De paarden stonden op stallen welke zich bevonden tussen de panden 'Kaas uit het Vuistjeé (Roolvink) en Je nut er even ân wénne' (Sonnema). Het smalle steegje is nog aanwezig maar de paardenstallen en de trekschipperij zijn verdwenen.
Wel staat er nog een mooie boom op het pleintje met een stevig hekwerk er om heen.
't Is een Plataan' of balletjes boom Voorheen zat op het hekje een bordje met opschrift. Deze boom is een 'Herdenkingsboom' en is geplant op het 25-jarig jubileum van H.K.H. Koningin Wilhelmina, 1923.
[66]
Verkeer 100 jaar geleden een kwestie van klei en modderreden, paard of benenwagen
Men moet zich van de buitenwegen van ruim honderd jaar geleden niet te veel voorstellen, geen puin, geen grind of klinkers maar modder of kleireden. La de zomer betekende dat zand en stof, in de winter klei en drek. Alleen tussen Leeuwarden en Groningen liep een straatweg. En de verkeersmiddelen beperkten zich tot benenwagen, paard of boerenwagen. Te voet ging het met een stok in de hand en een mand of mars (zak van stof) op de rug. Men kon toen terecht spreken met pak en zak op reis. De broekspijpen moesten vaak omhoog en werden bij de lange zwarte of nassau sokken ingestoken. De vrouwen haalden de 'Fijfschaft' rokken omhoog.
's Winters ging het per sleepslee die door paarden over de vette klei werd getrokken. Als de boerenvaarten 's winters waren dichtgevroren ging 't verkeer over het ijs per slede. De boeren brachten hun producten dan zo naar de stad: kam, boter, tarwe, vlas, enz. Vrachtrijders waren er toen nog niet, soms een hondenkar. Verkeer te water was er wel. De meeste dorpen waren te bereiken langs boerenvaarten en heel veel hoeren hadden een opvaart gegraven naar de boerderij en zo ontstond er te water enig vrachtverkeer.
In de stad waren de wegen en looppaden ook niet zo best. Toen de "Balsteenhandel" in trek kwam werden de wegen en pleinen in de stad verhard. Het vervoer ging toen veel beter. Het stadsverkeer ging per handkar, sleep of kroade (kruiwagen).
Aansteken bij kastelein en kasteleinske
Kwam men vanaf de Streek de stad binnen dan was voor de flapbrug een herberg nl. de "Altena". Daar spande men vaak uit. Het paard kwam op stal en de wagen op een groot plein voor de herberg. Op dit plein was ook vaak een paardenmarkt, want daar stond de "Altena" om bekend. Ook was, het de controleplaats voor de elfstedentochtrijders. Als het in de stad marktdag was trokken de mensen van buiten in drommen naar Dokkum. Daardoor was het zeer levendig in de straten en winkels, en op de markten. Even over de "Hanspoort", op de hoek waar Sonnema is gevestigd, was een grote en drukke herberg. Veel boeren stalden hun wagen op het "Luwarderwaltsje" en de paarden kwamen bij de herberg op stal, als de boeren en boerinnen 's middags uit de stad terugkwamen "bepakt en bezakt", dan moest er eerst nog worden aangestoken. De dames kwamen bij het kasteleinske in de woon- of opkamer, waar de warme stoof 's winters al klaar stond.
Ze dronken thee, koffie of warme anijsmelk. In de thee of koffie kwam dan een grûske (klontje); ze kregen er een stuk koek (kalverpoot) bij. De mannen zaten in de gelagkamer en namen een slokje. Ze spraken over landbouw en veeteelt. Als tenslotte de smoute [= onderhoudende] praatjes waren afgelopen trok ieder weer naar huis.
Is Hogepol wel deel van de terp?
We gaan nu naar de Hogepol of Hogepôlle. Dit is een sterk omhoog lopende straat. Hoe oud de straat is was niet na te gaan. Men heeft wel eens gedacht dat het een stuk van de oude terp was maar bij verschillende graafwerkzaamheden, zelfs tot op grote diepte, kwam er geen terpaarde maar opgevulde grond naar boven, deze was vermengd met Puin van afbraak, ook kwamen er brokken van oude kloostermoppen uit de grond. Van vroegere bebouwing is niets gebleken, zeer waarschijnlijk is deze grond er na de terpentijd opgebracht of neergegooid. Terpvondsten zijn er niet gedaan en er is niets van waarde gevonden. De Hogepol loopt vanaf het Geldeloossteegje [67] tot aan de westkant van Hotel de Beurs. De naam van de straat is niet moeilijk te raden, voorheen sprak men ook wel van de "Hoge Wier" of van de Pôlle.
Op de hoek boven aan de noordkant was de herberg van Wouda. Deze had zijn stalling op de Markt, waar de zoon nu nog woont. Naast de herberg was de winkel van Haakma, handelaar in touw en boerengereedschap, later verhuisden "Lubbert en Sietske" uit de Druivenstraat naar deze winkel (ze was wel groter maar minder gezellig).
Even verder naar beneden stond een achttal vriendelijke kleine woningen. Vier stonden op de Hogepol en vier in de Parksteeg. Ze waren gebouwd voor rekening van de R. K. Kerk. De oudste woningen hadden een geheel eigen stijl, een soort hofjeswoning. Op het dak stonden nogal grote "arkaneels" of zgn. "koekkoeken". Ze waren afgezet met een brede omlijsting. Op de brede voorlijst stonden spreuken. Date et dabitus Vobis (vert.:) "Geeft en U zal gegeven worden". Twee van deze woningen waren in gebruik bij de Groot.
Dit was één van de vijf kuipers die in de stad woonden. Voor zijn werkplaats stond op de stoep, het zelfgemaakte boerengereedschap. Ook verkocht hij grote tonnen. De stadslieverdjes kiepten er vaak één om en dan ging de oude baas achter de jongens aan.
Tante Lena met haar kousen en sokken
Ook woonde in één van de huisjes een "breister". Ze trachtte met dit handwerk een boterham te verdienen. In de stad stond ze bekend als "Tante Lena". 't Was een goede vrouw, altijd druk en beweeglijk. Voor heel wat stad- en dorpsgenoten heeft ze kousen en sokken gebreid. In 1840 waren er dertien vrouwen die dit handwerk uitoefenden. De wol die ze toen gebruikten kwam vaak van huisspinsters die met een spinnewiel de breiwol vervaardigden. Het spinnen is al zeer oud. Bij terpvondsten komen vaak spinsteentjes tevoorschijn (ze zijn te zien in het Dokkumer Streekmuseum).
Toen de fabrieken met garens op de markt kwamen, is het huisspinnen in verval geraakt. Alleen in de oorlog 40-45 is het weer even in ere gekomen (schapenwollen sokken). Van de oude woningen, die toen later verbouwd waren (zie foto) is niets meer te vinden. Aannemer W. Aalsma heeft de woningen gekocht en afgebroken. Hij heeft er nieuwe voor in de plaats gezet. Bij de nieuwbouw is van de oude "arkaneels" nog iets terug te vinden.
Textielmarkt
Op de Hogepol was voorheen de "Textielmarkt". Hier stonden de handelaren met linnen, katoen en wollen stoffen. Er was een drukke straathandel. De zgn. "Poepen" (Duitsers) verkochten hier hun fijne kant en dunne stoffen. In de stad waren ook spinnerijen. In plm. 1850 waren er nog een viertal spinbazen. We zullen er één noemen (zonder de andere tekort te doen) nl. Hermanus Demes. In 1837 stichtte hij in de Oude of "Oldermanssteeg" een "Blauwververij". Ook had hij enige weefstoelen. De wol Imam uit eigen omgeving, het linnengaren uit Groningen en Delft.
[68] In het bedrijf werden een drietal soorten stof gemaakt, het zgn. Vijf of "Fyfskaft", schortenstof (boezelaar) en voerlaken. De stoffen werden gebruikt voor schorten, jakken en rokken. Voor de mannen baaitjes, was er ook nog een soort stof. De opmaak was in rollen van ongeveer 52 el (el is 68 cm.). Ook het zgn. blauwverven was een bedrijf dat door Demes werd uitgeoefend. De grondstof voor een verfbad was indigo. De goederen werden na het verfbad in het Kleindiep schoon gespoeld. De bedrijven zijn verdwenen, alleen de naam het "Blauwververssteegje" bestaat nog. Het is een smal straatje tussen de Koningstraat en de Oldermans- of Oudemanssteeg.
P.S. Bovenvermelde stoffen zijn te zien in het Streekmuseum en in het Vissershuisje te Moddergat.
Per fiets langs de klanten
Op de hoek v. de 'Parksteeg' staat het grossierbedrijf van de fam. Tuininga. De oprichtster was Trijntje Durks Tonnenga. Ze staat op een mooi schilderstuk uit 1815 afgebeeld als jonge vrouw met een oorijzer.
Na haar waren het Durk Kool en z'n zuster Sibbeltje Kool. Vervolgens waren het E. Tuininga en K. Tuininga die de zaken verder hebben voortgezet en uitgebreid. Vooral Tuininga's "koffie" en "thee" waren zeer bekend. Nu is het F. E. Tuininga Kzn., die de zaak geheel heeft aangepast aan de moderne eisen. Ook de Gez. Tuininga hadden altijd een actief aandeel in het bedrijf. 't Is nog één van de laatste grossiers die de zaak voor eigen rekening drijft. In de stad waren voorheen heel wat grossiersbedrijven op dit gebied, maar in de loop der tijden zijn ze allemaal opgeslokt door de grote broers.
Ook bij de firma is heel wat veranderd. Ging voorheen de vertegenwoordiger O. Ringnalda per fiets langs de klanten in de dorpen van de omringende gemeenten (hij was van 1910-1960 aan de firma verbonden) nu gaat het met meer modernere vervoersmiddelen. Want het moet snel gaan. De auto heeft de fiets als vervoersmiddel voor zgn. reizigers, van de weg verdreven.
Naast de fa. Tuininga stond de bakkerij van "Van Duinen". Een woning verder was de winkel van H. Visser, handelaar in zuivelproducten. Visser ging met zijn handkar met opklapbaar deksel langs de klanten om ze van boter en kaas te voorzien.
Tot 1933 kantongerecht op de Hogepol
We komen nu bij een van de grootste gebouwen op de "Hogepol". In de loop der tijden zijn heel wat mensen van allerlei slag door de voordeur naar binnen gegaan. Het waren beste brave onschuldige mensen maar ook boeven en dieven. 't Is één van de Rijksgebouwen in de stad. In het grote brede voorfront bevinden zich een negental raamkozijnen, vijf boven en vier onder met totaal twee en zestig ramen.
In het midden bevindt zich een dubbele deur. Het is een soort poort van een bepaalde stijl. Aan weerszijden staan stenen pilasters met een kroonstuk. Boven de ingang bevindt zich 't zeer mooi "snijraam" met beeldhouwwerk. Het is alleen jammer dat het wapenschild (Je Maintiendrai) het gezicht belemmert. Boven het raam stond "Kantongerecht" (nu uitgewist). Boven de "Kroonlijst" ligt de dakgoot en hierboven staat in het midden een soort driehoek genaamd "Tympanon" of "Tympaan".
Het is opgevuld met mooi beeldhouwwerk (aan de westkant verrot). In het midden een rond uitneembaar raam dat bedoeld is om de vlaggenstok er doorheen te steken. Aan weerszijden bevinden zich gedrapeerde gordijnen met koorden en kwasten. Als de vlag is uitgestoken vormt het één geheel.
Tot 19 december 1933 was in dit gebouw het "Kantongerecht" gevestigd. Om bezuinigingsmaatregelen is het (helaas) opgeheven. Kantonrechter was Mr. Lucas Franciscus Britzel. zeer deskundig in de Ned. Wetten, speciaal op het gebied van de Ned. Wetgeving inzake de Drankwetten.
Verder waren aan het gerecht verbonden, Mr. W. Ruitinga, Griffier, Mr. J. Zaayer, openbaar Ministerie. De gerechtsdeurwaarder was de heer de Vries van de "Hogepol", later deurwaarder Van der Woude. De laatste rechtzitting was op 19 december 1933. De hekkensluiter die voor de balie verscheen was een bekende Dokkumer stadsgenoot, (het misdrijf was van onschuldige aard) de koopman Willem IJzinga, hij reed op 4 november 1933 zonder brandende lantaarn op de Achterweg te Murmerwoude. Het vonnis was f. 3,- of 3 dagen, voor de rechtbank verklaarde [69] hij dat de carbidlantaarn wel door hem was aangestoken maar door de harde wind uitgewaaid. In 1934 kwam de belastingdienst uit de krappe behuizing van de Markt naar het Kantongerecht.
Knippen voor 10 cent
Naast het kantongerecht stond de woning van de conciërge Pijfer, later Dijkstra. Ook de ondernemer van de stoombootdienst Dokkum - Leeuwarden, Broekstra heeft er gewoond. De tegenwoordige bewoner, aannemer Lemstra, heeft het dak en de voorgevel (op monumentenlijst) in de oude stijl opgetrokken. De winkel er naast was van bakker Heerma. We gaan nu naar de overkant van de straat. Bij het Nauw is het zuivelbedrijf (Groothandel) van de fam. Roolvink vanouds in de stad bekend als Roolvink de kaaskoopman. Op de hoek van de Lageweg, waar Damsma de melkboer heeft gewoond, was een groentewinkel van Toornstra. Later woonde er koperslager Zijlstra.
Aan de overkant op de hoek waar 't geheel nieuwe pand van Van der Laan nu is, was de scheerwinkel van Nauta. Ook verkocht hij rookartikelen en ansichtkaarten. Als jongen ging ik hier naar toe om mijn haar te laten knippen voor 10 cent. Het scheergeld voor de mannen was 2½ ct. (botsje) of 3 scheer (= cent). Naast de scheerbaas woonde Pijnakker, horlogemaker, goud- en zilversmid. Ook was hij brillenkoopman. Dokters recepten waren er nog niet en de koopman ging te rade naar de sterkte van de oude bril en aan de hand daarvan werd een andere verkocht. Het ging per nummer 1-10.
Naast Pijnakker woonde wed. Hogeveen. Ze verkocht klompen en andere boerenartikelen, o.a. lange stalbezems van berkenrijs. Deze werden ook gebruikt door straatvegers en baanvegers op het ijs.
Koffie voor karrijders
Voor de winkel stonden karrijders uit Hantum, Holwerd, Ferwerd en Blija. Ze dronken koffie in het veerhuis bij wed. Hogeveen.
Een pand verder waar L. van der Werff de eiergrossier heeft gewoond was de eerste drogisterij van de fam. Hamstra. Vader was zijn loopbaan begonnen in de bakkerij (T. Visser) op de Zijl. Om gezondheidsredenen (ziekte van moeder) verhuisde hij naar Holwerd en werd timmerman. Maar dit lag hem niet en hij kreeg de raad begin een drogisterij. En deze goede raad heeft hij opgevolgd. In 1908 is hij op de Hogepol begonnen als drogist. In 1914 ging hij verhuizen naar het pand waar zoon J. Hamstra het bedrijf later heeft voortgezet en vernieuwd. De zoons hebben het nu op de moderne toer gegooid en het bedrijf is uitgegroeid tot de moderne winkels (4 tal), verspreid over de stad.
Naast de oude zaak was een woning waar A. Ozinga heeft gewoond, oud herbergier Café Spoorzicht. Een huis verder woonde deurwaarder De Vries.
Hiltje's winkel
Hiernaast was de manufacturenwinkel van Hiltje van der Hout, zo stond ze bekend in stad en omgeving. De mensen mochten hier graag kopen, ze voelden zich er vertrouwd en thuis. Pijnakker Jr. woont nu in het pand. Hij heeft de voetsporen van zijn vader opgevolgd en is in het vak gebleven. Verder waren er nog enkele woonhuizen. In één er van woonde de oude Dokkumer familie Ruurd Douma. Dit was een zeer sterke man. Ook woonde hier de scheerbaas Ronner welke familie zeer bekend was.
[70]
We gaan van de Hogepol naar de Lage- of Legeweg. In vergelijking met andere straten is hij extra breed. Dat klopt, want ver terug in het verleden liep er in het midden een vaartje. Bij graafwerkzaamheden is er zelfs een praam boven gekomen. Hij lag schuin tegen de wal van een oud grachtje.
Bomen hebben ze er ook veel gehad, jonge bomen, hoge bomen, acacia's en dan weer helemaal geen beplanting. Het was ergens een deftige straat met veel bekende namen. Dr. D. R. Camphuizen, de bekende dichter, heeft op de 'Leege Wegh' gewoond als vlaskoopman en wever. Bij de Boetebrug, tussen de voormalige woning, winkel en pakhuis van K W. Nauta (nu de Vries) en de autoshow van Stellema stond in de vorige eeuw een kroegje van IJnse Kramer, bijgenaamd 'Ruth'.
Het kroegje bijgenaamd 'Ruth'
Later was het de herberg van Jantse-Ruth. Deze schonk voor vier cent een bom jenever, heel wat arbeiders brachten hier een gedeelte van hun loon dat in de huishouding zo broodnodig was. In een boekje van die tijd las ik het navolgende: Elke morgen ging de 'askar' langs de straten om huisvuil op te halen. Het paard dat voor de kar liep was goed op de hoogte waar hij moest stoppen en waar het iets lekkers kreeg. Zo bleef het ook steevast uit eigen beweging elke morgen voor het kroegje van 'Ruth' staan want men kocht er een 'Rutje' voor vier cent en het paard kreeg een trimpje (sneetje) brood. Vrijdags was het mis met het feest. De asmannen zeiden dan tegen het paard 'dauw mûst deurlôpe want de centen binne op.'
Bierbrouwerij de 'Drie Gekroonde roosen'
Nu we toch met de alcoholica bezig zijn gaan we nog iets schrijven over een bierbrouwerij op de Legeweg. De naam van de brouwerij was 'De drie Gekroonde Roosen'. In 1872 was dit een van de laatste brouwerijen die er mee ophield. Aan de kant van het Nauw is nog één fragment te zien van de drie zgn. Heraldieke rozen.
In de uit het water opgetrokken muur zit nog een stuk van de ingang met aan weerszijden een ijzeren ring. Hieraan werden de pramen met bronwater uit de Bonifatiusfontein vastgemaakt. Ook was er graan aanvoer uit Holland dat door dit poortje naar binnen werd gebracht. Het graan werd in schepen door het Grootdiep aangevoerd en dan met pramen door het Kleindiep via het Nauw naar de brouwerij vervoerd. In het Streekmuseum is nog een roos aanwezig.
'Het Kleine Kantoortje'
We gaan nu naar het eind van de Legeweg aan de westkant. Waar Sprietsma nu woont, stond een burgerwoning, hij was een beetje naar achteren gebouwd met een klein tuintje er voor, in deze woning woonde Sieds van Straten. Hij had hier een soort spaarbank voor de kleine spaarder. Zelf noemde hij het 'Het Kleine Kantoortje'. Voorheen was hij officier en aan zijn uiterlijk was dit ook wel te zien.
Toen ons land in 1940 werd overvallen was hij 65 jaar en nog goed vitaal. Hij was een van de mannen van het eerste uur die als verzetstrijder er in zijn eentje op uittrok om gegevens te verzamelen. [71] Hij bracht het op kaart en stopte het dan in flessen die hij te Rotterdam bij de uitmonding van de rivier in het stromende water gooide; verschillende hebben inderdaad Engeland bereikt. Later gingen de gegevens via kapiteins van coasters naar Zweden. Waren er gegevens doorgekomen dan kwam via 'Radio Oranje' de boodschap (met als codewoord 'Bonifatius'). De Koningin deed vanuit Engeland de speciale groeten aan de 'oude Tippelaar'. Zo noemde ze van Straten.
Op 24 juli 1943 is hij overleden. De bevrijding heeft hij niet mogen meemaken, maar hij geloofde vast dat God op Zijn tijd het vaderland zou verlossen. Als winkelstraat was de 'Legeweg' geen grote uitschieter; op de westkant was de schoenhandel 'Kuitert' die veel reclame maakte met zijn goedkope en sterke schoenen voor de kleine man met een smalle beurs. Aan de zelfde kant waren de kruidenierswinkeltjes van Zijlstra en Rekker. Op het eind woonde Zijlstra de koperslager, later Damsma de melkboer. Aan de oostkant naast v.d. Laan stond een kleine gezellige woning met een klein tuintje er voor. Hier woonde een van de stadsbreisters nl. Griet Bekker. Het was een opgewekte tante. Ze kon haar woordje wel doen, ze breidde met de hand (van 'Laine de Prusse' garen) voor burgers en boeren lange zware 2x2 (steken) onderbroeken en borstrokken en ook kousen (Nassau) en sokken. Later kreeg ze een breimachine en toen ging het wat vlugger. Naast haar woning stond een herenhuis met een zerkenstoep en trap als opgang (deze mooie woning is nog aanwezig. Hier woonde in 1906 ds. C. D. Sax, predikant van de Doopsgezinde gemeente.
Waar het garagebedrijf van Stellema is gevestigd, stond een huis met een oude gevel zoals die in de stad wel meer voorkwamen. Hier woonden de dames Snitjer. Ze hadden houten zonneblinden die meestal half gesloten waren, want de boel mocht niet verkleuren. Ook heeft de bekende stadkoopman "Frederik de Leeuw" hier gewoond. Ze verkochten hier de echte droge "Lemsterbokkings", vijf of zes voor een dubbeltje. In plaats van vlees aten de mensen toen vaak een bokking bij het middagmaal.
Naast het garagebedrijf van Stellema waar nu het magazijn is gevestigd, woonde Hoekstra. Deze verkocht o.a. zuivelproducten van de boterfabriek "Betterwird". Ook was er een klompenhandel. Achter de woning was het kaaspakhuis. Hier is zeer waarschijnlijk voorheen een veestalling geweest want de bouw wees in die richting. We gaan nu naar de overkant van de straat en komen op de plaats waar dhr. Tj. Stellema en Sierksma in 1923 een garagebedrijf zijn begonnen. Voorheen woonde hier W. Kloosterman, een gezellige zwaar gebouwde man met humor. Met zijn garibaldie (dophoed) en paraplu was het een imponerende verschijning. Hij was handelaar in veevoederproducten.
Om de hoek bij Stellema is de Koekebakkerssteeg. Voorheen stond hier een oliemolen, ook wel genoemd de "Olieslagerij". Hoe en wanneer de straatnaam er is gekomen is niet meer na te gaan. Men vertelde dat het in verband staat met het bakken van lijnkoeken, maar dit kan niet juist zijn, want in 1788 was de naam Koekebakkerssteeg er al. De oliemolen is er [72] later gekomen. Bij speurtochten in oude geschriften kwam ik tegen: Inwijding van de Stoomoliefabriek op 28 nov. 1850 van E. ten Oever te Dokkum (waar?, misschien deze?). De laatste eigenaar was Tadema, maar die is er niet rijk van geworden.
Lawaai door olieslagerij
De olieslagerij was een bedrijf dat veel lawaai veroorzaakte; het slaan, stampen (pletten) van de houten stampers was in de gehele omgeving te horen. 's Winters was het de drukste tijd. Dag en nacht was men bezig. De vuren onder de stoomketels werden eerst met turf gestookt. Achter de fabriek stond een korte plompe schoorsteen. Dhr. Stellema vertelde me dat hij de fabrieksschoorsteen heeft laten afbreken. Mijn vader heeft me eens verteld dat hij als jongen werkzaam is geweest in de "oliemolen", ze namen dan aardappelen mee van huis die ze in de hete as lieten poffen (gaar stomen). Een beetje zout en wat raapolie er op en ze aten er heerlijk van (voorloper van patat). Verder vertelde hij dat als zaterdagsavonds twaalf uur, (zondags werd er [73] niet gewerkt), de stampers bleven staan de buurtbewoners dan wakker werden. Ze waren al zo gewend aan 't geluid dat de stilte hen wekte.
Bij graafwerkzaamheden in de oude fabriek tijdens de verbouw ontdekte men een soort gewelf met 'n diepe put. Men is nog aan het peilen geweest met lange latten, maar de bodem was niet te bereiken, wel hoorde men het geruis van stromend water. Mogelijk was het een soort welput. Aan de overkant van het smalle straatje was een tweetal woningen. Hier woonden de fam. Rintjema, later Schregardus en Jan Kool (handelaar). De huisjes staan er nog maar zijn onbewoonbaar.
De handel van toen en nu
Op de hoek van de straat vinden we een oud gebouw. Op de gevel staat Anno 1782. Het is één van de weinige oude pakhuizen die nog in de stad aanwezig zijn. Op de voorgevel staat Koffiebranderij van de fa. v. d. Werff. Deze oude fa. had een Groothandelsbedrijf naast het Stadhuis. 't Was een bloeiend bedrijf met veel personeel. Het bedrijf is opgeheven, ook al mede vanwege de grootwinkelbedrijven die het dergelijke ondernemers zeer moeilijk maakten overeind te blijven.
Af en toe is de koffiebranderij van 't oude bedrijf nog in werking. De v. d. Werff-koffie en thee waren zeer bekend en werden in eigen bedrijf gebrand en gemêleerd.
Op de Legeweg staat ook de Suikerwerkenfabriek Fortuin. In het begin waren de ulevellen met de spreukjes erg in trek bij bruiloften en feesten, nu zijn het vooral de Wilhelminapepermuntjes die het doen. In 1878 zette de zoon Gurbe Jan de zaak voort maar nu met machines. Onder diens leiding werd de fa. gemachtigd het predicaat "Hofleverancier" te voeren. In 1898 is de fabriek tussen Koningstraat en Legeweg gebouwd. Toen dhr. D. Fortuin in 1945 overleed kwam de leiding in handen van de heer H. E. Schuilinga. Naast pepermunt wordt er ook drukwerk geleverd op de Legeweg. In 1902 begon de fa. Schaafsma en Brouwer het bedrijf op de tegenwoordige plaats. In 1906 is het verbouwd en door fam. Brouwer onder de oude naam voortgezet. Veel drukwerk voor de politie komt hier van de pers, bv. de wetboeken die door het Korps Rijkspolitie worden gebruikt, de Politie Almanak en het R.P. Magazine.
Schoenmaker over onderdeur
Van de Legeweg gaan we naar de Westersingel, 's zomers een lusthof en trekpleister voor stadsbezoekers. Er worden hier heel wat plaatjes geschoten. Op de Singel stond een rij kleine gezellige woningen. Hier woonden stadgenoten van het oude stempel, echte Dokkumers met velerlei beroepen.
Bij het brugje op de hoek Koekebakkerssteeg (nu verbouwd) stond het kruidenierswinkeltje van Hendrikus Schaafsma, een rasechte Dokkumer. Als hij in de winkel stond met zijn zwart zijden petje tussen de koffie- en theetrommels, cacaobussen en stopflessen, dan was het net een plaatje. Op de toonbank de handkoffiemolen en het bakje met stenen om de strooppot of zeepkop in balans te brengen. Aan de zolder hing aan een koord de weegschaal die omlaag en omhoog kon worden getrokken; er naast hing een groene slang met
haakjes waaraan de grijze pootzakjes hingen.
Even verder (nu garages) woonde de schoenmaker Albert Wijnands. Graag hing hij over de onderdeur met zijn markante kop en olijke snuit, achter de kiezen een dikke dot B.Z.K. pruimtabak. 't Was net een figuur uit de tijd van de schilder Breughel. Als hij zijn mond opende dan kwam er niet alleen bruin sap, maar ook een stroom van fijne humor los. Zo in de geest van: "Hên je ut al hoort bûrvrouw Zwaantje?" "Watte bûrman?" "Ut war fanmorgen un hele opstand in ut panopticum (was armhuis), ze gongen allegaer hun nêst út".
Buurvrouw niet gediend van Alberts praatjes, klapt de deur dicht. Buurman zegt, "de kenarje gaat weer in ut kôuwke".
Op het Noordeinde van de Singel staat nog een grote woning. Voorheen is hier een herberg geweest, ook was het een woonhuis van het hoofd v. d. chr. school (Klaver), nu kaashandel Visser. De Westersingel is ontstaan bij de vestingbouw van 't Westerbolwerk. De woningen zijn gebouwd in 1580. De naam is een tegenhanger van de Oostersingel aan de oostkant van de stad. In 1616 tot 1650 was het de Westercingel. In 1664 de Westerzingel en van 1788 tot nu toe is het Westersingel.
[74]
Lange sabels, en vurige paarden
Als u vroeger op de Legeweg gelopen had, was u vast en zeker de mannen met hun imponerend uniform van de Marechausseekazerne tegengekomen. Ze waren rap met de gummistok of de lange sabel en hun paarden vurig. Of u ontdekte de drankvrije leeszaal, opgericht door de Blauwe Knoopdragers die daarnaast, al ver hun tijd vooruit, Straatoptochten hielden. Tijdens de kermis was de Legeweg helemaal een trekpleister met al de kramen en tenten.
Dat alles is voorbij en weg. Maar de vriendelijke kerk van de Verenigde Doopsgezinde en Remonstrantse Gemeente uit het jaar 1815 staat er nog. Het eerste begin van de gemeente is te vinden in de "Oude- of Oldermanssteeg". Hier stond een groot gebouw in de vorm van een pakhuis. 't Was gebouwd in 1663, het diende als kerk (schuilkerk). Hier kerkten de zgn. Jan Jacobsgezinden (variatie van verschillende groepen) Menisten en Doopsgezinden. Het heeft tot 1800 dienst gedaan, later is het gebouw in gebruik geweest o.a. als school, armkamer, ziekenbarak, soepkokerij, stempellokaal (werklozen), timmerwerkplaats en het laatst als Vogelmuseum.
Later kerkte men in het gebouw op de Oranjewal, waar nu drukkerij Zeijl en Kuipers is. Het gebouw aan de Legeweg is op 19 dec. 1852 in gebruik genomen.
De Nauwstraat is een nauw straatje. De naam zegt het al: nauw en kort. Gelukkig is er één richtingsverkeer, want anders was het niet beste voor de winkelende mensen. Het is ook een oud straatje. In 1888 sprak men van de Nauwe straat.
Op de hoek waar Joh. Stellema woont was het gruttersbedrijf van fam. v. d. Werff met een pakhuis naast de winkel.
'Meisjes Pak Doornbos'
Dan kwam bakker Bontekoe. Deze bakte 'Dokkumer Balstenen', een soort zoet hard gebak. Naast Bontekoe was weer een bakkerij, waarin de echte Dokkumer taaitaai werd gemaakt. De naam was M. P. Doornbos. De jeugd maakte van de naam 'Meisjes Pak Doornbos'. Ergens anders in de stad woonde, hoe kan het, een bakker K. J. P. Driehuis; en dat werd prompt 'Kom Jongens Pak Driehuis'. Naast de tweede bakkerij was er de schoenhandel J. v. d. Heide, de drogisterij van Zijlstra (nu Werkman) en op de hoek fietsmaker Tj. Hogeveen. Aan de andere kant van de Nauwstraat zat ook al een fietsmaker, nl. Vellinga, een korte vlugge man. Hij had textielhandel Heeger en een kruideniersbedrijf 'Albino' naast zich. En dan kwam H. J. de Jong, een koopman van het oude stempel die dan ook tevreden kruideniersklanten kende.
Na een paar woonhuizen kwam op de hoek (nu Margriet) de sigarenzaak van echtpaar Banga. Ook verkocht men er touwwerk. Boven de winkel was een werkplaats. Hier stonden de naaimachines die benodigd waren voor het in elkaar naaien van de jutezakken, bestemd voor de verpakking van zaden, granen, aardappelen.
Langs een blauwzerken trapje gaan we naar de walkant. Hier is de Turfmarkt met zijn achteruitgangen van de woningen in de Nauwstraat. Vele onderverdiepingen werden gebruikt als keuken of opslagplaats. Vanaf de Zijl is het een prachtig gezicht met de bruggen op de achtergrond en aan heide zijden van het Kleindiep de rijen woningen; vooral toen voorheen ook aan beide wallen rijen bomen stonden en de schepen of pramen heen en weer voeren of aan de wallen lagen te lossen of te laden.
Zuivel uit de Wouden, vis uit Wierum
Van de Nauwstraat komen we op de Suupmarkt. Zo we reeds eerder vermeldden was hier de verkoop van zuivelproducten en de visafslag. De zuivel kwam meest uit de Wouden en de vis uit Wierum of Moddergat. In 1664 staat te boek de Groote Suypmerckt. In 1888 was het de Zuipmarkt. Dit laatste had met de zuivelhandel niet veel te maken. Het is later dan ook weer veranderd in Suupmarkt.
[75] Naast het Gemeentehuis staat het voormalige bedrijf van v. d. Werff (de laatste tijd gebruikt als meubelmagazijn van de fa. Harms). Hier loopt het al eerder genoemde steegje met de oude naarm de "Oldermanssteeg". Dit staat mogelijk in verband met de Magistraat de Olderman. Het steegje loopt evenwijdig met de Hoogstraat en Koningstraat bij de terp op, aan 't eind zijn twee smalle steegjes die uitkomen op bovenvermelde straten. Het wijst in de richting dat deze steegjes vanouds terppaden zijn geweest. Vorige beschrijvingen vermelden dat in 1664 de steeg werd genoemd de Oldermanssteeg en ook wel de Oudermanssteeg. Dit laatste doordat er een zekere Anna Ouderman heeft gewoond.
We zullen het maar op de eerste naam houden, want het is zeer wel mogelijk dat het woonhuis van Olderman in de Hoogstraat heeft gestaan, maar dat de steeg langs en achter zijn woning liep. In het midden van de steeg is nog een aftakking naar de Koningstraat, het is 't Blauwververssteegje. Dit als aandenken aan de voormalige drukkerij en ververij van kleding, de zgn. blauwververs. In de steeg was het koetshuis van de veearts Hubbenet die in de tweede woningen op de Suupmarkt heeft gewoond (naast schilder Boersma).
[76]
We komen nu bij een heel oud stukje Dokkum, de Diepswal aan het Grootdiep. Vroeger was dit een belangrijke zeehaven. Vanaf de Lauwerszee voeren de schepen door het Dokkumer diep tot in de haven die voor en in de stad was. De haven lag voor eb en vloed, het water vloeide door de Eemonding tot aan de westkant van de stad (bij Oudzij1). Dokhum lag aan een zeegat of inham in de Friese kust. Als we uit de richting Oostrum komen dan zijn we op de oude zeedijk of zeekering. Deze loopt door de Lange Oosterstraat tot aan de Rodewinkel op de hoek van de Hoogstraat. Bij graafwerkzaamheden van de Hema in de L. Oosterstraat kwamen er nog oude stukken hout, schelpen en zeeklei naar boven.
Tot 1729 eb en vloed in Dokkums haven
De oude haven is nog duidelijk te zien. Ga maar eens op de Kettingbrug staan bij de Halvemaanspoort en zie in de richting van de Zijl. 't Is een prachtig gezicht: in de haven stonden houten "dukdalven" waar de schepen aan vast werden gemeerd. Tot 1729 stond de haven in verbinding met de zee. Aan de noordkant van het Grootdiep was een hoge wal. Mede daardoor is de naam Diepswal ontstaan. Van boekhandel Bergsma tot aan de woning van de pompmaker de Vries bij de Hoogte is het Verlengde Diepswal en verder tot de brugwachterwoning is het bij de Halvemaanspoort.
Er stond op de hoek van de Diepswal, waar nu hotel "de Posthoorn" staat, een herberg, die de naam droeg van de "Blauwe Clok". In beschrijvingen van 1686 staat dat op 12 nov. 's nachts door een stormwind het zeewater over de Zijl en Woudpoort vloeide en bij de "Blauwe dok" vijf voet hoog was. In 1700 zijn de bezittingen van de stad te boek gesteld. Hier staat dat a. de stad toebehoorde een waterlossing die liep van het huis van Gabe Jans tot achter het huis de "Clok". Uit een beschrijving van 1722 stond te verkoop een Huisinge en Herberg de "Blauwe Clok" bewoond door Minne Sijmens. De "Ook" is later verkocht en verbouwd of afgebroken. In 1751 komt de naam voor van "de Posthoorn"
Begin en eindpunt van de 'postkoets'
Bij de Posthoorn was het begin en eindpunt van de Postkoets die via de kleidorpen de verbinding met Leeuwarden onderhield. Voor op de bok van de postwagen zat de koetsier. Als hij in aantocht was dan blies de koetsier op de "Posthoorn". Eén van de koetsiers heeft gewoond in de Koningstraat. Achter in de koets zat de conducteur die verantwoordelijk was voor de aflevering van de post. De Posthoorn heeft hieraan zijn naam mogelijk te danken. In 1751 komt de naam van de Posthoorn weer voor in verband met de schapen- en lammerenmarkt. Deze was achter de Posthoorn en op de Kl. Breedstraat.
Tentjes met oliebollen, bloemen, vis en fruit
Op de Diepswal was altijd veel drukte en vertier. Op de wal stonden tentjes met oliebollen, bloemen, vis en fruit. Ook was er wel eens boelgoed. Bij de Zijl lag de schipper Rienk Dubbelinga van Schiermonnikoog met zijn zeilschip. Bij hotel "de Benthem" lag de Engwierumer boot van Fennema en [77] verder waren er de aanlegplaatsen van de beurtdienst op Groningen en Leeuwarden.
Ook lag er het zeilschip van Drukker van Harlingen. Deze bracht o.a. zeezout uit Harlingen naar Dokkum, bestemd voor Pekelsma. Deze woonde in de L. Oosterstraat. Het zout werd gebruikt om het geslachte vlees in te pekelen als ook voor de bereiding van zuurkool.
Trapjes aan de waterkant
Voor de Posthoorn was een rij trappen, die afliepen naar het water. Hier lag ook een bootje van de Rijkswaterstaat. Dhr. Miedema die op de Koornmarkt woonde ging hiermee op inspectietochten langs de provinciewallen en -bruggen. Later lag dit bootje aan het Noorderbolwerk bij de Gasfabriek in een zinken botenhuis. Verder waren er twee aanlegsteigers, de "Amsterdamse" voor de "Stânfries" en "Koophandel", de "Rotterdamse" voor de "Hunze" boten. Deze diensten zijn in de loop der jaren door het snellere wegvervoer overgenomen. 't Gaf een levendige aanblik al dat verkeer te water en op de 100 01 laadwallen. Maar dit alles leeft alleen nog in de herinnering, 't is historie.
'Buitenvaarders'
In 1840 waren er in Dokkum nog een tweetal zgn. "Buitenvaarders", (kustvaarders). Het waren Rinickes (= Rienk) Visser. Deze woonde op de Oostersingel. De tweede was Geert, Andries, Brouwer. Op zijn 63e 1000 0000 hij met zijn zoons Andries de matroos en Gerben de varensgezel op het Noorden. Ze vervoerden de lading per "Kofschip" of "Hekschuit". Op de heenreis naar de Scandinavische landen 500000 00 in ballast. Dit waren vaak dakpannen en bakstenen, op de terugreis was het hout voor de Dokkumer Houthandelaars. In 1840 waren het Jan Helder, Gorter en van Assen; later in 1867 was het Oberman en anderen die hout importeerden. Een "Hekschip" was 66 voet lang en 14 voet breed, een "Koffe" 48 voet en 12½ breed. Ze werden op Friese hellingen gebouwd.
Naast de Posthoorn was een bakkerij, voorheen bewoond door Hoffman en later door Hamstra, ze waren bekend om hun Jodekoeken. Er naast was het smalle manufacturenwinkeltje van Bijl, een oude baas met lange bakkebaarden en een lange Goudse pijp is de mond, op zijn hoofd een zwart kalotje (een joods type). Ook heeft de ingang de hotelhouder met zijn verder tafel en stoeltjes voor de gas-onster koffer van een handelsreiziger. de ene naar de andere grossier of van Hamstra en de winkel van Bijl.
hier een goudsmid Douma gewoond. Verder was er de banketbakkerij van Sietsema. Deze leverde veel banket aan boeren families rondom Dokkum. De karrijders namen het gebak mee in houten dozen. Als ze er mee terug kwamen brachten we als jongens de lege dozen naar de eigenaars en kregen een stuk nors, is korstekoek of koekjekruimels. Die lagen al voor ons gereed in een stukje papier.
Het Ankersmidsteegje
Op de plaats waar de fam. Harms nu woont, was de kruidenierswinkel van Adriaan Buwalda. Deze winkel liep door tot de Lange Oosterstraat. Deze Dokkumer verkocht o.a. lekkere rozijnen voor 8 of 10 cent per pond. Naast dit pand was een smal steegje (het is er nog wel, maar afgesloten), dit was het Ankersmidsteegje. Mogelijk heeft hier een ankersmid gewoond die scheepsankers repareerde of eelt maakte.
Waar nu Modehuis Visser is, woonde vroeger Buwalda die een rijwielzaak had. Daarnaast staat een groot woonhuis met een trap. Men noemde het wel 'Het huis met de Schonegevel’. Het is later gekocht door de oude Dokkumer familie Brouwer.
Aan de overkant van het steegje kocht ene Brouwer in 1877 een koperslagerij. Hier werkten toen 8 knechten. Ze maakten o.a. koperen melkoorden, langwerpige bakken waarin de boeren de melk koel konden bewaren (melkbussen waren er toen nog niet). De woning heeft een prachtige binnenbetimmering met fijn beeldhouwwerk boven en op de deuren.
Het koperslagerssteegje dankt zijn naam aan deze oude koperslagerij. Voorheen was de naam ook wel het Brouwerssteegje. De fam. Brouwer waren vanouds de beddenmakers van de veren- en later de kapokbedden.
[78]
De Diepswal kan veel vertellen
Op de hoek van Hoogstraat en Diepswal staat een oud gebouw waarin nu de 'Rode Winkel’ is. Als dit huis ogen en oren had en het kon vertellen, zouden we verhalen horen over oproer en feesten, bezetting en vrijheid, die zich allemaal voor haar deur afspeelde.
Heel wat bedrijven hebben in dit gebouw geprobeerd hun koopwaar aan de man te brengen. o.a. dhr. I. A. Berghuis die er in het begin van deze eeuw met de molenaarsdochter van Ropta een sigarenzaak begon. Naast Berghuis was de hoeden en pettenmakerij van Vlaskamp. dan kwam de lingeriewinkel van Symen Ozinga. Nu is er ongeveer een zelfde bedrijf (van Terpstra-Wolkes winkel). Daarnaast was de schoenenzaak van H. de Bruin.
Dan kwam de grote oude herberg "de Benthem". Dit was een zeer drukke herberg, een zgn. Handels Herberg. Er was hier o.a. een graanbeurs en ook kwamen hier de veehandelaren om met de boeren af te rekenen. Voor de ingang hing een ijzeren uithangbord met het opschrift "Hotel de Benthem" (dit bord is in het Streekmuseum aanwezig). Dit hotel had evenals een groot gedeelte van de panden op de Diepswal een achteruitgang aan de Lange Oosterstraat. Hier waren de stallen voor de paarden van de bezoekers. Oude Dokkumer veedrijvers met klinkende bijnamen (ik heb er heel wat op papier) verzorgden de paarden, ook was er een veerhuis, opbergplaats voor de goederen van de vrachtschepen. In de herberg waren feesten, uitvoeringen en vergaderingen.
Rumoerige schippersfeesten
Voorheen was dit ook de plaats van het ”Gilde van de Grootschippers". Deze hielden hier hun leesten en vergaderingen en dat was vaak nogal rumoerig.
We komen nu nog even terug op het pand van Harms. Achter in de Lange Oosterstraat zit een gevelsteen met een ,,Rood Springend Hert" en als jaartal 1586. 't Is dus al een oud gebouw. Vroeger is het een herberg geweest niet de naam: "Het Hert". Mogelijk is de naam ontstaan en ontleend aan Ps. 42 waar gesproken wordt over het dorstige Hert. Dergelijke afbeeldingen werden vroeger wel meer gebruikt. In de 18e eeuw komt de naam voor van "Het springende rode Hert".
Compagnie van haringvissers
In 1701 toen Dokkum nog zeestad was is er een Compagnie opgericht van Haringvissers. Hier komt ook de naam in voor van Hendrik Schonegevel. De rederij bracht veel leven en werk in de stad, o.a. voor de touwslagers, mast- en zeilmakers, scheepsbouwers. enz. Deze rederij had in de L. Oosterstraat een haringpakkerij. De haringen werden hier gezouten en in vaten verpakt. Ze werden o.a. ook vervoerd naar het buitenland. De rederij kon echter geen stand houden en in 1715 is ze ontbonden.
In het pand waren ook grote graanzolders aanwezig. Bij een vertimmering waren de zware balken nog duidelijk te zien, ze verkeerden nog in zeer goede staat.
Op de hoek van de Diepswal bevindt zich een boekhandel onder de naam I. Bergsma v.h. A. Schaafsma. 't Is een fraai ruim pand met een viertal etalages aan de voorgevel. Op de beide hoeken zit onder de brede lijstgoot een embleem van "Mercurius", de god van de "Dieven", "Koophandel" en "Dichters".
Op één ding wil ik nog even wijzen, het is de zonnewijzer die aan de zijmuur zit; ik vermoed dat het de enige is van dit soort die in de stad te vinden is.
Op 25 nov. 1853 stond in een advertentie, dat bij dezelfde boekhandelaar te koop was het boekje "God zorgt voor ons". Speciaal voor jonge kinderen.
De zaak is opgericht in nov. 1847. In 1926 is dhr. F. Bergsma op 15-jarige leeftijd bij zijn vader in de zaak gekomen. Zijn eerste werk was het uitschrijven van rekeningen. In de kop van deze rekeningen stond o.a. "gevestigd" in 1847 en dat maakte wel indruk op hem.
Sinds 1 jan. 1945 wordt de zaak gedreven door F. Bergsma (sr.) en I. F. Bergsma (jr.).
Naast het pand van Bergsma is de achteruitgang van een bakkerij. Hier woonde B. Zijlstra en later Krol. Dan [79] komen we bij een groot pakhuis. 't Was het rijwielbedrijf van R. Wiersma, horloge- en stadsklokkenmaker, wonende op de Kl. Breedstraat. In dit bedrijf werden niet alleen fietsen gerepareerd maar ook gefabriceerd. Als jongen van 15 jaar heb ik hier mijn eerste nieuwe fiets gekocht voor f. 22,50; het was een monsterfiets. Tjeerd Hogeveen en Joh. Visser waren de fietsmakers.
Zee-admiralen aan het Grootdiep
We komen nu bij een klein pleintje. Hier ligt nog een oud anker. Men ziet hoe ze vroeger werden gemaakt. Het ligt voor het "Admiraliteitshuis", ook wel genoemd "Zeekantoor". Toen in plm. 1582-83 Dokkum militaire basis of vesting was geworden werd besloten door de Staten van Friesland en Groningen een "Admiraliteitscollege" op te richten in Dokkum. De eerste vestiging was in 1597-1645 in het "Mockemahuis". Dit was een groot gebouwencomplex. In 1618 is op deze plaats het Admiraliteitsgebouw gekomen. Ze hebben dus op ongeveer dezelfde plaats gestaan.
Dit gebouw was een "Zeekantoor" en had tot taak de beveiliging van de Scheepsvaart wat gebeurde met oorlogschepen. Verder was ze belast met het heffen van rechten en hield controle op de in en uitvoer. 't Was een soort belastingkantoor. Ook was in het gebouw de opslag van voedsel en water voor de contrôleschepen.
Dokkumer Marine Eskader
Het Dokkumer Marine Eskader van de Friese Marine bestond uit vier schepen. De grootste had 16 kanonnen aan boord. De marinehelling was er vlak tegenover. In 1645 is het”Zeekantoor” overgebracht naar Harlingen (de Dokkumer haven verzandde) en is de marinehaven buiten gebruik geraakt. Het hellingbedrijf is toen nog wel doorgegaan. In het Admiraliteitsgebouw is ook een "Bank van Lening" geweest en verder de "Latijnse School". Het laatst was 't een Huis voor Ouden van Dagen, zgn. "Armhuis". Het gebouw is een bezichtiging wel waard vanwege de bouwkundige betekenis. We vinden een lange gevel aan de binnenplaats met boven de raamkozijnen "Kopfiguren", verder een prachtig toegangspoortje met forse deuromlijsting, aan de zijkanten metselwerk met bergsteen, er boven Obelisken. Er tussen pilasters met maskers en de wapens van Friesland en Groningen. Als afsluiting een "Leeuwenkop".
Aan de straatzijde (L. Oosterstraat) is nog een poortje met er boven een beschadigde kop. Binnen in het gebouw is ook nog wel het een en ander aanwezig en men kan dan meteen "Het Streekmuseum" bezichtigen. Hier ligt nog heel wat uit oud Dokkum. Men vangt dan twee vliegen in één klap.
[80]
Steegjes waren brandgangen; emmer voor emmer uit de gracht
Tussen het 'Admiraliteisgebouw' en de Baptisten kerk ligt de smalle Schoolsteeg. Het geeft verbinding met de Lange Oosterstraat en loopt dan verder naar het Noorden. langs de Molenbuurt en mondt tenslotte uit in de Korte Oosterstraat. Het steegje werd ook wel het 'Franse' en bij de jeugd 't Spokesteigje genoemd. De naam Schoolsteeg herinnert aan de Latijnse en de Franse school. De naam 'Spokesteigje' is mogelijk ontstaan omdat er 's avonds weinig verlichting in het steegje was en dat deed beslist wat spookachtig aan. Het laatste gedeelte bij de Molenbuurt is nu afgesloten, de PTT heeft het steegje en voormalig Schoolhuis in gebruik. In de Molenbuurt stond vroeger ook nog een graanmolen; op de kaart van 1565 staat hij aangegeven In de stad zijn heel veel smalle steegjes. Een brandweerman vertelde dat het oorspronkelijke brandgangen waren. Ze monden allemaal uit op een gracht of diep. De bestrijding geschiedde toen met brandemmertjes, die van man tot man werden doorgegeven.
We komen nu bij de Baptisten Kerk. Voorheen was hier een oud pakhuis, gebouwd in de stijl van de pakhuizen die toen aan het Diep meer voorkwamen. Op de Dijk staat er nog één (nu vergaderlokaal). In deze pakhuizen was de opslag van de aangevoerde goederen. In bovengenoemd pand was vlas en hennep (uit Riga). Ook is het gebruikt als meelpakhuis. Later had de fam. Tilkema er de verkoop van schippersbenodigdheden, zoals verf, lakken, teer, carboleum, kwasten, enz.
Christ voor witkalk
Eén van de oude knechten was Christ Rozema, in de stad bekend als 'Christ'. Moest men verf of witkalk of iets van dien aard gebruiken, dan was het gezegde: even naar 'Christ' om dit of dat. Ook voor het inzetten van vensterramen kon men bij 'Christ' terecht. Het verfpakhuis is later verhuisd naar de Boterstraat.
Naast de kerk is de keurige woning van de fam. Hazenberg. Het voorfront met zijn dubbele deur komt prachtig uit en past zeer goed in het geheel. Achter de deur is een brede hal van baksteen opgetrokken. Als straks het er naast gelegen pand een opknapbeurt krijgt en mogelijk nog andere panden, dan kan dit weer een prachtig geheel worden.
Huis met zwart paard
In deze buurt stonden grote gebouwen o.a. Het Equipage Huis" van de Admiraliteit, dat diende als opslagplaats voor scheepsbenodigdheden. Er omheen stonden gebouwen die er bij betrokken waren o.a. paardenstallen. In het pand waar we nu voorstaan zit in de gevel een steen met een "Zwart steigerend Paard", vaak genoemd het huis met het "Zwarte Paard". Het is 18e-eeuws. 't Is een paard van een Fries ras, lange staart met behang aan de voeten en ook de manen wijzen in die richting. Het ras komt voor op de zgn. lager gelegen gronden tussen Staveren en Dokkum, zowel op zand- als kleigronden. Ook is wel beweerd dat er een bierbrouwerij is geweest. De eigenaar wilde dan aantonen met het steigerend paard dat er wel wat temperament in het Bier zat. We zullen het hierbij laten en gaan nog iets schrijven over één van de laatste bewoners.
Het schipperswinkeltje
Het was een aardige gemoedelijke oude baas, zijn naam was Folkertsma. Hij had hier een klein schipperswinkeltje. Als de oude baas moest rekenen dan deed hij dit op een zwart geverfd plankje; als krijtje gebruikte hij een stukje stijfsel. Hij schreef geen cijfers maar tekens en rekende met Botsjes: 2½ ct.; Stúvers: 5 ct.; Stoters 12½ ct.; Skellings: 30 cent.
In het winkeltje was een zwarte toonbank. Op het eind stond een koffiemolen (groen met goud) en bij het raam als afscheiding een zwart hoekje van fijn latwerk (waaier model). Op de toonbank het bekende bakje met stenen om de porseleinen stroop of zeepkop gelijk te maken op de weegschaal die aan de zolder hing. Boven de toonbank hing de slang voor de puntzakjes. Op de stellingen stonden houten vaatjes en ronde bussen groen geverfd met mooie cijfers (ik heb nog een soortgelijke bus met cijfer 8). Verder waren er stopflessen met kaneelstokken, nootmuskaat, pepermuntballen, rolletjes cichorei, schoencrême Glim. Er hing een plaat met het opschrift "Wees slim gebruik Glim". Verder stijfsel verpakt in een [81] houten kistje, afgedekt met blauw papier; schuurpapier, bezems en boenders, die gemaakt werden in het Borstelfabriekje van de fa. Metz in de Hoogstraat. Aan de zolder hing een petroleumlamp (Belg. lamp met grote blaker). Ik heb het even uitvoerig beschreven want dit soort winkeltjes bestaan er niet meer. (alleen één op de Zaanse Schans).
'Pompe of verzuipe'
We vervolgen onze tocht en komen op de hoek waar een Pompmaker heeft gewoond. In 1840 was er in Dokkum al sprake van pompmaker. Deze maakten van ronde balken waterpompen. In de lengte werd er een rond gat in geboord (handwerk). Deze balk kwam dan later in de grond en kreeg dan aansluiting op het grond- of welwater. In het gat kwam een zuiger en boven op de pomp zat een zwengel. Hiermee kon men het water dan oppompen. Iedere boer had er één bij de boerderij en ook in de stad waren ze aanwezig. De laatste die ik zag kwam kortgeleden uit de grond op de Hoogte bij de verbouwing van de oude veestalling van de fam. Koopmans. Hij ligt nog op het terrein. Ook maakte de pomp- of maatmaker waterpompen die als het houten schip lek was er voor moesten zorgen dat het water uit het schip bulten boord wordt gepompt. We kennen de uitdrukking "Pompe of verzuipe". (De turfschipper uit Breda maakte hier listig gebruik van).
Pompmaker de Vries, de laatste pompboorder, werd in het bedrijf bijgestaan door zijn echtgenote. Van oude schippers en Dokkumers heb ik wel eens gehoord dat ze nog een betere kijk had op het boren als de baas; om een gat recht door de balk te boren was echt vakwerk. In de stad hebben wel meer pompmakers gewoond; één op de Hoogte, Postmus, en één op de Dijk in een steegje wat niet meer aanwezig is. Ook dit oude bedrijf is niet meer in de stad te vinden.
Op de hoek van de Hoogte staat ook nog een groot oud herenhuis. Het laatst was het in gebruik bij Deurwaarder v. d. Woude, voorheen was de eigenaar Notaris Westra. Ook kantonrechter Britzel heeft hier gewoond.
Zoutziederij schuin tegen de oude zeedijk
We gaan nu in de richting van de Halve Maanpoort, voorheen was dat de Oosterpoort. Dit is een stukje oud Dokkum. De woningen die hier staan, waren gebouwd aan of op de schuine helling van de oude zeedijk.
Als we een oude plattegrond van de stad bekijken dan was alles niet vol gebouwd. Wel stonden er "zoutketen". Oude geschiedschrijvers vermelden dat ze 1650 al aanwezig waren. Ook stond er bij vermeld dat in 1748 er een hoop drukte is geweest met pachters van de "Zoutketen". In de 18e eeuw waren er nog een drietal aanwezig; één op de Vleesmarkt, één op de Verlengde Diepswal, en één bij de Halvemaanspoort. In een advertentie van 18 jan. 1822 stond: Te Koop de Zoutkeet de "Eenhoorn", te bevragen bij I. Fokkema. Op 21 maart 1822 was de Zoutkeet te koop van G. A. Brouwer.
[82]
Van dit oude Zoutziedersbedrijf vinden we nog iets terug in een afbeelding op een gevelsteen in de rijkversierde topgevel in het pand no. 15/17 bij de Halvemaanspoort. De voorstelling is een in werking zijnde "zoutziederij" en heeft als jaartal 1739. Het werd genoemd "De Gekroonde Zoutziederij". Ook de naam de "Zoutsteeg" (even verder) is nog een herinnering aan dit oude bedrijf; in de steeg stonden de kleine woningen van de arbeiders die in het bedrijf werkzaam waren. Ze moesten het zeewater dat gebruikt werd verdampen in zgn. zoutpannen. Het zeewater werd aangevoerd in houten schepen, die het boven de eilanden Schiermonnikoog en Ameland vandaan haalden.
Volgens D. J. Kamminga is hier nog een steegje geweest nl. de 'Scritsteeg'. Ik las in oude papieren dat in 1717 een smederij werd verkocht die in de 'Scritsteeg bij de Halvemaanspoort' stond. Waar deze steeg is geweest was niet meer uit te vinden. 't Zal wel een smal steegje zijn geweest, want de naam Scrit betekent een Hap, trêd of schrede.
Postbode liep elke dag van Dokkum naar Oostmahorn
We gaan nu naar de Lange Oosterstraat. Op de hoek waar Atema nu woont was een winkeltje en daar woonde toen een postbode van het oude stempel, nl. L. Harms. Op 8 jan. 1881 werd hij belast met de zgn. 'Bodenloop'. Deze liep van Oostmahorn over Anjum, Morra, Metslawier, Wetzens en Aalzum naar Dokkum v.v. Op verschillende plaatsen moest hij de postbussen ook nog lichten.
Deze dagelijkse tocht moest gebeuren op lijn twee (te voet) met alles op de rug. Weer of geen weer hij liet geen verstek gaan. Soms ging het door bergen sneeuw en over gladde modderwegen maar hij bleef er gezond bij. 't Was een prettige oude baas met fijne humor.
De neutjes stonden al klaar
We gaan wat huizen overslaan en komen op de hoek van de "Schoolsteeg". Oude Dokkumers spraken ook wel over de "Turfdragerssteeg" maar dat was geen officiële naam. Het stond er wel mee in verband.
In dit hoekpand was een "volkskroegje". De eigenaar was Van Rijs. De kroegbaas was ook mandenmaker. In dit kroegje kwamen veel arbeiders om hun "neutje" of "wippertje". 's Middags om 12 uur stonden de glaasjes al klaar en voor ze dan naar huis gingen wipten ze er vlug één achterover. Aan het eind van de week was het dan afrekenen .In dit kroegje kwamen ook de "Turfdragers" bijeen. Hier werd uitgemaakt (om gedobbeld) wie de turfschepen zouden lossen en wie de turf bij de afnemers zou bezorgen. Dit laatste gebeurde in "turfmanden". Deze had de kroegbaas dan al klaar staan, want hij moest zorgen dat de manden in goede staat bleven. Als het werk gebeurd was waren de kelen natuurlijk droog door het turfmot en moesten ze weer doorgespoeld worden.
Op stap met oud brood
Aan de oostkant van het steegje was een bakkerij. Hier woonde Dirk Groen. Op een bord aan de straat [83] stond "Scheeps Bakkerij". Hier kwamen dan ook veel schippersvrouwen om hun brood te kopen. De schepen lagen in het Grootdiep. Een van zijn knechtjes was Sietse Krol, die later een bakkerij heeft gehad in dezelfde straat. Als jong bakkersknechtje ging hij ook met brood op stap dat al een paar dagen oud was. Hij verkocht het bij boerenarbeiders in de buurt van Dokkum. Als hij alles verkocht had voor een zacht prijsje dan ving hij wat extra van zijn baas. En dat konden we thuis wel gebruiken, aldus Krol. Later woonde hier R. Dijkstra, die een soort ruitjeskoek, kleine jodenkoek in massa bakte. Er kwamen 25 in een bus en de prijs was 25 cent. Duizenden werden hier gebakken (in gedachten ruik en proef ik ze nog). De laatste eigenaar was J. Koolstra; de bakkerij is nu zoals veel stadsbakkerijen koud en opgeheven. Verder de straat in waar nu een ingang van de PTT is was de textielwinkel van Klaas Stegewans, deze ventte ook met een grote handkar met opklapdeksels. Hij had zijn klanten in en rond de stad.
Toen in 1580 op aandrang van Prins Willem van Oranje Dokkum bemanteld werd met: 'Grachten' en 'Bolwerken' zijn er drie nieuwe poorten gebouwd, de Woudpoort, Hanspoort en Aalsumerpoort. Voorheen was er ook een Oosterpoort maar die is toen verdwenen en hier is een flapbrug voor in de plaats gekomen. De brug was vier voet breed. De 'Halvemaanspoort' dankt zijn naam aan het model van de 'Schans' nl. een 'Halve Maan'.
Koetsier met warme plaatstoof
Verder in de straat woonde fam. Westra. Hier was een wagen- of
koetshuis. Er stonden glazen wagens en koetsjes voor rouw- en trouwdiensten. Ook reed Westra met oude Dokkumer kooplui naar de afnemers in de dorpen, niet alleen vlakbij maar zelfs tot in Groningen. De koetsier ging de gehele dag mee. Ook de dokter en notaris maakten gebruik van dit vervoersmiddel. Als het winters koud was stond er een warme plaatstoof in het rijtuig.
Later had Westra een autoverhuur. Ik weet nog best dat het koetswerk altijd glom als een spiegel. Naast zijn koetshuis (later garage) was 'n smal steegje ('t is er nog). Dit gaf toegang tot een achter het pand gelegen oud huisje, geheel begroeid met klimop. Het was ingericht als stookplaats van de firma Boersma die het bedrijf in de zgn. Ronde Winkel op de hoek Oosterstraat-Kl. Breedstraat had. Op de stookplaats zwaaide Joh. v.d. Kooi de scepter.
[84] Met een groot schootsvel voor stond hij bij de gietijzeren stookpotten. Hierin lagen de vuile vette levertraanflessen die hier schoongespoeld werden. Johannes (want zo stond hij in de stad bekend) was een bekende figuur in het Dokkumer straatbeeld. Alle dagen was hij (of met Feije) met handkar op stap om de goederen van de zaak weg te brengen naar de stadsafnemers of karrijders en beurtschippers.
Thee met witte puntjes
In dit bedrijf waren verschillende knechten die jarenlang bij de fa. in dienst zijn geweest, o.a. Mook, Huizing en Stellingwerf. Het was een oud bedrijf en had een zeer goede naam. Vooral "Boersma's Thee" was zeer bekend. De fa. importeerde en mêleerde deze thee op smaak, geur en kleur. Vooral de Thee met witte puntjes was zeer in trek, want deze gold als de beste soort. Ook "Boersma's Levertraan" was een veel gevraagd artikel. De fa. verkocht ook verfstoffen, lakken etc.
Van het oude bedrijf is de Groothandel in verfwaren verhuisd naar een nieuw pand aan de Hogedijken en wordt door een zoon van één der firmanten voortgezet onder de oude naam fa. J. Boersma Fzn.
Naast de magazijnen van fa. Boersma is nog een oud bedrijf. 't Staat in de stad bekend als de slijperij van Jelle Jansen. Hier kon men terecht voor alle mogelijke slijpwerk, scheermessen, vleesmolens, schaatsen etc. Was er een onderdeel van een of ander apparaat stuk het moest al raar gaan als hij het niet voor elkaar kreeg. Schaatsen kon hij ook goed, we hebben hem vaak over de baan zien zwaaien en draaien, want hij had een aparte stijl, we noemden het schoonrijden.
Later kwam het garagebedrijf er bij. Hij was een van de eerste autobezitters in de stad. Ook was het Jansen die de spitsafbijter was van de eerste autobusdiensten. Jaren was hij drager van de "Blauwe Knoop", 't Was een vurig S.D.A.P.er en drankbestrijder. De zoon zet het bedrijf nu voort.
De blikslager
We willen nog even de aandacht vestigen op het oude pand van de fam. Klaver. 't Staat naast de winkel van fa. Boersma. Het is nu de werkplaats van de fam. Klaver. In dit pand woonde in plm. 1850 Alle Klaver de blikslager. Deze had hier een winkel in huishoudelijke artikelen. Voorheen was hij werkzaam te Leeuwarden samen met de overgrootvader van Jaap Roeier van de Breedstraat. Ze zijn in plm. 1850 alle twee een zaak begonnen in de stad. De vader van de zoons die nu het bedrijf uitoefenen is in 1898 getrouwd en nam de zaak over.
In 1905 heeft hij het pand in de Waagstraat gekocht en verkocht het huis in de L. Oosterstraat. In 1960 heeft de fa. Klaver het pand teruggekocht. In de oude woning bevond zich nog een heel aparte binnenarchitectuur. Er waren fragmenten van een gesneden houten portiek met pilasters en een bekroning met een tweetal wapens. Ook was er een schoorsteenstuk uit 1752, geschilderd door L. v. d. Werf. De voorstelling is naar Hand. 13 vers 11. In de keuken bevond zich een oude tegelbekleding. Wie het wil zien die kan het vinden in het Dokkumer Streekmuseum.
[85]
Tol betalen
Al vanaf 1581 ligt er aan de oostkant van de stad een zgn. groene landweg; het is maar smal en aan beide kanten grazen schapen in het weiland. Je kon er niet zomaar lopen want er was een Tolbaas die in het Kalkhuisje woonde en die het goed in de gaten hield. Alle voetgangers moesten tol betalen. Het dijkje liep van de zeedijk (Harddraversdijk) naar de weg naar Metslawier en was oorspronkelijk een waterkering.
In het kalkhuisje woonde later Geert v. d. Veen, de klompmaker, die geholpen werd door Zeilmaker, die er nu nog woont. In dat Kalkhuisje woonde ook eens de dichter Joh. Richter. En van hem is het volgende schone gedicht:
En hoe ik op het "Kalkhuis" staar,
't Komt wis, dat 't laag staat, vrinden;
Ik kan er, het is zeker waar,
Bijna geen kruis aan vinden.
Mijn kippen weiden vrij en stil;
Mijn vrouw bleekt dito 't linnen;
Mijn mesthoop zet ik waar ik wil,
'k Ga zingend 't "Kalkhuis" binnen.
In 1910 is het dijkje vervlakt, verhard en beplant. Oud-burgemeester Alb. Jonker heeft hier veel voor gedaan; de Dokkumers spraken al van 'de Jonkerslaan'.
Het Schapedijkje loopt over het Vallaatsbrugje en Kolk. De Kolk is van 1690 en de oude brug die er lag is vernieuwd in 1910. De sluisdeuren zijn van 1926. Van 1732 tot 1906 stond hier een molen met molenhuis. 't Was een Zeskanter, hij is afgebroken in 1906. De laatste molenaar was "Edzes", ervoor woonde er een zekere Jan Dijkstra. Bij het Vallaatsbrugje was voorheen de "Kwekerij" v. Ferkranus en later van Zuidema.
Kinderen uit de holle boom
Jaren stond aan het Schapendijkje, in de buurt waar Terpstra heeft gewoond een holle boom. De moeders vertelden toen aan hun kinderen dat de kleine kinderen uit deze holle boom vandaan kwamen. In de winters van '40-'45 zijn alle bomen op het Schapendijkje verdwenen. Wegens brandstofgebrek zijn ze omgehakt (meest 's nachts).
Als we vanaf het Schapedijkje via de Harddraversdijk in de richting van de stad gaan komen we langs de sportvelden. Voorheen was dit weiland en behoorde toe aan het boerenbedrijf bij de Halvemaanspoort. Hier was ook een herberg met stalling. De naam van het bedrijf was "Het Rood Hert" Hier stalden boeren, die uit de richting van Oostrum, Ee, Engwierum kwamen hun paarden en wagens. In de zomer kwamen de paarden in de wei en de glanzende wagens of andere voertuigen stonden op het plein er voor.
Het Rode Hert, middelpunt in alle seizoenen
In het pand woonde de fam. Hiemstra; dit waren veeboeren en bovendien echte paardenliefhebbers en fokkers. Hier stonden rashengsten met klinkende namen, o.a. 'Leo' een stamboekhengst. De herberg stond bij het ophaalbrugje.
Vlak bij de oude herberg en boerenplaats is een brede gracht. Het is de Hardrijdersgracht. 's Winters was hier veel vertier, want uit de omliggende dorpen kwamen de mensen in [86] drommen naar de stad en dan was deze gracht een prachtige beschutte plaats voor de schaatsers. Het zgn. Baantjesrijden was toen 'n typisch oud Dokkumer gebruik. De namen 'Harddraversdijk' (paardensport) en 'Hardrijdersgracht' (schaatsen) spreken voor zich zelf. Beide sporten trokken veel mensen naar de stad. Aan de Oostkant van de Harddraversgracht stond op het land achter de boerderij de zgn. Hardrijderstent van de IJsclub Dokkum. Deze club heeft heel wat hardrijderijen uitgeschreven.
Strobed op straat
In de herbergen in de stad was dan ook veel drukte. Op verschillende punten waren 'aanlegplaatsen'. Vanaf het ijs kon men hier komen langs een brede trap met stro bedekt om de schaatsen te sparen. Op de straat lag ook een strobed. Op de Streek was het de 'Alteva', bij de Woudpoort 'Jorna', verder de 'Posthoorn', Schaafsma en 'De Benthem'. Bij de Harddraversdijk was "'t rood Hert". Al deze plaatsen waren zgn. ijsherbergen. De naam het 'Rood Hert’ is zo langzamerhand in het vergeetboek gekomen, het oude pand gaat nu de geschiedenis In als IJsherberg. De leesbibliotheek zal hier in ondergebracht worden. De laatste die de boerderij in gebruik heeft gehad was boer S. Brouwer.
Bieten steken voor zakgeld
In de herfst was het een grote drukte aan de Harddraversdijk. De boeren moesten dan hun suikerbieten afleveren. Uit de kleidorpen werden ze aangevoerd per praam of schouw en ook per boerenwagen. Ze werden overgeladen in grotere schepen die hier voor de wal lagen. Deze vervoerden ze dan naar de fabriek in Groningen.
Bij de schepen waren de zgn. 'Bietenwegers'; deze namen monsters van de partijen die aangevoerd werden; om het suikergehalte en de aanwezigheid van de hoeveelheid aarde te bepalen. Dit gebeurde in Groningen kan de hand van de genomen monsters. Als jongens gingen we hier naar toe om te 'Bietensteken'. Bij het overladen vielen er vaak bieten in het water en deze gingen we opvissen. Dit gebeurde met een hengel of lange stok. Op het eind zat vaak een etensvork of ijzeren pen en daar prikten we de bieten dan aan. We verkochten ze aan veeboeren of gebruikten ze als krachtvoer voor de konijnen. Wat waren we blij als we met een paar centen thuis kwamen. Deze gingen in een apart potje; we bewaarden ze voor St. Nicolaas. De bietenwegers waren C. Miedema en P. Damsma; ze joegen ons ook vaak weg want de bietenschippers wierpen ons wel eens een paar bieten toe als dank dat we hen hadden geholpen.
Traktement opgegeten
In de tijd van de bessenpluk waren we ook op de Harddraversdijk te vinden. We riepen dan met een grote uithaal overrrr; dit was bedoeld voor de eigenaar van de 'Tuinen' aan de overkant. Als ze ons nodig hadden haalden ze ons per schouw of bootje over. En dan gingen we bessen plukken, ook weer voor een paar centen of wat kruisbessen. Onder het plukken hadden we natuurlijk ook al een graantje gepikt maar o wee als de baas het had gezien. Bij het afrekenen was het dan: "Je hebt het traktement al opgegeten" en je kreeg niets.
[87]
Aan twee kanten markt
Het Vallaatsbrugje tussen Koornmarkt en Oostersingel heeft een lange historie. Aan de andere kant van het Nauw (zuidkant) is de wal lager, dit was de eigenlijke Koornmarkt. Hier lagen de snikjes, schouwen en pramen met landbouwproducten uit de Dongeradelen, zoals aardappelen, wortels, rapen, garen, peulvruchten en vlas. Hierdoor is de naam Koornmarkt ontstaan. Nu is het aan beide zijden Koornmarkt. De Koornmarkt draagt mogelijk zijn naam door onachtzaamheid. Vroeger was dit nl. de Kleine Suupmarkt, waar de koemelkers die noordelijk van de stad woonden, hun producten verkochten aan de hoge kade van het Nauw. Als we op het Vallaatsbrugje of "kleine pijp" staan met het gezicht naar het oosten dan is aan de kant van het water een smal straatje. De naam is het Keerweer of Kereweer. Op de hoek van het straatje staat het prachtige geheel herstelde voormalige graanpakhuis van Wouda (nu een autoshowroom en als 's avonds de gevel verlicht is moet U er eens een kijkje gaan nemen 't is de moeite wel waard). In 1700 was het ingericht als opslagplaats voor aangevoerde granen etc.
Draaihekje of kierewier
Achter het pakhuis stonden kleine woningen met er tussen een smal steegje dat naar het Bolwerk liep. Zeer waarschijnlijk was dit afgesloten met een "Keerweer" dat is een paaltje met er boven op een draaibraai kruis.
't Was dus een draaihekje en dit werd ook wel "Kierewier" genoemd en mogelijk hierdoor is de naam "Kereweer" ontstaan. In deze buurt stonden gezellige oude huisjes die jammer genoeg bijna allemaal zijn afgebroken.
Aan de noordzij bij het Master Bonga Vogelmuseum staan er nog een paar. Voorheen was het Kereweer een echte bezienswaardigheid en hier is veel gefotografeerd maar de oude glorie is er wel wat af nu ook de bewonen zijn verdwenen. 't Is er doods en stil.
Op de Noord-Ooster of Anjumer dwinger (waar het Oorlogsmonument staat) stond voorheen een grote standerdmolen met een molenhuis. Op 24 okt. 1805 is het molenhuis verkocht. De molen was toen waarschijnlijk al afgebroken. Aan het "Keerweer" is ook een scheepshelling geweest, het was geen groot bedrijf.
De hellingbaas was Tjeerd Sakes v. d. Werff. In 1842 is de helling verkocht aan Pieter Klazes Toornstra die het bedrijf heeft overgebracht naar het eilandje in de Dokkumer Ee bij de molen van Boomgaardt op het Baantjebolwerk.
[88]
Zwarte Marten
We noemen een paar van de oude bewoners die op dit oude plekje hebben gewoond en ook precies in deze omgeving pasten. Het was de fam. Jousma. De oude baas stond bekend als Zwarte Marten. Dit was geen scheldnaam maar een bijnaam, want de oude baas had zulk zwart haar en wenkbrauwen dat hij hierdoor de bijnaam heeft gekregen. Het waren beroepsvissers en eierzoekers. Als men vroeg is er nog wat gevangen of gevonden dan was steevast het antwoord: Nee. Dit nee hield verband met hun inkomsten, want de fiscus had er niets mee te maken wat er binnen kwam. Ook kon men hier terecht voor geslachte konijnen. eenden of kippen. Vooral voor de Kerst en Sint. Nic. waren ze met dit geslachte vee de stad in om het bij de burgers te verkopen. Ook heeft Gerrit Toornstra uit de Boterstraat hier een opslagplaats gehad voor zijn antiekhandel. Deze Toornstra stond bekend om zijn grote kundigheid voor het bepalen van de ouderdom en prijs van antiek. Het bedrijf wordt nu voortgezet door de fam. Toornstra bij de Waag.
Voordat we de Oostersingel opgaan blijven we nog even op de oude Koornmarkt, waar de pramen en schouwen lagen te lossen. Per handkar of sleperswagen werd het naar de 'Waag' gebracht om daar . worden gewogen en gekeurd op kwaliteit. Ook waren er 'Corendragers' die de zakken met koren op hun nek droegen. Dit was een vaste, door de gemeente aangestelde ploeg.
Aan beide kanten op de wallen waren heel wat winkelbedrijven. Op de hoek aan de Noordkant bij de Grote Pijp, waar Wouda nu woont, was in 1876 de Apotheek van S. H. F. Wolters. Later kwam hier de rijwielzaak van J. Heidema, die behalve rijwielen ook motoren en naaimachines verkocht. Naast de Apotheek was de 'Boekwinkel' van J. J. Hansma. Later was dit een bakkerij van Douwes. In het pand waar J. Bontekoe nu woont, was de Klokkenwinkel en uurwerkmakerij van Wiersma. En dan kwamen twee kruidenierszaken. De eerste van Wed. Hiemstra die het vooral bij koffie en thee hield. 'Bos', naast haar verkocht o.a. veel zuidvruchten zoals rozijnen, pruimen, appeltjes, dadels en vijgen. Naast de winkel stond de oude pastorie van de Geref. Kerk B, met eerst ds. H. H. Woudstra van 1890 tot 1919, en na de verbouwing ds. J. P. Klaarhamer van 1919 tot 1933. In jan. 1923 zijn de kerken A en B verenigd. Naast de pastorie was de sigarenwinkel van J. de Vries die ook op de Steenendam een sigarenfabriekje heeft gehad. Later heeft K. v. d. Bij hier gewoond die de sigarenzaak had overgenomen.
Jelle Touw
Boven de winkel woonde de familie Wapstra. In het pand waar Drost nu woont was de grote winkel van de fam. Hacquebord. Het bedrijf. stond bekend als de 'Touwwinkel van Hacquebord.' Het touwwerk en andere artikelen die op de Lijnbaan werden gemaakt vierden hier verkocht. Men leverde ook aan wederverkopers die de boer opgingen om hun touwwaren te verkopen. Ook was dit het aangewezen adres voor schippers en vissers uit de kustplaatsen. Daar de fam. zelf bij de visserij betrokken was geweest, was men kundig op dit gebied en dat kwam hun bij de verkoop goed van pas. Sommige wederverkopers van touwwerk waren zo bekend dat ze een bijnaam kregen. Een van deze was Jelle Terpstra maar in de volksmond was het 'Jelle Touw'. Later is de zaak uitgebreid en kwamen er huishoudelijke artikelen en ijzerwaren bij.
Een van de oude knechten D. Rozema [89] die we al eerder noemden (hij de 'Lijnbaan') heeft ook nog in het bedrijf op de Koornmarkt gewerkt. Hij is 70 jaar bij de fa. in dienst geweest. In het kleine winkeltje er naast (dat nog niet veel is veranderd) woonde Th. Groen de drogist. Hier kochten mijn ouders vaak 'Salieblaadjes'. Deze werden in melk gekookt, het diende als medicijn (kou afdrijver). Naast de drogist was een 'bakkerij'. De eigenaar G. Damsma was behalve brood-, ook koek- en banketbakker. Nu is de bakkerij van U. Buwalda.
In de loop der tijden is de zaak van vader op zoon overgegaan. Nu komen we op de plaats waar voorheen een paar kleine woningen stonden. Er waren twee deuren vlak naast elkaar. Door de ene kwam men langs een klein trapje in een 'kroegje' met de naam de 'Doofpot'. De eigenaar heette Stavorinus. De andere deur gaf toegang tot de woonkamer. In dit kroegje was het altijd een vrolijke boel maar de baas had de zaak goed in handen.
'Daar komen de schutters .....’
In dit kroegje kwamen ook de Dokkumer Schutters. Als ze van het oefenterrein terug naar de stad gingen stroomde een groot gedeelte naar de 'Doofpot' voor een hassebasje. Ook ging een gedeelte naar Anton Ozinga die in café 'Spoorzicht' woonde.
De oefeningen gingen gepaard met veel herhalingen van commando's, want het viel niet mee wat rechts of links was. De commandant bad er echter iets op gevonden: om de rechter voet kwam een bosje hooi en om de linkse een bosje strooi. Het commando was nu 'hooi om' (rechts) en 'strooi om' (links). Men kon dan zien welke kant men uit moest. Het commando voor recht door was, (er stond een hek voor de ingang) 'Voarút recht op de hekke ân'. Moest men halt houden dan was het 'Ho staan blieve'. Ook mijn vader is schutter geweest en de verhalen die hij deed ben ik nog niet vergeten.
Een vak apart
Nu gaan we naar de zuidkant van de Koornmarkt. Op de hoek waar de bloemenzaak "De Korenbloem" is gevestigd was een klein winkeltje met de ingang op de hoek (de deur is nog aanwezig). Hier woonde Rinske Kramer. Ze verkocht en waste eigen gehaakte witte mutsen (een veel gedragen artikel in die tijd). Dit wassen en opmaken was een vak apart dat maar weinigen goed verstonden. Het leggen van plooien in de mutsen was echt vakwerk. In de tijd van de oorijzers droeg men ook witte mutsen maar die waren van kant. Naast het winkeltje (nu ingang bloemenzaak) woonde de Dokkumer koekjes koopman Zandbergen. Deze ventte met een hondenkar in de omliggende dorpen met koek en koekjes. Waar schilder S. Steensma heeft gewoond, woonde voorheen schilder de Beer.
Naast dit pand was de "melksalon" van B. Wouda. Hier kwamen veel doorgaande reizigers en stadsbezoekers hun br6gje (boterham) opeten. Ze dronken er melk, thee of koffie bij. Ook was dit het "kwartier" voor de schippers, die in het Nauw een ligplaats hadden voor hun snikjes. Dan kwamen er een paar burgerwoningen, in de ene woonde Miedema, ambtenaar bij de Prov. Waterstaat, in de andere boer Brouwer.
De gevel van dit pand is er op vooruitgegaan. Er zijn nl. kruisramen aangebracht wat een mooi effect geeft. De steentjes boven de ramen doet het ook zeer goed en zijn sprekend. Ook de donkergroene kleur op het houtwerk komt prachtig uit. De brede koperen bewerkte brievenbus geeft aan de deur de indruk van een oude allure.
In de voormalige bakkerij van Brouwer en het Gruttersbedrijf van H. Kiestra op de hoek heeft Schaaf van binnen alles laten afbreken en veranderd. Er is nu een overzichtelijke showroom van auto-onderdelen etc. In deze buurt is een wisselwerking geweest van afbraak en opbouw, maar aan het straatbeeld is geen schade aangebracht daar de voorgevels in oude staat zijn gebleven.
[90]
Oostersingel was vroeger een haven vol rommel
Wat nu de Oostersingel is was vroeger een dubbele straat met in het midden een haven die vanaf het Nauw tot de Dam doorliep. Er lagen twee bruggetjes over. Bij een aantekening van 1736 stond, dat ingevolge een verordening vereist werd dat de klapbrugjes op de Oostersingel moesten worden opgehaald door de bewoners van de straat. Ze mochten een halve stuiver berekenen voor de drukte. De haven was een dood gat en zat vol met rommel en is daarom later gedempt met aarde die men verkreeg door het Oostelijk Bolwerk gedeeltelijk af te graven. Later Is op de Singel een plantsoen aangelegd maar dit is nooit helemaal geslaagd. In het midden heeft nog lange tijd een ijzeren pomp gestaan.
Aan de oostkant naast Wouda staan een paar woonhuizen. In het dubbele pand was voorheen een herberg waar verschillende families hebben gewoond, o.a. D. Toornstra, Wouda, Wapstra en de ex-schipper de Vries. Ook heeft een tijdlang de geref. jeugd hier vergaderd.
Naast de herberg waar de fam. Feenstra nu woont staat een zeer aparte woning die een aanblik wel waard is. 't Is de enige van dit soort die in de stad te vinden is. De voorgevel is op
getrokken van een apart formaat baksteen en is keurig gevoegd en goed onderhoud. Er zijn veel versieringen aangebracht die prachtig uitkomen. De voordeur is fijn uitgesneden en bewerkt met beeldhouwwerk (iets aparts). Boven de ramen is een soort afsluiting van houtwerk en is bedoeld als onderdak voor de houten rolgordijnen.
Boven een brede lijstgoot waar boven een apart geveltje is aangebracht, ook weer rijk versierd. Helemaal boven in de top zit een "cherub" (engelenkopje). Voor het pand ligt een zerken stoep met er voor een smeedijzeren hekwerk.
Charles Dickens figuur
In dit pand woonde voorheen S. Hansma. In de muur van het "Lijnbaansteegje" zit een steen met inscriptie, S.I.H. 1895. Genoemde Hansma zat in de handel. In de geldhandel was hij ook goed thuis (niet altijd tot zijn voordeel). 's Morgens wandelde hij vaak op de Singel om de post af te wachten. Met zijn zwart zijden petje en lange Goudse pijp (waar hij aanwijzingen mee gaf als hij iets vertelde) was het net een figuur uit "Charles Dickens".
Aan de andere kant van het steegje waar ds. Boschma nu woont staat nog een herenhuis met een mooie voorgevel. Hier ook weer een mooie voordeur en boven de hoge ramen boogornamenten met kuif. Het onderste gedeelte is van oudere datum dan de bovenverdieping. Deze laatste is aangebracht in 1906.
De oude lijnbaan
We gaan door het Lijnbaansteegje en komen bij het Oosterbolwerk, de naam verraadt al wat hier is geweest. Het was een "Touwslagerij" met een lijnbaan. Deze laatste loopt naast het bolwerk tot aan het Damgebouw (de voormalige Muloschool). Het Baanhuisje stond links recht voor de Lijnbaan. Het baanhuisje en de er bij staande woonhuisjes zijn afgebroken.
De Lijnbaan was eigendom van de fam. Hacquebord. Naar verluid is Hacquebord in plm. 1871 van Kollum naar Dokkum gekomen, er moet toen al iets van een oude lijnbaan zijn geweest, maar het is toen breder opgezet. In het bedrijf werden verschillende artikelen gemaakt, o.a. was er ook een weefgetouw. Hierop maakte men een soort band dat gebruikt werd door schippers als ze in de lijn liepen om de schepen te trekken. 't Was een soort trekzeel (beage). Ook kruisers gebruikten deze band die ze kruiselings over de schouder droegen en aan de handvatten van de kruiwagens werden vastgemaakt. Het gewicht werd dan verdeeld over hand en schouder. [91] Het weefgetouw en het draaiwiel stonden in het "Baanhûske".
Een van de langste Dokkumers
Op de Lijnbaan werkten soms 12 of 13 personen. Het waren o.a. D. Rozema (één van de langste Dokkumers), H. Stegewans, E. de Jong en anderen. De afnemers van de producten waren o.a. de vissers uit de kustplaatsen Wierum, Paesens, Moddergat etc.
Op de Oostersingel vinden we nog vele woningen met mooie gevels en versieringen. In het pand no. 14 staat het jaartal 1753. De gevel is geschonden, maar van de oorspronkelijke vorm is er toch nog iets aanwezig. In no. 18 waar voorheen de Wasserij de Beer is geweest, nu het grossiersbedrijf van v. d. Werff (eierhandel), zit nog een zeer mooie gevelsteen. Het tafereel lijkt iets op een inwerking zijnde Jeneverstokerij met kuip en stoomketel en vaatjes. Er boven als een soort bekroning, gedrapeerde gordijnen. Zeer waarschijnlijk heeft hier een distillateur gewoond. In 1785 waren er elf in de stad aanwezig. Achter deze woning stond in de tuin het zgn. Joodse Tempeltje (al eerder genoemd). In woning no. 20 is de voorgevel geheel vernieuwd. De kleine ruitjes doen het best en de rollers aan weerszijden van de gevel zijn prachtig en komen zeer mooi uit. Ook in pand no. 36 zijn nog fraaie "Kuifversierselen" boven de ramen aangebracht.
Schoon kon men wel worden op de Oostersingel. Er waren nl. tussen de pak- en woonhuizen aan beide kanten ook twee wasserijen de Beer en Streekstra.
We gaan nog even naar de zuidkant van de Singel en komen dan bij de Dam. Het is een verlengstuk van de Korte Oosterstraat die van de Waag in oostelijke richting bij de Hoogte overgaat in "De Dam". De naam is genoemd naar de Waterkering tussen het Nauw op de Singel en het Grootdiep. Het bij vloed binnenstromende zeewater werd door De Dam gekeerd. In 1664 was dit maar een smal en klein dijkje en liep tot aan 't oostelijk Bolwerk. Veel oude gebouwen zijn in Korte Oosterstraat niet meer aanwezig. We noemen nog even de zgn. "Franse School" (nu Leesbibliotheek). Deze school was een voortzetting (Feenstra en Peters Ynstituten) van de Latijnse School en later van de Openbare ULO.
Ook is er nog het grote gebouw waar de fa. A. J. Schaaf een Papiergroothandel heeft annex drukkerij en binderij.
In 1907 eerste ULO
Aan de oostkant staat op de hoek bij de "Dam" de oude Chr. U.L.O. school. In het notulenboek van de school staat dat in 1907 er voor het eerst gesproken is over een School voor Uitgebreid Lager Onderwijs. 't Bestuur heeft toen een besluit genomen om gelden te verzamelen voor deze school. De eerste U.L.O. school stond op de Fetze. Op 1 juli 1922 is besloten de Gem. Dokken te vragen om de school van de Fetze onder te brengen in de oude Chr. Kweekschool op de hoek van de Oostersingel, nu Damgebouw). Op 16 jan. 1923 is de U.L.O. school hier officieel geopend. Op 3 april telde de school 112 leerlingen. Aan de scholen waren o.a. als hoofden verbonden S. E. Wendelaar-Bonga en later J. Formsma. In sept. 1963 is de nieuwe U.L.O. school (nu M.A.V.O.) aan de Stationsweg in gebruik genomen met als hoofd A. Risselada.
Van Kerk naar 'Rode Haan'
Tot zover iets over de oude school. Even verder staat de Gerei. Kerk als we hier iets over vertellen dan moeten we er nog een gebouw bij noemen dat ook op de Singel heeft gestaan. Dit is het gebouw genaamd "Eureka. Dit stond op de plaats waar het grote autogaragebedrijf van Wouda nu is gevestigd (midden op de Singel). Dit gebouw droeg voorheen de naam t Lokaal- of Evangelisatielokaal. Het begin van dit gebouw staat in verband met de eerste Chr. School en [92] de Vereniging van de "Waarheidsvrienden", wat inhield handhaving van de leer en rechten der Geref. Kerk dat was wat we toen noemden de Herv. Kerk. Het begin van deze Vereniging was op de "Betterwirdster" Streek. Er waren twee Evangelisten M. Roorda en J. C. Levendig. Deze laatste woonde op 't Zuiderbolwerk. Beide preekten in het "Lokaal". Het was een eenvoudig gebouw met vier witte muren en een kleine preekstoel, in de zaal waren banken, er was plaats voor plm. 200 personen. Er kwamen evangelisten uit Sneek en Amsterdam, maar ook talentvolle kerkleden op de preekstoel, zoals Anne de Jong een winkelier van de Gr. Breedstraat. Er werd verder catechisatie gegeven en zondagschool gehouden. Vanaf 1887, de stichtingsdatum van de Nederduits Geref. Kerk, werden de bijeenkomsten Kerkdiensten. Al heel vlug werd de kerk toen te klein en bouwde men een kerk met 600 plaatsen er vlakbij. (Deze kerk is in 1926 verbouwd) Maar het gebouw bleef voor het 'Chr. Verenigingsleven'. De werkliedenver. 'Patrimonium', de Geref. Ver. voor drankbestrijding en de Classis Dokkum kwamen er bij elkaar. Er was een bibliotheek in en in de winter van 1897 vertoonde dhr. Charles Mulder er zelfs lichtbeelden. Dat kostte wel 5 cent maar het liep storm. Hij moest zelfs twee keer terugkomen.
Veel klachten van ouders
Het gebouw had ook een scheldnaam en dat was "De Rode Haan". Na de tijd van bloei kwam er teruggang. Vooral toen er verlof in kwam is de zaak uit de hand gelopen er kwamen veel klachten van ouders. Door het vele rumoer was het bijna niet meer mogelijk om er te vergaderen. Er is toen een Ver. opgericht voor de instandhouding van een gebouw voor "Chr. Belangen". Het café en sociëteit "Tuinlust" op de Oranjewal werd aangekocht en voor bovengenoemd doel is hier toen een nieuw gebouw neergezet. Op 15 dec. 1926 is het gebouw "Eureka" verkocht aan M. Wouda Bzn., en F. Geertsma voor f. 5113,—. Er waren heel wat bepalingen bij de verkoop o.a. geen drankverkoop, danslokaal, vergaderplaats en zo waren er nog meer.
Tunnel in het bolwerk
We gaan van de Oostersingel over 't brugje naar de Aalsumerpoort. Hier stond voorheen aan de binnenkant van de wal (bolwerk) een echte poort. Het was een soort zwaar gemetselde tunnel in het Bolwerk, er boven was het wandelpad. In 1827 is de poort afgebroken en het bolwerk is bij de afbraak afgevlakt.
In de gracht zat voorheen een stenen beer (muur) als waterkering maar toen bij café Spoorzicht (nu woonhuis van dhr. Jongsma) 'n vallaatje is gekomen, was deze kering niet meer nodig. Het oude vallaatje is evenals het vaartje wat er naar toe liep verdwenen. De brug die nu over de gracht ligt bij de Aalsumerpoort is gebouwd in 1938 onder leiding van architect Offereins.
Feestliederen van eigen bodem
Een tijdje voor de poort afgebroken werd, is de dwinger al vergraven. Er kwam een wandelpad en boombeplanting die er nog altijd mag wezen. De esdoorns en iepen verkeren in goede staat, terwijl de 'Kâtulen' ze ook weten te vinden. Deze Noorderdwinger of 'Anjumer dwinger' wordt door oud-Dokkumers ook wel eens 'Bruiningsdwinger' genoemd. Naast het 'Master Bonga' Vogelmuseum woonde nl. H. Bruining, in leven schoolmeester, dichter, tekenaar en schilder. Als we zijn naam noemen dan moeten we er nog een andere aan verbinden nl. die van dhr. A. J. Wolters groot muziekman en componist. Deze combinatie werkte heel vaak samen. Bruining schreef liederen en Wolters maakte er de muziek bij. Deze twee hebben heel wat op dit gebied tot stand gebracht. Vooral bij Stads- en Volksfeesten waren ze zeer actief. Op 31 augustus 1898 bij de Kroningsfeesten was er 'n groot zang- en muziekfeest op de Zijl. Hier werden liederen gezongen en gespeeld die door deze beide heren waren gemaakt.
Dokkumer furie
We gaan nog even in de oude geschiedenis duiken en komen bij het jaar 1572. Er is toen om en bij de dwinger gevochten. Een groep Friese watergeuzen versterkt met een groep bewoners van Oostdongeradeel deed een aanval op het Spaanse 'garnizoen in de stad. De aanvallers hebben de slag wel gewonnen maar enkele dagen later was de stad weer in Spaanse handen. Troepen uit Leeuwarden kwamen de gevluchte Spanjaarden te hulp. Er is toen heel wat in de stad gemoord en geplunderd. De strijd staat bekend als de Dokkumer furie.
[93] Op de hoek van de straat aan de oostzij bij de Aalsumerpoort woonde voorheen een bekende Dokkumer familie. Het was de fam. Katsma. Hij stond in de stad bekend als Katsma de kantoorklerk en was werkzaam bij notaris Westra op de Hoogte. Ook verkochten ze rookartikelen etc. Het waren strijders en vechters voor hun idealen zowel op sociaal als op maatschappelijk gebied. Drankbestrijders tot en met en staatsliefhebbers. Op nog meerdere terreinen ontplooiden ze (man en vrouw) echter grote aktiviteiten.
Voorheen woonde in dit hoekhuis de fam. Douma. Deze verkocht groenten die gekweekt werden in eigen tuin. Ook was Douma stalknecht bij het drukbezochte café F. v.d. Mei dat er naast stond. Later is het café afgebroken en is de 'Friese Bank' er voor in de plaats gekomen. Tussen 't café en Douma was een steeg. Deze gaf toegang tot de paardenstallen die achter de panden lagen. De boeren uit de kleidorpen sloegen hier uit (aftuigen), de rijtuigen stonden op straat en ook wel bij de Aalsumerpoort of op de Oostersingel.
In het café heeft voorheen zeer waarschijnlijk ook een kastelein Koning gewoond want bij een aankondiging van 16 okt. 1823 stond, dat op de Dokkumer Kermis bij bovengenoemde kastelein Vuurwerk en 'proeven' met een soort 'Gaslicht' werden vertoond bij de Aalsumerpoort.
Kostschool
Naast dit café staan (nu nog) enkele grote herenhuizen. Het eerste was de pastorie van de geref. kerk. Hier woonde van 1920 tot 1927 ds. G. W. Bos. Later is het huis o.a. bewoond geweest door meester Camping oud B.V.L. (Bijz. Vrijw. Landstorm) directeur van muziekkorps 'Oranje' en in 1940-'45 verzetsman. Er naast staat een groot herenhuis met bovenverdieping en een groot achterhuis met opkamers. Het is nu in gebruik bij de Makelaar Dijkma. In dit gebouw is voorheen een Kostschool geweest, zeer waarschijnlijk voor jongens en meisjes. Bij een geschrift van 11 aug. 1845 las ik het navolgende:
Instituut M. Pruim hervat de lessen der 'Stadsschool' voor jongeheren te Dokkum en mej. J. C. M. Rouffaer die der jonge dames. Op 12 april 1852 wordt M. Pruim benoemd als schoolopziener in het 3e district (N. Friesl.). In het pand bevond zich een oud steentje (beschadigd) met de voorstelling van een meisjes kopje. Ook woonde In dit pand de bekende fam. C. Liezenberg.
Voorheen had een gedeelte van de fam. de naam Lijssenberg en de andere van Liezenberg. Op 14 juli 1902 is dit veranderd (zie aankondiging). Naast deze fam. woonde J. G. Trentelman, deze had een kleermakerij, later was het een winkel in Electra van Nijssen en Broekens (nu kapsalon Stormer). Op de hoek waar Bosma woont was de boekhandel van Suurmond. Voorheen woonden er de dames Toornstra.
We gaan nu naar de andere kant van de straat op de hoek waar Pander woont, was de klompenhandel van G. Dijkstra. Op de andere hoek woonde de rentenier Sevenster. Het pand van dhr. Sevenster had boven de voordeur een valraam met een geschilderde ster met zeven punten.
In de oorlog 1914-1918 had deze Sevenster zijn brede lijstgoot laten opschilderen in de kleuren rood, wit en blauw, de nationale kleuren. Hij was als agrariër erg ingenomen met het beleid van de toenmalige minister van Landbouw en wilde dat op die manier tonen. De Dokkumers verklaarden het anders. De kleuren moesten verdwaalde Duitse Zeppelinvaarders er op wijzen dat ze zich op neutraal gebied bevonden en zich terug moesten trekken tot boven de eilanden. Helemaal denkbeeldig was het gevaar niet want ik kan me nog herinneren dat op een zondag een aangeschoten zeppelin over de stad is gevaren. Vanaf het Noorderbolwerk zagen we ze boven de eilanden naar Engeland varen.
[94]
Naast Sevenster woonde P. J. Kramer, deze was huisschilder. Ook was er een winkel in schoonmaakartikelen en later was er ook een naaischool. Verder woonde hier de banketbakker IJpma. Later was het de bakkerij van de Groot (nu Geertsma). Ook hebben in 1861-62 hier nog twee Apothekers gewoond nl. P. van Kleffens en Posthumus.
Er waren toen ook reeds klachten over luchtverontreiniging. Men klaagde dat de uitwerpselen uit de schoorsteen van de boterfabriek grote overlast bezorgden aan buurt- en stadsbewoners. Met wasdag zat het linnen dat buiten hing vol met stukjes roet.
Boterhandelaar
De Boterstraat van nu werd in 1650 'Bij de Fetze' en in 1656 de Botterstraat genoemd. Waarschijnlijk was het eerste deel de Boterstraat en het andere straatgedeelte, met de pomp Bij de Fetze. In ieder geval woonde er, naar men aanneemt, op de hoek Boterstraat-Fetze (nu hobbyzaak Ringnalda) een boter handelaar.
In de verbouwde gevel bevindt zich een gevelsteen met twee jaartallen 1645 en 1911 en met het opschrift: 'De gulden Butterton'. Het laatste jaartal is aangebracht toen gevel en steen zijn vernieuwd. In het oude gebouw (zie tekening) zat aan de Noordkant een soort uitbouwsel (loodsje) met schuin dakje waar de schoolkinderen vaak op speelden (tot verdriet van de bewoners).
Later was er de slagerij van Otto Damsma. Van het oude pand is niet veel meer overgebleven dan de gevelsteen.
Ook heeft de naar Amsterdam vertrokken fa. Wüst, groothandelaar en importeur van Chinamatten hier gewoond. De aangevoerde matten kleumen met "Hunzeboten" naar Dokkum. In de rollen matten zaten prachtige stevige bamboestokken. Voor ons een zeer begeerlijk artikel: het waren onze polsstokken.
Druk en levendig straatje
Het was een druk en levendig straatje. Er woonden Groothandelaars in zaden (v. d. Meulen's) in boter en kaas (Roolvink's), levensmiddelen (Sipkes) enz. Ook waren er burgerwoningen.
We willen de straat even doorwandelen en blijven staan voor het groentewinkeltje van J. O. Visser (naast de "Butterton"). Deze trok er op uit met de hondenkar waar drie honden voor liepen te trekken. Zijn tochten strekten zich uit tot Anjum, Lioessens, Engwierum, Ee, etc. In de dorpen trachtte hij zijn groente aan de (man) vrouw te brengen.
[95] Dochter Ietje bracht groente en fruit in de stad rond. Voor het winkeltje stonden dikwijls de hondenkarren van de karrijders die bij de fam. Visser koffie of thee dronken. Naast deze fam. Visser woonde de wed. Jaarsma die o.a. beschuit verkocht. Met haar zoon Lieuwe zat ik vaak 's avonds in het winkeltje te figuurzagen.
Zeemanskroegje?
Waar nu de lectuurhal van Schaaf is gevestigd, woonde voorheen de scheerbaas G. Ronner. Deze heeft het oude pand verbouwd. Naar verluidt was hier vroeger een "Zeemanskroegje". In de gevel zit een mooi apart steentje met het jaartal 1656 en opschrift "In 't Verguld Seepeert". Het stelt voor 'n uit zee opkomend beest. Het lijkt iets op het "Wapen van Zeeland" (zeer waarschijnlijk naar dit wapen nagemaakt). Toen de zeevaart nog bloeide en Dokkum havenstad was waren er wel meer van zulke kroegjeu in de stad waar de zeeman zich verpoosde met bier, drank en tabak. Dan kwam er een winkel met een groot raam. Deze was van D. Toornstra, die aan de overkant ook een winkel had en waar het gezin ook woonde. Ze verkochten speelgoed, porselein, sieraden, oudheden enz. Er kwam veel buitenvolk in de winkels want men mocht hier graag kopen. "Koopmanske" Toornstra kon wel met de klanten overweg. Een artikel dat zeer in trek was waren prachtige stenen leeuwen. In bijna elk visserhuis aan de kust kon men ze aantreffen. Ze hadden een blauw grijze kleur met felle diepe ogen. Vorige week heb ik er nog een paar gezien bij mevr. Visser uit Moddergat. Naast Toornstra was de kruidenierswinkel van H. de Jong, die later in de Nauwstraat heeft gewoond. Ook was er voorheen een winkel in rookartikelen (J. de Jong), en de slagerij van Sliep.
Sjoukje Mosterdpot
We gaan verder en komen bij het kledingbedrijf van S. S. v. d. Werff met er naast het verbouwde pand van Sjoukje Dijkman. In de Nieuwe Dockumer Courant stond de naam 'Het Gulden Huuske'. In dit oude pand wou voorheen ook een klein winkeltje, de eigenares was Sjoukje (mosterdpot). Ze verkocht o.a. klompen, [96] stalbezems (van berkenrijs) en kruidenierswaren en (naar de toenaam zegt) ook mosterd. Voor haar deur stonden karrijders, een heel bekende was J. Douma uit Anjum. Deze had altijd een flinke dot pruimtabak achter de kiezen. Aan zijn gezicht was het ook wel zichtbaar (bruin gootje boven de kin). Naar wordt beweerd kwam onder het theedrinken het slaatje tabak niet uit de mond.
'Het Gulden Huuske'
De oude woning en winkel zijn vakkundig hersteld en van binnen en van buiten in de oorspronkelijke staat terug gebracht. Het is een 16e-eeuwse gevel mogelijk uit 1520-1535. Er zit nog wat late Gotiek aan. Boven de ramen zijn "Korfbogen", overblijfsels van "Hoekpinakels". Er loopt een druprichel dwars over de voorkant van de gevel. De gevelkanten komen weer mooi uit. De top is (naar me is verteld door oud Dokkumers) wel veranderd. Voorheen stond er een soort gedraaide top op de gevel.
Naast de winkel was een zaadpakhuis van v. d. Meulen (afgebroken). In de woning er naast waar mej. Gr. v. d. Meulen (dochter) nu nog woont was de winkel. Het pand is keurig onderhouden en het is nog duidelijk te zien dat er een winkel is geweest (zaadwinkel). De bewoonster houdt veel van planten en bloemen, want soms lijkt het wel een bloemenzaak. De voorgevel bevat veel fraai bewerkt (gebeeldhouwd) houtwerk met figuren en motieven, die in de bruine kleur goed uitkomen. Op het voordak ligt een afdekking van een soort dakpan die thans maar weinig meer wordt gebruikt (een kijkje bij de genoemde panden is de moeite wel waard).
'Rechtshuis' van de Grietman van Oostdongeradeel
Op de hoek waar fa. Straatsma nu keukens en aanrechten verkoopt was eens het 'Rechtshuis' van Oostdongeradeel. De Grietman hield er recht- en zitdagen. Van het oude gebouw is weinig meer overgebleven. In de muur aan de westkant zitten nog wat oude friezen (= stenen). In oude koopakten las ik dat het pand op 1862 door Sake Elzinga, zadelmaker, in verkocht aan Pier Hoekstra, assistent bij de Posterijen. In 1897 is 't weer verkocht aan Martin. Hoekstra, mandenmaker, voor de koopsom van f. 1500,-. Het 'Rechtshuis' (er waren nog meer in de stad) stamde uit de 15e eeuw. In 1489 was er veel onrust, vooral tussen de 'Skieringers' en de 'Vetkopers'. Het stadsbestuur van Dokkum zond een gezantschap naar Frankrijk met een verzoek aan "Karel de Drieste" om rechtdagen te mogen houden om recht te spreken tussen de beide partijen. Een en ander was echter tot ergernis van de buitengemeenten. Het verleende "Privilege" is later nog weer bestendigd door Karel V en Philips II.
Bierbrouwerij 'De Eenhoorn'
We gaan naar de overkant van de straat (nu het nieuwe pand van Straatsma). Hier stond voorheen ook een groot ouderwets herenhuis met een geschiedenis. Aan de gevel zat een brede antieke lijstgoot, voor de woning een zerkenstoepje met een paar treden. Opzij aan de kant van het Nauw was ook een ingang die naar beneden liep. Er waren nl. grote kelders onder de woning. Ook vanuit het Nauw kon men door een deur onder de woning komen. Voorheen was hier namelijk een bierbrouwerij met de naam de "Eenhoorn". De gevelsteen zit (wel wat hoog) in het nieuwe pand. De voorstelling is 'n "Springende Eenhoorn".
In het Bierbrouwersgildeboek van 1787 komt de naam voor van Gerharders Riemersma. Deze was toen eigenaar van de brouwerij. Later komt de naam van P. v. Steenwijk voor, maar toen was de klad reeds in het brouwersbedrijf gekomen. Er werden verschillende oorzaken genoemd, o.a. slechte kwaliteiten, slordigheid bij de bereiding, trage aflevering en de opkomst van het wijngebruik. Dit alles speelde een grote rol.
Overgestapt naar wijnhandel
Ook met de 'Eenhoorn' is het zo gegaan, de eigenaar is ook overgestapt op de wijnhandel. Het is wel een groot bedrijf geweest want drie panden naast de brouwerij waren ook in gebruik. In het pand van Bosma was de brouwerij, waar de stookketels stonden. Bij de verbouwing van het pand Bosma kwamen er tussen de oude balken nog gedeelten van een oud [97] kasboek te voorschijn (verhuisd naar Museum). Er naast (nu bar) was de opslag van graan en mout.
Voordat Straatsma het pand kocht woonden in het hoekhuis P. v. d. Meulen en z'n zuster. Hij had een appelhof. Schuin naast de woning op de hoek bij de "Piepe" stond woensdags de zaadhandelaar Prins uit de Hoogstraat met zijn diske (tentje) met zaden voor de landbouw. Veel buitenmensen kwamen hier kopen.
Van Roemeens petroleum tot de VéGé van vandaag
We willen nog een bedrijf in de straat naar voren halen nl. dat van de fa. H. E. Sipkes. Van 1905 tot 1955 heeft hij het Groothandelsbedrijf in kruidenierswaren uitgeoefend in de Boterstraat en Anjelierstraat en in nog meerdere panden in de 5100. In 1905 is dhr. Sipkes begonnen voor eigen rekening. Hij was toen reeds importeur o.a. van petroleum uit Roemenië. In 1906 nam hij zijn intrek in de woning bij het bedrijf op de hoek van de straat (nu
sigarenmagazijn). Later werd hij Depôthouder van de "Am. Petr. Comp." (A.P.C.). De grote oliewagen met z'n brede wielen en grote tank stond op de Streek en werd getrokken door twee paarden. Koetsiers waren Zwaagstra en Vellinga. In 1938 is de vorm van het bedrijf gewijzigd en is overgegaan naar een Vrijwillig Filiaalbedrijf met 68 leden en is de "VéGé" opgericht. In 1945 kwam er weer een verandering en werden alleen de "VéGé" handelaren aangehouden.
Op 9 sept. 1955 is in het grote nieuwe gebouw aan de Rondweg een gedenksteen gelegd door de oprichter van het bedrijf. Hendrik Egbert Sipkes.
Een van de eerst bevloerde stadsstraten
De 'Grote Breedstrate’ was een van de eerst bevloerde stadsstraten, al was het dan nog in de volle breedte met balstenen en aan de kanten een smal voetpad. Het viel wel op, alle andere straten waren toondertijd niet meer dan modderreden en waterplassen. De naam Breedstraat is wel duidelijk. Het is de hoofdstraat van de stad en één van de drukke winkelstraten. In 1616 staat er 'Die Brede Straet', in 1650 'Brede Straet' en in 1664 'Bree Straet'.
Er is wel eens beweerd dat er vroeger een vaartje is geweest maar bij opgravingen is niets gevonden dat in die richting w ijst. Toen na de middeleeuwen Dokkum zijn bestaansbronnen naar de zee zag verminderen moest men uitzien naar andere bronnen en die werden gezocht in de agrarische sector. In de Buurgemeenten we. ook gezocht naar een centraal punt voor de verhandeling van die producten. In 1517 is toen toestemming verkregen om in Dokkum een marktdag te houden.
[98]
Waag- en Marktgeld
De Breedstraat werd aangewezen als marktterrein. Hier werden de aangevoerde producten verhandeld zowals vee, boter en kaas, later tarwe, haver en peulvruchten Ook was er een levendige vlashandel. In 1593 verrees de eerste Waag op de Breedstraat. Deze was maar klein. In 1752 is de huidige Waag daarvoor in de plaats gekomen. De handel had zich inmiddels uitgebreid en de Waag deed nu dienst om er de aangevoerde goederen in te wegen en te keuren.
Ook kwam er een keurmarkt op de goederen als waarborg. Natuurlijk moest de koopman Waag- en Marktgeld behalen en dat was een bron van stadsinkomsten. Als koopstad had Dokkum 'n zeer goede naam. Het Waagpersoneel bestond uit zeven man. De schrijver was de voorman. Deze moest alles regelen en noteren. Er waren graanmeters en wegers Het wegen geschiedde met twee houten schalen welke waren opgehangen aan een zware ijzeren evenaar. Het zuiver gewicht was 'Lyk in ’t hus’.
Opkomst grossierderij
Na 1870 is de markt- en graanhandel geleidelijk achteruit gegaan en weer moesten de bakens worden verzet. De Dokkumer zakenlieden gingen zich op de nieuwe tijd oriënteren en zo kwam de Grossierderij van de grond. Het waren vooral koloniale waren en manufacturen die verhandeld werden. De stad lag hiervoor zeer geschikt. Zij was net als een spin in het web, overal liepen de draden naar toe. De dorpswinkels die in opkomst waren werden vanuit de stad van goederen voorzien en de karrijders die op de Breedstraat en op andere plaatsen in de stad stonden, vervoerden de goederen overal naar toe. Ook te water was er een levendig verkeer.
Politie en boeven, brandweer en museum
We willen nu nog even stilstaan bij het gebouw zelf. Het Waaggebouw heeft in de loop der tijden al heel wat meegemaakt. De Waag herbergde politie en boeven, was brandweerkazerne, distributiekantoor en museum. En zo zouden we nog wel even kunnen doorgaan. De oude functie van de Waag is historie, behoort tot het verleden. De V.V.V. is er nu gevestigd, er is verkoop van Dokkumer en Friese, binnen- en buitenlandse producten.
Aan de noordkant (aan de Gr. Breedstraat) bevindt zich een memoriesteen met het volgende opschrift: 'De 1. December besloten dit Gebouw in plaetse van de oude tot een Publyke "Waeg en Wagthuis" van nieuws te stichten.' Erboven bevindt zich een brede lijstgoot welke rust op een viertal Ionische pilasters. Boven de goot is een gebeeldhouwd zandstenen ornament met een topstuk. In het midden het gemeentewapen met omlijsting.
Aan de zuidkant (Kl. Breedstraat) een soortgelijke bekroning met het Wapen van Friesland. Het vrijstaande gebouw heeft een zgn. tentdak met er boven een forse koepel met windvaan waarin het Stadswapen is aangebracht.
[99]
Bij de naambordjes langs
Om het Waaggebouw heen woonden heel wat bekende Dokkumers. Laten we bv. eens in het jaar 1875, honderd jaar geleden dus, een kijkje nemen bij de naambordjes. Eerst de Oostkant. In 't pand waar van Klaarbergen heeft gewoond woonde toen ook al een slager nl. L. Liezenberg. Deze heeft de slagerij in 1911 verkocht en verhuisde naar de Oranjewal. Naast de slager woonde J. Bekker, manufacturenhandelaar; zijn broer had een winkel aan de overkant van de straat. Dan kwam het woonhuis van de rustend landbouwer IJ. Douma. Verder woonde er A. E. de Jong en S. Zoutman, handelaar in glas en aardewerk. Zijn buurman was Mr. Talma, griffier aan het Kantongerecht. Deze woning was ook het geboortehuis van Mr. Dr. Prof. Talma, hoogleraar in medicijnen te Utrecht. Dr. A. S. Talma was predikant te Groningen. Mr. Talma was de grootvader van de latere minister A. A. Talma.
In de winkel van H. H. Demes was de manufacturenhandel van Smit-Kessens. Diens naam stond ook nog op een ingemetselde gedenksteen in een rij woningen op het Noorderbolwerk (de woningen met de brugjes). De naam Smit-Kessens was met ingemetselde letters in de stoep voor de winkel aangebracht. De zaak is later door brand verwoest. Een kind is hierbij om het leven gekomen. Het pand van Talma werd zwaar beschadigd en veel prachtig leerwerk, behangsel, en porselein is verloren gegaan.
A. Gleistra was groothandelaar in wol en vlas. D. v. d. Meulen had ook toen reeds een manufacturenhandel. W. v. d. Werff was ook wol- en vlashandelaar. W. Matthijn was mr. ‘koperslager’. S. Beek en P. v. Steenwijk waren wijnhandelaars. P. Brouwer verkocht matten en tapijten. B. Kingma was beroemd om zijn lekker Dokkumer taaitaai. Als hekkensluiter kwam A. Krol de deurwaarder (later Tilkema). Tot zover iets over de oostkant.
Stadsomroeper
Aan de westkant is er net zoveel op te noemen bv. boekhandel Schaaf, Chr. Stelma, porcelein, v.d. Gang met manufacturen, Kingma de wolkammer, Raadsma had ijzerwaren, Rosier was winkelier en kopersmid. Dan had je Ronner de schoenmaker, Tilkema voor damesmodes, S.S. v.d. Werff voor herenkleding en tenslotte Vlasma voor de rokerij en zoetwaren.
Na al die bekende naambordjes komen we toch weer terug bij de Waag en kijken eens op de Kleine Breedstraat. Daar was vroeger ook al een markt, meest van schapen en lammeren. Ook woonde op de Breedstraat Jan Schregardus de Stadsomroeper en boekverkoper. Met zijn galmende stem en grote koperen bel (staat in het Streekmuseum) kondigde hij het nieuws de stadsburgers aan. Als hem gevraagd werd: ‘Wat is er op de bel?' dan was het antwoord: 'een stok'. Hij lachte dan glunderend. Ook dit gebruik is uit het stadsbeeld verdwenen.
100 jaar geleden al bijna 12 duizend telegrammen (f. 3000) per jaar
Een van de grote gebouwen van de Kl. Breedstraat is het postkantoor. In 1866 was er reeds een postkantoor op de Breedstraat. Er was een druk postverkeer. Zo werden er bijv. in 1874 11672 telegrammen verzonden voor een bedrag van f. 2959,63. Aan postwissels werden f. 50.000 uitbetaald. 't Aantal lag zelfs hoger als in ... en Goes. Tilburg had slechts voor f. 2000 meer.
Dokkum was een drukke handelsplaats. Er waren allerlei soorten poststukken. Ook was het een postcentrum voor de omgeving. In 1895 is het oude pand verbouwd.
In 1939 is in de tuin van het postkantoor de nieuwe telefooncentrale gebouwd. In 1952 kwam de grote verbouwing. [100] Maar dat had nogal wat voeten in aarde. Letterlijk, want de ondergrond bleek erg slap te zijn. Na een boorproef tot plm. 30 meter was er nog geen vaste grond, alleen maar klei en veengrond. Men heeft toen op ongeveer 3 meter diepte een dikke betonplaat gelegd. Hierop vakken met gescheiden wanden (13 kelderruimtes met brandvrije deuren) en daar boven weer een betonplaat. De druk was nu gelijkmatig verdeeld zodat er geen kans voor scheefzakken meer bestaat. Bij de graafwerkzaamheden is uitgezien naar oude voorwerpen doch dit leverde niet veel op. Men vond scherven van grove blauwe pannen, gebroken potten, pannen, kannetjes enz. 't Had er veel van dat een pottenbakkerij de afval hier had neergegooid. Later is gebleken dat er een 'Pothuis' en 'oven' heeft gestaan. Volgens proclamatieboeken werd in 1726 het pothuis en oven verkocht. De eigenaar was Sjoerd Sjoerds Potter.
Gebroken groene schotel
Het enige van waarde dat gevonden is, was een grote gebroken groene schotel met bruine en gele figuren. Verder een drietal tinnen lepels met het jaartal 1604 en versierd met een roos, nu aanwezig in Streekmuseum. Ook kwam er nog een vingerhoed van brons te voorschijn met een soort randmotief van een Grieks kruis in ovale stand. Bij graafwerkzaamheden op de hoek van de straat kwamen eertijds uit het pand van H. J. Boorsma een paar botten naar boven. Deze werden door onze voorouders als schaatsen gebruikt.
In het postkantoor hangt een lijst met 26 namen die als Hoofd van Dienst in Dokkum zijn geweest. Het begint met het jaartal 1849 met J. Fochteloo en eindigt in 1969 met H. v. d. Veen.
Postkantoor was op verschillende plaatsen gevestigd
Volgens gegevens zijn op de volgende plaatsen de Post- en Telegraafkantoren geweest.
1816 Het eerste Postkantoor. Men zegt op de Oranjewal. Ook bij de Aalsumerpoort of Woudpoort (Waar?)
1858 Op de Lageweg No. 308. Mogelijk drukkerij (Brouwer).
1860 Telegraafdienst geopend op de Markt, oud belastingkantoor?
1866 Waaggebouw, aan de kant van de Kl. Breedstraat.
1886 Verplaatst naar de huidige plaats.
1890 Post en Telegrafie verenigd bij verbouwing.
1894/95 Verbouwing voltooid.
1910 Opnieuw verbouwd.
1918 Idem. De kosten waren toen f. 4800,—.
[101]
De panden naast het postkantoor zijn nu allemaal in gebruik bij de fa. JeHaBe, het moderne jasje van het oude grossierbedrijf van H. J. Boorsma. De andere kant op treft u een kaashal aan. Vroeger was dit de slagerij van F. A. Toornstra en later R. v. d. Werff. Naast het vlees was vroeger de groentewinkel van Merk Dijkstra (later klompenwinkel van Colmer). Die woning is er nog. De hoekwoning met winkeltje (nu fa. Steiger) is echter afgebroken.
Aan de westkant van de straat op de hoek bij de Posthoorn woonde Martinus Klaver. Deze was Rijtuigbekleder en zadelmaker. Hij was een Dokkumer van het oude stempel en als hij een neutje op had dan kon hij mooie verhalen vertellen. De fa. Harms verkoopt er nu vrijetijdskleding. De rijwielzaak van R. Wiersma tevens stadsuurwerkmaker heeft plaats gemaakt voor de Goudsmidswinkel van Pekelsma.
Het deftige oude pand van de Goudsmid Schaafsma en de sigarenwinkel van B. de Vries zijn afgebroken en verbouwd tot de moderne schoenenzaak Van Dijk. De hoeden- en pettenwinkel van Joh. Boosman, een bekende oud Dokkumer familie, is veranderd in een zaak van Luxe H.H. artikelen van de fa. Klaver uit de Waagstraat. Boosman was een zeer bekende persoon in de muziekwereld. Hij gaf muzieklessen en was directeur van het 'Dokkumer muziekkorps' en 'Oranje'. Weer of geen weer Boosman trok er met zijn fiets op uit om de dirigeerstok te zwaaien. Onder zijn leiding zijn al heel wat eerste prijzen in de wacht gesleept.
Nog altijd Hoeden en Petten van P. de Haan
We komen nu op de hoek van de Kl. Breedstraat, Waagstraat. Hier is de hoeden- en pettenzaak van P. de Haan. Hij was niet alleen verkoper van hoofdbedekking maar ook 'pettenmaker'. Zijn specialiteit was een soort schipperspet met klep (zgn. Kapiteinspet). Deze werd veel gedragen door vissers uit Paesens-Moddergat en Wierum. Eerst droeg men de pet op zon- en feestdagen en als ze wat ouder werden ook voor de week; soms ziet men er nog een oude visser mee lopen. Aan het voorfront is te zien dat de gevel van het pand al oud is. Boven aan de geveltop bevindt zich nog een beschadigd ornament met kuif.
Twee namen voor een smal hellend straatje
We komen nu in de Waagstraat. Dit is maar een smal straatje. Het loopt vanaf de Hoogstraat schuin naar beneden zo wat recht op de Waag aan. Dit is misschien wel de oorzaak dat de naam Waagstraat is ontstaan. Ook sprak men wel van de Korfmakersstraat. Dat vindt zijn oorzaak in het feit dat hier vanouds een korfmakerij is geweest.
In het radiowinkeltje van Klaver aan de noordkant was een mandenmakerij en vlechterij van gebr. Hoekstra.
In 1718 komt de naam voor van de Dwergestraat. Maar volgens deskundigen is dit mogelijk een verschrijving en moet dit 'Werge'- of 'Warga'straat zijn. Beide hebben dezelfde betekenis nl. het woord 'War' en dat betekent: laag liggend nat land. In de plaatsnaam Warga zit ook het zelfde woord. Hier is ook veel laagliggend land, en daar de straat naar beneden loopt is het zeer wel mogelijk dat het er (voor de [102] bestrating) nat en drassig is geweest. Zo we al eerder hebben vermeld is het wel zeer bijzonder dat de oude Dokkumer terp op alle gedeelten op de top en aan de voet zeer nat is, de oude zaden (welputten) en gemetselde lekke bakken stonden altijd vol water.
De straat had voorheen twee namen het laagste stuk noemde men in 1618 'Wargastraat' in 1638 'Warrigstraat' en in 1788 was het Waagstraat. Het bovenste stuk droeg de naam de Nieuwestraat. Achter de Nieuwestraat liep, waar nu de Begijnesteeg is, een bredere straat. De huizen aan die straat zijn later verplaatst en de bredere Bagijnestraat is toen smaller geworden. Wat nu Waagstraat heet was toen de Nieuwestraat, deze naam is nu vervallen en is het allemaal Waagstraat.
Barbier Michaël speelde flessenmuziek
De jeugd ging vroeger graag kijken en luisteren naar barbier Frits Michael, die met zijn vrouw Mina de Beer een drogisterij en scheersalon in de Waagstraat had. In die salon stond een rek waar rijen flessen aan hingen. Alle waren gevuld met een hoeveelheid water (xylofoon). Met zijn twee hamertjes sprong hij dan voor dit rek langs en wij stonden verbaasd dat hij uit die flessen allerhande wijsjes kon laten horen; wij noemden het flessenmuziek.
Op de hoek, nu kantoor- en boekwinkel van Schaaf, woonde Tj. Rintjema. Deze had toen een tabaks- en snoepwinkel. We gaan nu de Waagstraat weer op en komen op de hoek (waar de Gruyter een filiaal heeft gehad). Hier was de Galanterie- en Speelgoedzaak de "Friese Bazar". De oude eigenares was Wed. Visser, haar winkeljuffrouw en trouwe helpster was Pietje Oberman. Waar het moderne pand van de fa. Hamstra nu staat, was het oude vertrouwde Manufacturen- en Kledingbedrijf van de fa. K. Ronner, verdwenen net als de drukkerij van de fa. Kamminga waar nu v. d. Heide een zaak heeft.
Gasthuis van Roomse Broeders
De Waagstraat wordt 'gekruist' door de Gasthuisstraat. De naam v. d. straat is afkomstig van het Gasthuis dat in het andere gedeelte van de straat heeft gestaan in de buurt van de "Begijnesteeg". Het Gasthuis werd verzorgd door de Roomse broedergemeenschap St. Antonie.
Op de hoek van de Kl. Gasthuissteeg woonde A. v. d. Wal de groentehandelaar; even verder waar het schildersbedrijf van Van der Werff nu is, woonde Daniël v. d. Mei samen met zijn zuster. Hij reisde met het pak (dit was een stuk zeildoek waarin de manufacturen werden verpakt) en later met grote koffers langs de boeren.
Op de plaats van de Hema stond de werkplaats van L. Bits. Later was dit in gebruik bij Jongsma de vishandelaar. Ook was in de straat de meel- en mosterdmaalderij "De Nijverheid" van de fam. Berghuis. Eveneens was hier de drukkerij van de fam. Kamminga. Aan deze Dokkumer hebben we heel wat te danken; hij was met Master Bonga de grondlegger van het Streek- en Vogelmuseum. Bij de opgravingen waren ze steeds aanwezig en hebben veel waardevols bijeengebracht waar we nu nog van kunnen genieten.
Werk voor de kuipers
Veehouderij (met de veestallen, de hooizolders en mesthopen) kwam ook binnen de wallen van Dokkum voor. En dat betekende werk voor de kuipers. In 1845 waren er 5 kuiperijen. Dit waren geen grote bedrijven maar meer "kleine baaskes met een paar knechts". In hoofdzaak waren de boeren hun klanten. Ze maakten melkaden (voor koeling) boter- en kaaskoppen en vaatjes, karnen, emmers en hooiharken etc. Woensdags stond alles op de stoep en was er een levendige straathandel.
In de Gasthuisstraat woonde in mijn jeugd de kuiper Rosier. Zijn knechts waren Anne Kampstra en Joh. Schelwald. Ze maakten er toen ook botervaten voor de boterfabrieken.
De woning met werkplaats is nog aanwezig en staat op de hoek van een doodlopende steeg voor de drukkerij van de firma Douma. Laatst ben ik nog in de oude kuiperij geweest en kon de sporen van het bedrijf nog waarnemen. Op de vloer waren nog aanwijzingen dat hier een bedrijf was geweest.
[103]
Waar komt de Fetse vandaan: Bonifatius of zoetwater
Op een kaart van 1888 komt de naam voor van de "Fetse" en ook de "Fetsestraat". Hoe de naam er is gekomen is moeilijk aan te geven. Wel las ik dat er een legende is waarin gezegd wordt dat het een verbastering is van Bonifatius. Men sprak toen van Bonne-Fetse en hiervan is het laatste woord overgebleven. Zo is de naam Fetsepomp, fontein, en Fetsestraat ontstaan. Beter is het echter te denken dat we te maken hebben met de oude naam van "feding", d.i. zoetwatervijver, welke behoorde bij 'n terp. Want water was een eerste levensbehoefte.
In 1580 is op het oude Kloosterterrein op de Markt veel veranderd en is het zgn. ontwijd, dat wil zeggen dat het toegankelijk werd voor iedereen.
De toegang naar de Fetsekant werd ontsloten en in een groot oud huis dat hier stond werd een doorbraak gemaakt. Onder dit huis zat een diepe zeer grote gemetselde waterbak. Bij een onderzoek is toen gebleken dat de helft van de bak was vervallen. De pomp die voorheen aan de zuidkant stond is later verplaatst en staat nu aan de noordkant tegen de zeer fraaie woning, waarin P. Soorsma heeft gewoond. Ze komt hier beter tot zijn recht en past zeer goed in het geheel. Op de pomp leest men "Dit is de Fetsefontein 1712". In de 18de eeuw was hij in gebruik bij de Bierbrouwers. Nu is hij buiten werking en de leeuwenkopwaterspuwer doet geen dienst meer.
'Stout gymnasticus' uit 1875
We willen nu de straat even doorwandelen en blijven even staan voor de Fetseschool. Voorheen stond hier het gebouw de "Harmonie". In een advertentie uit 1875 (dus 100 jaar geleden) stond: "Dokkum 15 April. Donderdag jl. had alhier in de zaal der "Harmonie" de eerste openbare vergadering plaats der gymnastiekvereeniging, die met eene gepaste toespraak van den voorzitter v. d. Meulen werd geopend. De verschillende oefeningen tusschen welke zich de muziek der infanterie liet horen, voldeden uitmuntend, en gaven een bewijs dat de heer Hofstra, die zelf een stout gymnasticus is, ook de gaven bezit van deze nuttige kunst op een geschikte wijze aan anderen te leeren". Tot zover de advertentie.
[104]
Ver. Voorstanders Chr. Nat. Onderwijs
In 1864 werd bovengenoemde Ver. opgericht. De heer H. J. Boorsma werd gekozen als voorzitter. Op 5 sept. 1865 had de inwijding plaats van de eerste school op de Stenendam. D. R. Bokma was hoofd der school met een salaris van f. 700,— plus vrij wonen. Per vrachtschip werd het gezin met inboedel van Franeker naar Dokkum vervoerd. In 1870 werd W. A. Kopmals hoofd der school en in 1873 D. Woltman van Groningen. De school was uitgegroeid tot drie leerkrachten. Van de Stenendam is men verhuisd naar de Oranjewal, nu de Drukkerij Zeijl en Kuipers. Woldman is overleden in 1882 en W. Heukels uit Kubaard volgde hem op. Het salaris was inmiddels verhoogd tot f. 900,— en vrij wonen. Na veel ziekte is hij op 8 april 1886 heengegaan. Meester Gorter wel bekend bij de oude Dokkumers is toen tijdelijk hoofd geworden. Op 31 aug. 1886 werd G. Wamelink benoemd als hoofd.
Op 5 sept. 1890 werd het 25-jarig bestaan herdacht. In 1898 werd de vijfde leerkracht benoemd. Het personeel bestond toen uit G. Wamelink hoofd, v. Vliet, Gorter, H. Wamelink en Wiersma. Later was de school weer te klein en toen is de "Harmonie" op de Fetze aangekocht voor f 4665, —. De Harmonie is toen verbouwd door gebr. v. d. Mei voor f. 5833,—. De nieuwe banken werden gemaakt door v. d. Werff en Erich. Op 22 nov. 1904 is de "Eben Haëzer" school op de Fetze in gebruik genomen. Er waren toen zes leerkrachten. De voorstanders van het chr. onderwijs brachten aan giften een bedrag van f. 3097,50 bijeen.
f. 4,— voor de organist
In 1911 en 1915 is de school opnieuw verbouwd en vierde men het 50-jarig bestaan. Het hoofd van de school W. Klaver, maakte 1000 exemplaren van een feestlied die bij de Oosterkerk uitgereikt werden. Ds. Woudstra hield een feestrede (beloning f. 10, —), R. Wiersma was organist en begeleide de zang (voor f. 4, —), T. Lasscher was poestertrapper (windmaker) en ving f. 2, — als beloning. In 1919 kwam dhr. J. Formsma uit Kampen en werd hoofd van de ULO en dhr. S. E. Wendelaar Bonga werd hoofd op de Fetze. In 1948 volgde dhr. J. Faber hem op. In 1953 waren op de Fetzeschool 570 leerlingen. De school is toen gesplitst. Honderddertig leerlingen zijn overgeplaatst naar de Groen van Prinstererschool op de Oostersingel met als hoofd D. Albada. Op 5 sept. 1955 is de nieuwe Gr. v. Prinstererschool aan de v. Kleffensstr. in gebruik genomen. Hoofd van deze school is dhr. H. Gerbensma. Op 1 aug. 1963 is de noodschool geopend aan de Liudgerleane met als hoofd de heer H. L. Hamer. De nieuwe J. J. L. van de Brugghenschool is later in gebruik genomen evenals de Prins Willem Alexanderschool en de Dr. A. Kuyperschool. Tot zo ver een kort overzicht over 't chr. onderwijs in Dokkum. Ik ben me bewust dat er wel iets aan zal ontbreken, maar omdat de verhalen in boekvorm verschijnen heb ik het verhaal geschreven om niet te vergeten. We mogen God dankbaar zijn voor de vele zegeningen die Hij ons gaf in het chr. onderwijs. Ook is er grote dank in ons hart dat onze voorouders bereid waren gezamenlijk de kosten te dragen.
Hij de limonade en zij de fraaie handwerken
In het hoekhuis van de Fetzestraat woonde fam. Visser-Fochtelo. Hij had een limonadefabriekje (kogelflesjes) en z'n vrouw verkocht fraaie handwerken. Onder dit pand zat een grote gemetselde waterbak. Er naast is de vanouds bekende schoenenzaak van Beckers. De zaak is nu geheel verbouwd en gemoderniseerd. Verder woonde in de straat de schilder Joh. van Kammen. Diens zoon Christ kon prachtig tekenen. Van een deze tekeningen heb ik nog een fotokopie. Ook woonden in de straat Chr. Mulder en de kaasboer M. Visser.
De slagerij van de fam. Kingma is zeer bekend bij het publiek. Er worden elke week nog drie of vier stuks vee geslacht. Toen ik vorige week bij een stadswandeling op de Markt terecht kwam hoorde ik een paar Canadezen tegen elkaar zeggen: "Moet je hier eens kijken, dit is nog 'n slager die aan huis slacht”. Dat waren ze niet gewend. Er hing ook een pracht exemplaar van een koebeest. Ik heb ze maar naar de winkel op de Fetze verwezen en de fijne Friese worst van Kingma aangeprezen.
Tegenover Kingma woonde Douwes. Op een bordje aan de muur stond Handel in Naaimachines. Er naast was de bakkerij van de Vries. Hier kochten mijn ouders het brood. Met de kerstdagen kregen de trouwe klanten een zwaar krentenbrood. Een van de dochters was Anna de Vries. Deze is lange jaren zondagschoolonderwijzeres geweest van de Geref. Zondagschoolver. 'Jachin' o.a. in het gebouw 'Eureka' op de Oostersingel. In de kleermakerij van Van Klaarbergen woonde de al eerder genoemde fa. Wüst.
[105]
Het Angelusklokje op het kloosterterrein
In de loop der jaren is er al heel wat afgebroken en verbouwd in ons Dokkum. Poorten en klapbruggen zijn er niet meer, oude gebouwen verdwenen of moesten plaatsmaken voor bedrijven die in opkomst waren. Zo is 't ook gegaan met de Anjelierstraat. Ze loopt van het Drôgersbrugje bij de drukkerij Zeijl en Kuipers naar het Zuiden. Als we de naam lezen zouden we kunnen denken dat we met een bloemenstraat te maken hebben, maar dit is niet zo.
In 1650 was de naam de 'Hofstraat'. Er komt het woord 'Hof' in voor. Dit is juist. Want hier lag het kerkhof van het klooster. 's Avonds klopte op het kloosterterrein het 'Angelusklokje' en zo langzamerhand is in de volksmond de naam 'Angelusstraat' ontstaan. Later is de naam verbasterd tot 'Angeluerstraat' en nu noemen we het de Anjelierstraat.
De Leeuw van Dokkum
Ook hier heeft de tijd niet stilgestaan. Er is ook veel veranderd. Bij graafwerkzaamheden trof men aan de westkant van de straat een gedeelte aan van een ringmuur. Deze heeft waarschijnlijk gediend als afsluiting van het oude kloosterterrein. Ook heb ik gehoord dat bij de afbraak van oude woningen (nu Wiemers en pakhuis van Sipkes) er heel wat graven met kisten en gebeente te voorschijn kwamen.
Doordat de oude terp zeer waterhoudend is, was het hout van de kisten nog niet geheel vergaan. Het was wel zwart en verkleurd. Aan de vlammen in het hout was het soms mogelijk vast te stellen wat voor soort hout het was geweest.
In de straat is nog een van de stadsveestallen aanwezig. De laatste eigenaar de Boer heeft het nog lange tijd volgehouden. De stal is nu leeg. Tegenover de stal is de drankhandel van de fa. Wiemers. De heer Wiemers stond in de biljartwereld bekend als de 'leeuw' van Dokkum. Heel wat prijzen (bekers en medailles) zijn door deze stadgenoot gewonnen. Bij een van zijn dochters aan de Birdaarderstraatweg is nog heel wat aanwezig. Dhr. Wiemers woonde het laatst op de Dijk.
Winkels zijn verdwenen
In de Anjelierstraat zijn nu geen winkels meer te vinden. Alleen op de hoek, waar P. Soorsma heeft gewoond is nu een 'Galerie' van eigen gemaakte prenten en boetseerwerk van dhr. en mevr. Leegstra-Grunstra. Voorheen was in dit pand de bakkerij van Sannes en later Doornbos en Joustra.
In de woning er naast woonde de jager- en handelsman Toornstra. Soms hingen er hazen of eenden aan een haak voor de woning. Men kon ze dan zien en kopen. Uit de straat zijn verdwenen o.a. de herenmodezaak van W. Timmermans, grossierderij in zoetwaren P. Groenveld, op de hoek Oranjewal de slagerij van S. Toornstra (later Brink) en grossiersbedrijf H. E. Sipkes. Naast dit verbouwde pand (1925) was een smal openbaar steegje dat uitmondde op de Markt. Op de hoek marktkant woonde T. Lasscher de groentehandelaar (De steeg is nu afgesloten). Ook was in de straat een manufacturenwinkel van M. Venema. In woning no. 2 zit nog een gerestaureerde gevel. De twee gevels passen goed bij elkaar in het straatbeeld.
Aan het eind van de Anjelierstraat komen we weer over het 'Drôgebrugje' terug op de Oranjewal, recht op de drukkerij van fa. Zeijl en Kuipers aan. Hier wordt de Nieuwe Dockumer Courant gedrukt, waarin u eerst deze verhalen kon lezen in een reeks artikelen van 5 april 1974 tot 27 juli 1975.
>> begin
ONDERSCHRIFTEN afbeeldingen
Vgl. De Sneuper Dokkum blz. 1vv, blz. 54vv, resp. blz. 102vv
[7]
• Deze foto is genomen vanaf de omloop op de molen 'De Hoop'. Op de voorgrond de woning van Broekema en Westra, ook een gedeelte van de woning daken van de 'Acht Zaligheden' en woning van Laurens uit het blok van vier onder één dak. Op de achtergrond de daken uit de Molen- en Strobossersteeg en Schermersweide (nu afgebroken).
[8]
• Mooi apart stukje stadsschoon van oud Dokkum. Foto genomen vanaf het Bolwerk bij de pijp over het Nauw. Aan de rechterzij op het waltje reclame op de muur v/h Hooghuis, er naast een gebouw met verdieping de 'Theebus'. Het linnenrek staat er voor, ook zit er een mollenhondje op de straat. In het Nauw de vissersbootjes van de buurtbewoners. Links waar de venterskar staat 't steegje ,'t Haantje Rid'.
[9]
• Pentekening van het 'Baantje Bolwerk', tussen de beide molens. De molen 'Zeldenrust' heeft hier maar twee wieken. Op de voorgrond is alles nog onbebouwd. De boeren zijn druk bezig op het hooiland. Aan de rook uit de schoorsteen van Fortuin is te zien dat de wind uit westelijke richting kwam. In de Woudvaart ligt het woonarkje van de visserman Prins. Hier was een dichtzet. Bij de molen 'De Hoop' (Broekema) is het oude molenaarshuis nog aanwezig. Op de tekening staat: Gezicht op Dokkum vanaf een punt plm. 100 meter n.w. van het brugje over de Woudvaart aan de Birdaarderstraatweg. Getekend door Chr. van Kammen (1946).
[10]
• Dit is Jacob Nutterd. Hij was de broer van 'Sibbel', ook een van de veel genoemde stadstypen. De foto is genomen bij de Woudpoortsterbrug. Op de achtergrond café v.d. Meer.
• B. Postmus die werkzaam was bij fa. Gebr. v. d. Werff.
[11]
• Op de foto zien we een waterhaler, mogelijk Kleine Keesje (bijnaam) (Bollebol) met joek en emmers. De figuur er naast is Martinus Klaver, zadelmaker aan de Kleine Breedstraat
• Keesje (Rollebol) de waterverkoper op z'n paasbest
[12]
• Stukje oud Dokkum genaamd ,'t Woudpiepke', let op de mooie lichtval bij het muurtje en doorkijkje onder het brugje. Het stukje muur links is het restant van de openbare latrine
[13]
• Gevelsteen uit het pand aan de Wortelhaven, 'Zwarte Hand'. De naam Hansma is een zeer bekende in onze stad, als schrijver en dichter, als bierbrouwer, touwslager en chichoreidroger.
[14]
• Gevelsteen aan de Oostersingel die een distilleerderij voorstelt
[15]
• Een ijsfeest op de Harddraversgracht aan het Oosterbolwerk. Op de baan een tweetal rijders in actie. Verder muziekkorps en leden van de Schutterij met helm en geweer. Het ijsbestuur met hoge hoed. Rechts de ijstent, links het bolwerk in de oude toestand (is later afgegraven). Het ronde gebouwtje links is waarschijnlijk de Joodse Kapel. Geheel op de foto achtergrond de Houtmolen van de Wint aan de Aalsumervaart. Volgens gegevens werd soms aan meer dan duizend armen voedsel verstrekt als het ijsfeest goed slaagde.
• Harlingersteegje
[16]
• De oude Soepkokerij, die al verschillende jaren niet meer in de binnenstad te vinden is. Er werd heerlijke snert en bruine bonensoep gemaakt.
[17]
• De 'Gouden Hand' bij de Bontebrug. Jaartal 1743. Voorheen was hier de bierbrouwerij van Berend Ronner. Zijn naam is te vinden in het Bierbrouwersgildeboek. De plaats waar eens de bierkuip heeft gestaan is nog in het pand te vinden.
• Een oude foto genomen vanaf de Boetebrug. 't Is een kijkje op de loswal van de Vlees- en Suupmarkt. Op de praam rechts vaten boter.
[18]
• Gezicht op de Vleesmarkt met op de achtergrond de Dokkumer boot Tjerk Hiddes? Links motorboot (Schaaf) rechts turfschip 'De Twee Gebroeders' (45 ton) van Riekele Visser.
[19]
• Gevelsteen van zoutziederij aanwezig in pand bij Halvemaanspoort. In Dokkum waren 3 ziederijen, Diepswal, Halvemaanspoort en Vleesmarkt
• Oude (iets beschadigde) foto van de Vleesmarkt. Het groepje personen op de foto is waarschijnlijk de fam. Schaafsma van de Wortelhaven. Moeder met kind op de arm dragen allebei een zwart wollen zgn. kapje. Ze staan voor de oude bakkerij van Hamstra of Kraak. De gevel van dit pand is begin 1900 omgewaaid.
[20]
• Een duidelijke ansichtkaart van omstreeks 1925. Hier ligt de Tjerk Hiddes op het woelige water van het Kleindiep voor de wal. Langs een paar trapjes kon men vanaf het bovendek via de voorplecht in de kajuit komen. Schoorsteen en kap van de stuurhut konden neergelaten worden voor het passeren van lage vaste bruggen als Bontebrug en Zijl. Op de brug toeschouwers bij de vleet.
[21]
• Zeer mooie foto van de Vleesmarkt. Op de gevel staat te lezen 'Logement en café' J. Schaafsma. Rechts er naast de manufacturenwinkel van v. Straaten. Verder de woning van Pot. De woning met de deur in het midden was van P. v. Slooten. Hiernaast woonde oud-burgemeester Jonker, dan Bakkerij van J. v. d. Meulen en de laatste is de zeilmakerij Wagenaar.
• Oude foto van een vertimmering van de 'Gouden Hand' bij de Bonte brug. In het midden van de groep met kind op de schouders de vader van B. v. d. Meulen. Ook zijn er kinderen bij van Pot.
[22]
• Op dit oude plaatje een afbeelding van een zgn. Duitse Koopman. Door het volk werden ze 'Lapke Poepen' genoemd. Ze reisden het platteland af met lappen en andere fijne stoffen. De goederen waren verpakt en werden gedragen in een grote fluwelen zak, vastgemaakt met een koord en draagbanden. Er kwamen zowel mannen als vrouwen. Deze laatste droegen de mand op het hoofd. Onder de mand zat een gebreid lapje en de inhoud was glaswerk en porselein. Ook kwamen ze met messen en scharen en andere negotie. Overgebleven namen zijn o.a. Poepeknyft, poepenpijp etc. In Dokkum sliepen deze marskramers In het volkslogement 'de Vliegende Vlooi' en ook wel in 'de Ooievaar' of in de Hoogstraat in 'de Bijer'
[23]
• Een goed geslaagde foto van de Zijl te Dokkum, steeds weer een punt dat de fotograaf aantrekt om er zijn kracht op te beproeven. Het is dan ook wel een bijzonder mooi stadsbeeld; vooral de sierlijke gevels op den achtergrond verlenen reliëf aan dit schone geheel. Op de voorgrond ligt een partij zakken meel of granen, er voor een bundel stokvis(?), kistjes S.B. stijfsel enz. De goederen zijn waarschijnlijk bestemd voor 't eiland Schiermonnikoog. Schipper Rienk Dubbelinga was de buurtschipper (zeilschip) op Schiermonnikoog. Achter de zakken nog juist zichtbaar de melkkar van Harm Boonstra. In het midden de Gem. muziektent, vrijdagsavonds was er concert van het Dokkumer Muziek of van Oranje. De vierde gevel is verdwenen. Links banketbakkerij Ferwerda, er naast oude gevel grossierderij in koloniale waren de fa. Klaver. Deze leverde veel goederen op de eilanden.
• Van de trapgevels is de vierde omgewaaid en niet meer herbouwd.
[24]
• Het fietsplaatje
De ouderen kennen het nog wel: oorzaak van ergernis en problemen: 'Het Belastingplaatje' dat iedere fietser tot 1 mei 1941 verplicht was met zich te voeren als hij zijn stalen ros besteeg. In juni 1924 kwam de wet tot invoering en begin aug. 1924 was de datum van invoering.
• Gezicht op de Suupmarkt in 1900 — de foto is verzonden 16 dec. naar Franeker. Op de voorgrond een groep slagers met slachtvee. 't Gebruik was dat voor Pasen de slagers de stad door trokken met het te slachten vee, de burgerij kon dan voor de paasdagen een hartige hap bestellen van één van deze koeien. Vaak hadden ze een gekleurd lint om zich heen. Op rijm worden hier de panden genoemd, te beginnen bij de Koningstraat:
1. v. d. Veen woont op de hoek (drankhandelaar)
2. Hubenet verkoopt geen koek (veearts)
3. Sibeltje Kool die ziet wat zuur (huisvrouw)
4. Veenstra verkoopt de kachels duur / niet te duur (kachelsmid)
5. Demes verft ze blauw alvast (blauwverver)
6. Van Douwen met de Gouden Kast (goudsmid)
7. d' Oudmans Steeg is smal en grauw (steeg, soepkokerij)
8. v. d. Werff is vroeg in touw (grossier)
9. Daarnaast staat een groot gebouw (gemeentehuis).
[25]
• Mooie scherpe foto van de Lageweg, rechts is de woning van Th. Wiersma. Het afdak of luifel met portaaltje er naast is duidelijk te zien. Het rek onder de luifel waar de goederen op uitgestald werden staat er nog, waarschijnlijk een pottenrek. Ook de kleine ruitjes in het raamkozijn zijn prachtig (nu verdwenen). In de muur zat voorheen een gevelsteentje.
• Het gevelsteentje uit de woning van Th. Wiersma bevindt zich nu in het museum Princessehof te Leeuwarden. Het stelt Adam en Eva voor met de slang die zich om de boom slingert.
• Winter op 't Kleindiep
[27]
'n Mooi stukje oud Dokkum. Voor de wal ligt een laadpraam van Jan Schaaf.
[28]
• Oude foto van de Vlasstraat. Bijna alle In dit artikel genoemde panden zijn nog aanwezig. Rechts het portaaltje van het pothuis. Op de achtergrond de Hoogstraat. Boven In de Hoogstraat zijn nog bomen aanwezig. De groep personen links is de fam. Boersema en Ferwerda. Rechts met mand In de arm is de dienstbode van v. Douwen.
[29]
• De grietman en zijn vrouw
• Op deze foto rechts het pand met de mooie voorgevel van Wüst. Links de afgebroken woning van Hansma de touwslager (nu Doorbraak), er naast gedeeltelijk oude gevel is het kroegje van Rozema, nu Zwart schoenhandel.
[30]
• Een bodewagen staat bij Visser voor de deur, op de wielen zakken tegen de felle zon. De wagen op de voorgrond is een bestelwagen van v.d. Werff. Het huis met het ene zonnescherm is de snoepwinkel van Westra, er naast de klompenververij van Wüst.
[31]
• Gezicht op de Keppelstraat vanaf de Woudpoortsbrug. De 'Doorbraak' was er toen nog niet.
[32]
• Gezicht op een stukje oud Dokkum. Het is de voormalige Chicoreifabriek op het 'Zuiderbolwerk'. Er naast opslag van steen en grint. In de kleine huisjes woonde o.a. Heina de Beer, werkzaam als pottendraaier op het pothuis.
[33]
• Een stukje verleden van Dokkum. Foto genomen vanaf café v. d. Meer bij de Woudpoort. Rechts een stukje van een paar woningen met bleekjes ervoor. Links in de gracht tegen het bolwerk een praam en achterste gedeelte van een boot. Op het bolwerk is het Pothuis nog aanwezig. Op de weg vader en zoontje, ze gaan naar de Fontein met juk en emmers om water te halen. Foto is van 1903 van J. Schregardus boekhandelaar en omroeper van Dokkum.
[34]
• Gedeelte van 'De Dijk' met oude gevels van kapper Toornstra en voormalige timmerman v. d. Meulen. Op de hoek bij de Doorbraak woning van Wiemers. De pramen van Toornstra liggen voor de wal. Op de achtergrond links ligt de stoomboot 'Koophandel'; deze voer van Dokkum naar Amsterdam.
[35]
• Wintergezicht van oude gevel op de Dijk. Foto genomen van uit het 'Koperslagerssteegje' bij de fa. Brouwer, Diepswal. De voetstappen in de sneeuw zijn duidelijk zichtbaar.
[36]
• Oude foto uit plm. 1898 van de Woudpoortster Klapbrug. In 1902 is deze vervangen door een draaibrug. De dames op de foto zijn op hun paasbest: lange rokken en een hoedje met strik versiering op het hoofd. De jongens dragen lange broeken. In het midden met karretje een zgn. bôleloopster met op het hoofd een witte gehaakte muts. In het karretje staat de broodmand met kleedje er over. Op de voorgrond het Kollumer veerhuis, op de achtergrond links woning en touwwinkel van Hansma, eigenaar van de lijnbaan. Er naast het kroegje van 'Leo', afgebroken, we vinden er nu schoenhandel Zwart.
[37]
• Oud stukje Dokkum bij de Woudpoort. De brugwachterwoning komt er prachtig op uit. Op het Kollumerveerhuis met zijn trapgevel is het opschrift 'Friesch Koffiehuis' en de reclame op de muren duidelijk leesbaar. Voor de wal het turfschip 'Oetsiena' 35 ton van G. v. d. Veen, Dokkum. Op de hoek Strobossersteeg voormalige winkel van groentehandel v. Knijf.
• De brug bij de Woudpoort die tot 1954 dienst heeft gedaan. Links is nog het hekwerk van de NTM te zien, terwijl rechts de oude Burgerschool staat. Op de voorgrond rechts het oude graanpakhuis van 'kleine' Anne v.d. Meulen, wat later door aannemer H. Hacquebord afgebroken en verbouwd is tot woningen en een scheersalon.
[38]
• Wintergezicht vanaf de Woudpoort op de Zuidergracht. Links aan de wal bij de 'Lutje Bleek' een tweetal schepen in het ijs vastgevroren. Het ijs in de gracht is opengebroken. er is een zool gemaakt voor de scheepvaart. Bij de molen 'De Hoop' zijn de molenaarswoningen nog aanwezig. Op de achtergrond de korenmolen van Sipma, deze stond bij het zwembad en is later afgebrand. Rechts de oude Burgerschool.
[39]
• Deze foto werd gemaakt toen de laatste rit Dokkum-Veenwouden op 20 sept. 1925 stond te gebeuren. Voor de tramwagen het paard Flora. Achter het paard in witte jas slager Jan de Jong van de Vleesmarkt. Op het balkon met zweep in de hand M. v. d. Velde, er naast Jitse Mulder. Verder stationschef Blauw en Huizinga en dhr. Boers uit de Hoogstraat. Achter op het balkon de postbeambte Ids Jousma. Op de achtergrond doorreed, woonhuis en café de Jong. Op de hoek café v. d. Meer.
[40]
• Eerste rit van de versierde stoomtram naar Veenwouden op 14 mei 1926. Op de foto de volgende personen: burgemeesters Alb. Jonker en Nauta, weth. Van Douwen, handelsdelegatie Berghuis, Boersma, Raadsma. Douma, met rijwiel inspecteur Hoekstra, Kraak, meester Bonga en anderen. Naast de tram conduct. Talen.
[41]
• Gezicht op het voormalige tramstation N.T. Mij. Links op de foto de punt van de 'Lutje Bleek', een schaap staat op het weiland te grazen. Op de weg een paar auto's (T-Fords). Rechts op de voorgrond de woning waar F. Dijkstra woont, er naast de woning van Dolstra, de verdere woningrij is afgebroken. De bak op de voorgrond is een stortplaats voor huisvuil.
• Op de foto links het grasland (een bleek en kaatsveld) van de 'Lutje Bleek' met Burgerschool op de achtergrond. Op de remise enige tramwagens. De geopende deur in het tramstation gaf toegang naar de paardenstallen. In het station woonde Antonides.
[42]
• Gedeelte van een Processie pelgrims, priesters en koorknapen. Onder de luifel de H. Hostie, vaandel en wimpels.
• De bron voor bierbrouwers, schippers, huisvrouwen en de boterfabriek
• Ingang van het park. De kapel was toen nog niet aanwezig.
[42]
• Oude foto (uit 1902) van de 'Bonifatiusfontein'. Achter de pomp de sloot die naar de wellen loopt. Rechts een van de drie boerderijen buiten de Woudpoort; hier woonden de gebroeders Sikkema, later Sietse Jacobs. De naam van de boerderij was de Roomschuttel. De boerderij stond naast garage Wouda aan de Woudweg.
• De Bonifatiuspomp in oude toestand van plm. 1910. Drie jongens op klompen vermaken zich bij de pomp. Let op de manier van water slurpen uit de handen. Twee jongens dragen sportkousen, de derde draagt nog lange zwarte gebreide.
[44]
• Foto (uit 1904) met de voormalige houtzaagmolen 'Koop handel en Zeevaart van de fam. Oberman. Op de top van de linker bovenwiek staat een klein figuurtje, dit is Jan van Klaarbergen. Rechts naast de woning de eigenaar dhr. Oberman. De schoorsteenpijp van de stoomzagerij is reeds aanwezig en de molen heeft zijn langste tijd gehad. Voor de wal ligt een schouw voor overhaal van de Strobosserweg.
[45]
• Gevelsteen uit de 'Bocksmûllen'. De molen stond op het oosteind van de Hogediken. De eigenaar was zeer waarschijnlijk de 'Bok'. Op een grafsteen in de Ned. Herv. kerk staat op een grafsteen de naam Frederik Harmens Bock Koopman 1749 gebeiteld.
• Stukje Strobosservaart met de 'Rode Brug'. Rechts aan het smalle paadje woonden Sape en Sapkje. Voor de wal een praam van Bouwmaterialen Vermeulen. In de vaart een geladen vrachtschip.
[46]
• Fragment uit een oude getekende kaart van Dokkum, voorstellende het onderste gedeelte van de Hoogstraat met het 'oude Raadhuis', later Latijnse school. Rechts gedeelte van het Raadhuis op de Zijl.
• Een zonnige Hoogstraat zo'n 60 jaar geleden. Vader poseert trots met zijn twee dochtertjes voor de fotograaf.
[47]
• Rechts naast Hotel de Beurs woonde de pettenmaker en kroegbaas Everaarts. Op de hoek Prins' zaadhandel en groenten. Links staat een groentekar voor de deur. Enkele muurijzers zijn op de Bewaarschool nog zichtbaar.
[48]
• Het oude Bijkerskwartier is een beschilderd uithangbord van jonger datum en aanwezig in de oudheidskamer. Het hing in de Hoogstraat westzijde, nu de winkel no. 18. (De achterkant bevat de rest van een ander adres: een zeilend schip met opschrift: Logement bij M. I. Dijkstra en is dus waarschijnlijk een ouder opnieuw gebruikt uithangbord).
[48]
• Mooie oude foto uit 1919 van de Koperslagerij van de fam. S. Hellinga uit de Hoogstraat. Op de stoep voor de winkel vader en moeder Hellinga met hun beide zonen Marten en Anne. Links mej. M. Hellinga van Hollum. Op de stoep staan eigen gemaakte melkbussen. In de etalage hangen de ouderwetse petroleumlampen. Voor het raam staan petroleumstellen, ketels, pannen, lampetkan, enz. De oude trapgevel met windwijzer (pijl) is nog aanwezig. Bij de slagerij van Dijkstra staan een paar jongens. Boven de stoep hangt nog een balk waar men slachtgoed aan hing, zoals varkenskop, hartslag en poten. Op het linkergedeelte een raam met er achter de uitgestalde groente van B. Tho Bockholt.
[49]
• Oude plattegrond van de Markt en omgeving. Bij de St. Martens Kerk de ringmuur met er achter een rij bomen. Tussen "de Beurs" en de Kerk de muur met poort. De grote oude toren van de oude Kerk is verkocht op afbraak in April 1831.
[50]
• Oude foto uit de Hoogstraat van Neerlands Onafhankelijkheid. Op de foto staan heel wat oud-Dokkumers. Hier volgen de namen door elkaar: E. Berghuis, Hoogstraat, meelhandel; Visser, Hoogstraat, Hoeden en Petten; H. Barij, Hoogstraat, manufacturenhandel; P. de Jong, Koningstraat, Rijwielhersteller; Kees de Ruiter, Boekhandelaar; mevr. Vogt; mevr. Posthumus; Tj. v. d. Vinne; Hellinga, Postbode; Anna van Erp; P. Groeneveld; Ellens, Kleermaker; Sleifer, Meubelmaker; Alie Metz; Marie Klaver; Griet van der Kooi; Ruurd Douma; Auke van Rijp; Auke van der Woude; mevr. Tol; Johannes Vogt; Otto van Klaarbergen, Slager en mevr. Visser-Douma (74 jaar) van wie deze foto is.
[51]
• Merkwaardige foto van de R.K. kerk. Onder de torenspits zit een apart tussenstuk. Mogelijk zijn er twee negatieven gebruikt om de gehele kerk op de foto geplaatst te krijgen.
[52]
• Heel aparte foto van het Priesterkoor in de R.K. kerk. De beelden en schilderijen komen prachtig naar voren.
[53]
• De Koningstraat. Het eerste halve huis is een gedeelte van een dubbele woning die hier heeft gestaan. Daarnaast de achterkant van Fortuin en het pakhuis van Steensma. Achter de eerste auto, in het pand met de drie hoge ramen en brede lijstgoot zat de stuczolder.
Vgl. De Sneuper Dokkum blz. 1vv, blz. 54vv, resp. blz. 102vv
[54]
• Gevelsteentje van een zeilend scheepje
• In de Koningstraat staat de in 1922 gebouwde Amro-Bank. De vorige bewoner van het afgebroken pand was dhr. v. Kleffens. Op deze foto zien we nu eens niet de voorkant m aar de achterkant van een voormalige grote woning De drie woongedeelten komen zeer mooi uit. De grote tuin ligt er prachtig bij, met zijn bomen, bloemen, paden en groentetuin is het een apart stukje oud Dokkum.
[55]
• Links op de foto 'Het Weeshuis' van 1854 met gevelsteen uit 't jaar 1758. Rechts het St. Laurentiusgasthuis In de straat zitten in vakken de balstenen (de rode bevloering van de Markt). Voor het Weeshuis een rij lindebomen met hekken waar het vee aan werd vastgebonden. Tussen de beide panden achter de afgeknotte bomen is de wandeltuin van het Weeshuis. Geheel achter in de tuin staat een groot gebouw. zeer waarschijnlijk is dit het zgn. 'Spinhuis' dit was een Gem. Werkplaats.
[56]
• Een levendige kiek van de Dokkumer jeugd bij de Fetse Pomp. De pomp staat hier nog rechts en tegenover de Bakkerij van Dorenbos. In de Boterstraat naast het huis (nu In verbouw) staat nog een oud zaadpakhuis van v.d. Meulen. Heel wat oudere Dokkumers zullen zich op deze foto terug vinden.
[57]
• Een tweetal afbeeldingen welke zich hebben bevonden aan de achterkant van het Weeshuis aan de Parksteeg.
1. Romaanse bogen met kozijn.
2. Gebeitelde kop met draagsteen.
[57]
• De steen is geplaatst bij een verbouwing in 1758, het is een memoriesteen met een fraaie 'Rococo'-omlijsting. De oorspronkelijke kleuren der wezen waren rood en zwart. Het opschrift luidt: Dees Beelden Tonen Hier 'T Gebruik van Deese woning. Deelt Rijkelijk uit en wagt een Hemelsche beloning van Hem Die seijde koomt den armen tegemoet want dat Gij ook doet aan Dees. Weet dat Gij 't aan mij doet. De burgemeesterschap liet deese steen dus houwen opdat men werken doe die nimmermeer berouwen.
[58]
• De foto laat nog iets zien van de oude glorie op de markt. Naast de hokken de boeren en slagers met hun hoge zijden petten. De jeugd is getooid met strohoeden. Op de achtergrond bij de Beurs staan de hekken waar de koeien en paarden aan werden vastgebonden. Op de Herberg staat 'De Beurs' D. Jongsma. Voor de kinderen op de balstenen ligt Jacob of Sibel te straatwjoeden (d.i. gras tussen de stenen verwijderen) de oude stalbezem ligt er naast.
[59]
• Aan de Kloostersingel vlak bij 'het Brugje' was het kruideniers winkeltje van de fam. v.d. Kooi. Een gedeelte van de fam. staat voor de deur. In de deur de zoon Jelle. De dames zijn aan het schoenpoetsen.
• Oranjewal, Vrijgevochten Waltje, Kloostersingel
[60]
• Op deze foto het 'Diaconiehuis' van de Ned. Herv. Gemeente. (N. Bolwerk). In de voorgevel zit de gedenksteen welke is geplaatst door J. H. Carpentier Alting en H. J. v.d. Veen, zoons der beide predikanten. Data 17 april 1877.
• Mooie kiek van de oude Oranjewal en Kloostersingel. In het midden links de Sociëteit Tuinlust. Op de achtergrond ligt het wasgoed op de bleek.
[61]
• Het oude Drôgesbrugje. Rechts de drukkerij van de Nieuwe Dockumer Courant, links staat een kastanje in volle bloei.
• Een stukje oud Dokkum genaamd het Achterom. Voor de rij vriendelijke huizen een groep bewoners. Links stukje van het Schoenmakerspark.
[62]
• Zeer mooie en zeldzame foto van het 'Schoenmakerspark'. Alles is hier nog in oude toestand en in vol bedrijf. Geheel links de fam. Toornstra Durk, Jilles en zoon. Verder de knechten die in het bedrijf werkzaam waren o.a. Jouke Zijlstra, Kl. Eilander, Ale de Jong, Rinze Zijlstra. Grote hoeveelheden huiden werden bewerkt en klaargemaakt voor verzending. De vrachtauto van 'Westra' staat klaar om een zending huiden weg te brengen. In het Nauw lag een houten 'batte'. Hier op werden de huiden gewassen en schoongetrapt. In het midden naast het hek staat een houten paal met er achter een massief 'houten beeld' voorstellend en mannenfiguur een soort monnik of zeeman. In mijn jeugd heb ik het vaak van dichtbij bewonderd maar waar het vandaan is gekomen, kon ik niet gewaar worden. Er is wel beweerd dat het op zee door een visserman was gevonden en aan een eigenaar van het Park is geschonken (Schegbeeld?). Het beeld is verdwenen mogelijk verbrand of verrot.
[63]
• Met de zijgevel die uit het water komt was dit mogelijk vroeger de plaats van de Stadstolgaarder.
[64]
• Gezicht op de Hanspoort, rechts het weggetje dat naar de Westerisse en het oude asland liep. Ook was er een smal paadje naar het 'Verlaat' sluis van Terpstra. Het geboomte aan de zijkant van het weggetje stond in 'De Buitentuin'. Hier was een Theehuis met kegelbaan en muziektent. Voor de wal een schip van een scharensliep. Links een groep bomen met een stek er voor. Hier stond voorheen de oude Gasfabriek.
[65]
• Foto van de Driepijpstergracht, op de achtergrond de 'Flapbrug'. De doorgangen (pijpen) komen goed uit. In de gracht is nog enige scheepvaart. Links een gedeelte van de scheepshelling met de woning van Barkmeiler.
[66]
• Gezicht op de Westersingel. Hier is nog een mooi stukje van oud Dokkum: telling zijn nog aanwezig. Zomers is het een rozentuin. Veel oude woningen uit het begin van de jaartelling zijn nog aanwezig.
• Zo zagen de huisjes er uit toen W. Aalsma ze kocht. De dakuitbouw was al verdwenen.
[67]
Oude foto van de Hogepol. Rechts staan de huisjes met de vermelde Arkaneels of 'Koekkoeken', De spreuken stonden op het onderste gedeelte juist boven de lijstgoot.
[68]
• Voorgevel van het bedrijf van de fam. Tuininga. Op de foto de volgende personen; Het kleine meisje is A. Torpstra, er achter J. Mook, in de deur Jaap Schaaf Jzn.). De grote jongen is S. Westra de andere met de pet J. Hamstra (drogist). In de etalages flessen levertraan van Draisrna van Valkenburg.
[69]
• Karrijder Sijens van Hantum staat hier bij de weduwe Hogeveen die een veerhuis voor karrijders had. De jeugd op klompen heeft veel belangstelling voor de fotograaf.
[70]
• De Legeweg Anno 1902. Rechts de dubbele woning waarin het 'Noorderkwartier' was, nu de bioscoop van Oosten. Tussen de beide woningen met brede luifels was een poort met er boven het Ned. wapen en een vlaggenstok. Dit was de ingang voor de paarden van de Marechaussees. Links de woning met de zonneblinden en de winkel van Hoekstra. Er staat nog een bos klompen op de stoep. De straat is zonder bomen en helemaal gevloerd met balstenen. In het midden van de groep staat een oliekar op twee wielen.
• Fragmenten van de oude Bierbrouwerij 'de Drie Roosen'. De bovenste is de ingang, de andere één van de drie 'Roosen'. Ook de ringen zijn er nog, ze zitten nog in het stuk muur.
[71]
• Hoe de Legeweg er uit zag voor 60 jaar terug. Links 1e pand gedeelte van K. W. Nauta, pakhuis voor opslag zie reclamebord aan de muur. 2e pand voorheen van de 'Oliemolen', later bewoond door W. Kloosterman, handelaar in Veevoeder. Dit staat op het fietsrek op de stoep. Daarna gekocht door Tj. Stellema. Op de straat jonge acaciaboompjes. Een rij balstenen zit nog aan weerszijden van de straat.
[72]
• Gezicht op een oud gedeelte van Dokkum. Op de voorgrond de oude timmerschuur met berghok bij de 'Witte Brug'. Het gebouw met de pijp is de Olieslagerij'.
• Een zomers gezicht op de Westersingel uit die dagen. In het eerste komt Wijnands om de hoek gluren met de handen op de onderdeur. Verder enkele buurtbewoners met kinderen. De tuintjes met beplanting geven een echt fleurige aanblik een klein stukje van het Nauw Is ook nog te zien.
[73]
• Zo zag de Lageweg er jaren later uit, maar nu met een nieuwe boombeplanting. Op de achtergrond de woning van Lemstra. Op het eindstraat nog een hoge telefoonmast de verbinding was toen nog bovengronds. In het derde huis zit een brede lijstgoot met fraai beeldhouwwerk.
[74]
• Kerkblaadje uit 1858 van de Ver. Chr. Gemeente.
• Zo zag de Nauwstraat er voorheen uit, links gedeelte van het pakhuis van v.d. Werff de grutter, er naast de beide bakkers Bontekoe en Doornbos. Verder de in het artikel genoemde woningen. Op de straat een postbode bij de fiets en een meisje met kinderwagen. Op de achtergrond een groentekar en een mooie rij bomen.
[75]
• Zo kwam de vis in Wierum aan de Dijk. De manden staan klaar om ze naar de stad te vervoeren. De visvrouwen zijn aan het sorteren. Er staan heel wat Wierumers op de foto. De manden werden in Dokkum gemaakt bij Hoekstra.
• Aanblik op het Kleindiep. Links de Turfmarkt met zijn zgn. pothuisjes en verder jonge boom aanplant. Op de walkanten de trapjes. De muziektent staat nog op de Zijl.
[76]
• Zo zag de Diepswal er uit op een zonnige dag. De trapjes naar de waterkant waren voor de reizende man die per boot of trekschuit aanlagen.
[77]
• Gezicht op hotel de Posthoorn. Voor de ingang de hotelhouder met zijn dochter. Op de stoep Dokkumer jeugd, verder tafel en stoeltjes voor de gasten. Op straat een handkar met een monsterkoffer van een handelsreiziger. Deze werden door de bediende van de ene naar de andere grossier of winkelier gebracht. Verder de bakkerij van Hamstra en de winkel van Bijl. Op de hoek staat nog een gaslantaarn.
• Afbeelding van de klok die waarschijnlijk de gevelsteen is geweest uit de Herberg de 'Blauwe Clok op de Diepswal. Jaren lang lag hij op het Noorderbolwerk aan de zijkant van het steegje dat naar het Nauw liep bij het Kereweer.
[78]
• Voorfront van de Deken- en Beddenzaak van O. A. Brouwer. In de etalage 16 en 20 els vloerkleden. In de deur de jongste bediende Pieter Ronner. Deze was later barbier in de Waagstraat.
[79]
• Deze foto is vanaf de kettingbrug genomen. In het Grootdiep staat een stevige ducdalf. Het achterste schip wordt met een vaarboom of kloet vooruitgeduwd. Bij de pomp en mastmakerij op de hoek staan de 'juffers' en vaarbomen terwijl op de wal een mast in aanmaak is.
• Dit is het bekende poortje op het binnenplein van het 'Admiraliteitsgebouw'. daterend uit 1618
[80]
• De gevelsteen met het zwarte steigerende paard van Fries ras in een pand op de Verlengde Diepswal.
[81]
• Zo ongeveer zag een oude winkel er van binnen uit in het begin van deze eeuw. Boven de toonbank de slang voor de puntzakjes en andere goederen. Op de stelling de voorraadvaatjes en bussen. Aan de zoldering de Belgische lamp en weegschaal.
• Dit is de gevelsteen [ zoutketel] in de fraaie topgevel in het pand op nummer 1517.
[82]
• Gezicht op een rij woningen bij de Halvemaanspoort. De topgevel met de gevelsteen van de zoutziederij is goed te zien. Even verder de drie huisjes onder één dak bij de Zoutsteeg.
[83]
• Zo zag de Halvemaanspoort en Haven er uit toen Dokkum nog een zeestad was. OP de voorgrond de weg die van het oosten de stad inliep. Het smalle brugje ligt over de Hardrijdersgracht. Op de brug ruiter en paard. Een vrouwenfiguur loopt op de weg met op de rug een Joek waaraan twee manden, (mogelijk vis- of bolleloopster). Over het Grootdiep de al vaker genoemde Kettingbrug. In de binnenhaven ligt bij de helling een kofschip. Op de achtergrond pak- en woonhuizen op de Dijk.
[84]
• Twee knechts van de fa. J. Boersma onderweg met een vat verfstof op de handkar. Het zijn Joh. v. d. Kooi met pet en Feije met alpino. Ze dragen allebei klompen.
• Theezaak van de fa. Boersma in de zgn. Ronde Winkel op de hoek van de Kl. Breedstraat. Voor de deur firmanten Boersma. Bij het organiseren van Stadsfeesten en Sportgebeuren, zoals Hardrijden, Harddraven enz. waren de Boersma's zeer actief. Ook bij de autotochten van ouden van dagen waren ze van de partij.
[85]
• Voormalige Molen Schapendijkje
[86]
• Zo zag de Hardrijders gracht er uit in de zomer van 1904. Links het Oosterbolwerk. Op de voorgrond de 'Batte' ('n aanlegsteiger). Hier aan lagen de turfschepen. Geheel op de achtergrond de 'Molen van de Wind' aan de Aalsumerweg. De naam was 'Eben Haëzer'. Gebouwd plm. 1700. De molen is afgebroken in 1927.
• Oude foto van de Hardrijdersgracht van 1902. We zien hier een kortebaanwedstrijd met rijders In de baan. Drommen toeschouwers staan aan weerszijden. Op de voorgrond een drietal dames met lange rokken en veren op de hoedjes. Aan de rechterkant de 'IJsclub Tent'. De wind is oost wat te zien Is aan de stand der wapperende vlaggen.
[87]
• Stukje oud-Dokkum. De foto is genomen vanaf de Grote Pijp. Links een drietal woningen op de Koornmarkt. Op de achtergrond het graanpakhuis (van Wouda), ernaast café Toornstra.
• Zo zag het Keereweer er uit in zijn glorietijd. Al het oude is nog aanwezig. De eerste figuur links is Aaltje Boersema uit de Vlasstr. De was hangt aan de lijn. Het huis met uitbouwsel is de timmerwinkel van D. Bakker. Voor het huisje er naast de vrouw van M. Jousma.
[88]
• Zo zag de Koornmarkt er uit in plm. 1905. In het Nauw liggen de snikjes. Men is bezig met laden en lossen. Op de wal, bij de drie limonadekistjes ligt 'Sibbel' op de straat te 'grasjoeden', dit gebeurde met een ijzeren haak. Ze moest het gras tussen de balstenen verwijderen. De mannen figuur met de duim tussen het vestje is een Jousma van het Keereweer. Bij melksalon Wouda staat een groep bezoekers(sters) op de stoep.
[89]
• Dit was het bedrijf van J. Heidema bij de 'Piepe', op de muren de aankondiging wat er te koop was. Tegen de zijmuur staat een motorfiets (oude stijl). In de etalages dames en herenrijwielen en verder "Solar" carbidlantaarns.
[90]
• De Oostersingel uit het jaar 1902 kompleet met gaslantaarn op het Vallaatsbrugje. Achter het rek met linnen staan de woningen van Hansma en van Bouma Tuininga. Bij de laatste is de bovenverdieping nog niet aangebracht.
[91]
• De Oostersingel kent veel mooie gevels.
't Gebouw waar de kinderwagen voor de deur staat is de voormalige 'Eureka' op de Oostersingel. (Rechts) waar de brandstofkar staat woonde de fam. O. v.d. Veen, turfschipper.
[92]
• Eerste steenlegging op 20 jan. 1926 van de geref. kerk op de Oostersingel. Rechts bij de steen ds. J. P. Klaarhamer met mevr. en dochter Wilkje. Links ds. S. Bos en aannemer Pranger, veel gemeenteleden zijn er bij aanwezig.
[93]
• Gezicht op de Aalsumerpoortbrug en omgeving. De brug die er ligt is in 1938 vernieuwd. Op de voorgrond de mandenmakers Hoekstra uit de oude Korfmakersstraat (nu Waagstraat). Ze komen terug van het Rijsland. Op de ronde waterplaats (rechts) zit nog een aanplakbiljet met het opschrift: Bezoek de sprekers (wie?) op de 1e meidag te Dokkum. Kaart is gestempeld 1910.
[94]
• Aankondiging in het Staatsblad van de Naamsverandering van de fam. Liezenberg.
• Oude foto genomen van de brug bij de Aalsumerpoort. Rechts de Anjumer of Noorderdwinger. Links het 'Riesland' met bossen tenen. Ze staan voor de theekoepel in het water. Op de achtergrond de molen bij het vallaat aan het Schapedijkje. Het voorterrein waar de Schutters ook wel oefenden (nu de Eelaan) was nog onbebouwd.
• Zo zag het Noorderbolwerk er uit in het begin van 1900. De Van Aitsemadwinger is nog in oude toestand. In 1907 is de gasfabriek gebouwd. De lange figuur met de 'Hiema Pet is waarschijnlijk Rozema de touwslager.
[95]
• Dit is de gevelsteen van het pand waar voorheen G. Ronner de barbier heeft gewoond. Het is een 17e-eeuws steentje, het komt veel voor op zeemanskroegen.
• Zo zag het oorspronkelijke geveltje er uit: in de "Gulden Butterton" op de hoek van de Fetze "Botterstraat". Het is een 17e-eeuwse gevel van Groningse architectuur. Tekening van Ids Wiersma.
[96]
• Gezicht op de Koornmarkt met op de achtergrond een gedeelte van de Boterstraat. Links op de hoek was de mandenmakerij van Hoekstra, voorheen rechtshuis van Oostdongeradeel. Rechts op de hoek het woonhuis van P. v. d. Meulen, hier was de bierbrouwerij "De Eenhoorn".
• Gevelsteen 'De Eenhoorn' bevindt zich In het pand van Straatsma (Noordzij hoog in de gevel)
[97]
• Oude foto uit 1906. Op de straat liggen nog balstenen. Ook hier is veel veranderd. Op de straat Is het rustig, er staan enkele schuifkarren. Rechts staat een hondenkar (waarschijnlijk groenteboer), de hond ligt onder de kar.
[98]
• Fraaie foto van het Waaggebouw. De pilasters en het ornament met kuif en stadswapen komen prachtig uit. Links de winkel waar o.a. Sj. Hamstra heeft gewoond. Rechts een gedeelte van de 'Pettenmakerij’ de Haan.
[99]
• J. Schregardus was een bekende figuur in het stadsbeeld. Hij was boekverkoper, leedaanzegger (aanspreker), oproeper bij verkopingen (boelgoed) en stadsomroeper. Het slot van zijn verhaal was altijd 'Zegt het voort!!’
• Voorfront van Terpstra Bakkerij op de Gr. Breedstraat. Boven de winkeldeur staat J. G. Terpstra v.h. B. Kingma. Voor de deur staan mevr. G. Verschoor-Terpstra en de huidige bewoner G. Terpstra (zuster en broer).
[100]
• Links op de foto eerst M. Klaver, de zadelmaker, die voor het raam, boven de stoep, een houten rek had, waaraan o.a. de paardenhoofdstellen hingen. Daarnaast de winkel van R. Wiersma, stadsuurwerkmaker en rijwielhandelaar, en dan kwam de goudsmidwinkel van Schaafsma met de blauw zerken stoep. Rechts op de foto een gedeelte van de grossierderij van Boorsma, dan woonhuizen de kruidenierswinkel van Bierma, P. T. van der Meulen en het oude postkantoor.
[101]
• Op deze zeldzaam mooie toto van de oude Waagstraat ziet u links de Pettenwinkel van P. de Haan, die voor de deur staat. Aan de rechterkant de boekhandel van A.J. Schaaf met een klein uitbouwseltje, daarnaast de Korfmakerij van gebr. Hoekstra (de ene was groot, de ander klein). Dan komt barbier Michael, hoedenmagazijn v.d. Werf, Visser galanterieën en het pand van Ronner. Op de achtergrond de lindebomen bij de R.K. kerk.
Vgl. De Sneuper Dokkum blz. 1vv, blz. 54vv, resp. blz. 102vv
[102]
• In de Gasthuisstraat is kortgeleden, bij de verbouwing van de Hema, deze gevel verloren gegaan. Het is het achterste gedeelte van de Grutterij 'de Nijverheid', voorheen eigendom van de fam. Berghuis. Deze had een grutterijwinkel in de Hoogstraat; achter was een mosterdmalerij. In de gevel in de Gasthuisstraat was de naam 'De Nijverheid' aangebracht. Graag had ik de letters die in of op de muur waren bevestigd in het streekmuseum willen brengen, maar het lag al tegen de vlakte en het puin was al opgeruimd.
[103]
• Kuiperij Rosier verhuisde van de Gasthuisstraat naar de Duivenhoek in een pand tegenover de Geref. Noorderkerk (nu in gebruik bij de fa. Zeijl en Kuipers). Links met hoepel Joh. Schelwald, dan de baas Rosier. Het kleine knechtje is Abr. Dijkstra en dan volgt A. Kampstra. Op de stoep staan de wastobben terwijl de kar vol botervaatjes klaar staat voor de reis naar de boterfabriek.
[104]
• Zeer mooie foto van de Fetze en Anjelierstraat. Rechts gedeelte van de Herv. Pastorie, er naast de Chr. School "Eben Haëzer" met de woning van het hoofd der school. Hier stond voorheen de Harmoniezaal.
• Rechts de school na de verbouwing. Er is nu een dubbele ingang; de meesterwoning is verdwenen. Links de consistorie en kosterwoning N. H. Kerk. Op de oude gevel zijn nog prachtige versieringen aanwezig. Op de straat is veel publiek. Voor de slagerij van Kingma loopt de trambestuurder Talen. Op de stoep een fiets met grote vleesmand. Onder aan de straat staan ook nog slagers.
>> begin
|
|