>> HOMEpage

Gedenkpenning diakoniehuis Leeuwarden
Holdinga - Schwartzenberg - Munt - Aylva - 1758 Diakoniehuis

Bron: Foto voorzijde penning, van Loon, Eekhoff
Internetuitgave: M.H.H. Engels, februari 2023

Leeuwarder Courant 3 maart 1759: Men adverteerd dat door E[ise] Andeles, Goud- en Silversmid wonende over het Waagpleyn het derde huis van de St. Jacobsstraat, is vervaardigd en bij dezelve is te bekomen een Medailje op de Stigting van het Diaconie Oude Mannen- en Vrouwenhuis binnen Leeuwarden, de Gouden voor de prijs van 53 Gl. 10 st. en de Silvere[n] voor 4 Gl. 6 st.

Beschrijving van Nederlandsche historie-penningen, ten vervolge op het werk van Mr. Gerard van Loon, vijfde stuk - Amsterdam 1848: CCCXLIV. Plaat XXXII. (1758.)
Op de Stichting van het Oude Mannen- en Vrouwen- Huis van de Diakonie der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Leeuwarden.
Voorzijde. De afbeelding van het Gesticht, van voren te zien.
Bovenaan:
QUID DEORUM DIGNIUS EST SOLIO.
WAT IS GODS TROON (OF HEERLIJKHEID) WAARDIGER (DAN EEN
GESTICHT VOOR OUDE LIEDEN) !
In de Afsnede:
GEROT[ROPHIUM] DIAC[ONIAE] CIV[ITATIS] LEOV[ARDIAE]
CON[DITUM] MDCCLVIII.
HET OUDE MANNEN- EN VROUWEN-HUIS VAN DE DIAKONIE DER STAD LEEUWARDEN, GESTICHT IN 1758.
Boven de Afsnede, ter linkerzijde, de voorletters van den naam des Makers:
E[ise] A[NDELES].
zijnde een Friesche Medailleur, die te Leeuwarden zijne woonplaats had. Welligt was deze de Zoon van A. Andeles, door wien eenige Medailles, in de vorige Stukken van dit Penningwerk en in dit Stuk voorkomende, vervaardigd zijn.

Keerzijde. In het midden ziet men het gekroonde Wapenschild van Friesland, beschaduwd door en vastgehecht aan den stam van een bloeijenden, met vruchten beladenen Oranjeboom, zinspelende op de gehechtheid der Friezen aan het Huis van Oranje, zoo als deze spreuk
bevestigt, geplaatst boven het Wapen, op een gekronkeld Lint: TAN[DEM] SUB TEG[MINE] TUT[I] (EINDELIJK VEILIG ONDER DE SCHADUW VAN DEZEN BOOM); maar ook het Diakonie-Huis zelve was veilig door en vertrouwde op de bescherming en ondersteuning van de Prinses Douairière Maria Louisa, die de oprigting met rijke giften schraagde, en welke het behaagd had, op den 22sten Maart 1758 den eersten steen daarvan te doen leggen door haren eersten Edelman, den Baron R. H. van Hambroick; gelijk dit Gesticht later, na de voltooijing in het voorjaar van 1759 en bij de plegtige inwijding, alsmede bij den uitersten wil dier Vorstin, in 1765, rijkelijk begiftigd is, zijnde haar voorbeeld ook door Prinses Anna en Prins Willem V. gevolgd geworden. Ter regter zijde van den Oranjeboom ziet men een klimmenden Leeuw, met een' dubbelen Hoorn van overvloed, uit den éénen stort hij geld en kostbaarheden, terwijl hij den anderen, met bloemen en vruchten gevuld, verheft. De Leeuw met dien dubbelen Hoorn van overvloed zinspeelt welligt op de weldadigheid van Leeuwardens ingezetenen, daar toch het Wapen dier stad een klimmende Leeuw is; ook staan de van geld ontledigde en omgekeerde Hoorn, en de met vruchten gevulde en omhoog geheven andere Hoorn, misschien met elkander in verband, als oorzaak en gevolg: er moest hier een Gesticht verrijzen, waarvan men de goede vruchten mogt hopen en waartoe veel geld noodig was. De eene Hoorn, waaruit geld en kostbaarheden worden gestort, beteekent alzoo welligt de verleende milde giften in geld als anderzins, terwijl de andere opgeheven Hoorn, met vruchten en bloemen, de vruchten, die men er van wachtte, te kennen geeft. Voorts ziet men op de Medaille ter linkerzijde van den Oranjeboom een Vogel met uitgespreide vlerken, houdende een' Passer in den opgeheven regter poot, als zinnebeeld van het beleid en de voorzigtigheid, welke men in acht had te nemen bij den aanbouw, de toekomstige bestemming en nieuwe inrigting van dit Gebouw, hetwelk van 1693 tot 1756 gediend had tot de destijds opgeheven Landschaps-Munt. De bijzonderheden omtrent de oprigting van dit Gesticht vindt men in de Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden, door W. EEKHOFF, Archivarius der Stad, II Deel, 1846, bl. 358-362 en in de ald. vermelde Nederl. Jaerb. van 1757, 1758 en 1759.
Om den rand leest men: LARGIMUR CUI ET QUANTUM FAS EST.
WIJ ZIJN MILD JEGENS DENGENEN, DIE 'T VERDIENT, EN ZOO VEEL ALS BETAAMT.
In de Afsnede:
NIL PRAECLARIUS AUXIL[IUM] QUAM FERRE RUENTI TRADERE PAUP[ERI] VICTUM MIS[ERO]QUE MEDER[I].
NIETS IS VOORTREFFELIJKER, DAN HULP TE BIEDEN AAN DEN GEBREKHEBBENDE, DEN ARME VOEDSEL TE VERSCHAFFEN EN DEN ONGELUKKIGE TE GENEZEN.

W. Eekhof
Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden, Tweede deel, Leeuwarden 1846, 358-362
10.
HET
DIAKENIEHUIS
DER
NEDERDUITSCHE HERVORMDE GEMEENTE.
De Diakenen der Nederduitsche Hervormde Gemeente hadden lang in het onderhoud van hunne bejaarde en kranke armen voorzien, door ze òf in zoogenaamde Diakeniekamers huisvesting te geven, of bij geringe lieden tegen een weekgeld van 28 stuivers in den kost te besteden, toen de ervaring hun de overtuiging schonk, dat deze wijze van onderhoud voor het beheer niet alleen kostbaar en lastig was, maar dat ook "vele dier Arme Huisgenoten des geloovs slegt geryf, gering gemak, zobere spys en drank, zuinige having, en weinig of geen gelegentheid en opwekking tot Huisgodsdienst en eigen Zielsbezorging hadden." Groot was dus hunne begeerte, om hen in een eigen wel ingerigt Armhuis onder een geregeld bestuur te vereenigen, en om hen, van het gewoel der wereld afgezonderd, zoo veel mo-
359
gelijk gelegenheid tot rust en stichting te bezorgen; - te meer, dewijl eene voorloopige berekening de meening had gevestigd, dat die wijze van verpleging ongeveer 1000 Gld. jaarlijks minder kostbaar zou zijn dan de bestaande. Eene belangrijke erfenis van SIMON PARS deed ten jare 1755 die overleggingen en wenschen in een besluit verkeeren, om de stichting voor te bereiden van zulk een gebouw, waarvan de kosten op omstreeks 15,000 Gld. en het jaarlijks onderhoud van hetzelve, voor ongeveer 100 personen en de huisbedienden, op 6,500 Gld. geraamd werden.
Nadat Diakenen in 1755 den Magistraat van hun voornemen kennis gegeven-, en om eene plaats tot het bouwen van zulk een gesticht verzocht hadden, kwam eerst het terrein in den Jakobijner-dwinger, daarna de Kerk van Nyehove en eindelijk de opgehevene Landschaps Munt in aanmerking. Dit gebouw, door het geslacht HOLDINGA gesticht, en daarna door de geslachten THOE SCHWARTZENBERG en VAN AYLVA bezeten, was van 1693 tot 1756 tot Munt gebruikt geworden, en werd nu voor de som van 6,800 Gld. door Diakenen van Mevr. VAN AYLVA gekocht (*). De hechtheid en gunstige stand van dit oud-adellijk huis, maar vooral deszelfs uitgestrektheid, welke vóór 80 en achter 140 voeten breedte, en aan de oostzijde 170 en aan de westzijde 150 voeten lengte had, schenen bijzonder geschikt te zijn, om het tot een Armhuis in te rigten. Tot dit einde werd op den 22 Maart 1758, namens Prinses MARIA LOUISA, door den Baron R. H. VAN HAMBROICK met groote plegtigheid de eerste steen gelegd van den nieuwen aanbouw, bestaande in 32 kamertjes, waarmede het huis moest worden vergroot; terwijl het eene eetzaal en verschillende andere vertrekken bekwam, welke het voor eene bevolking van ruim honderd personen verder geschikt maakten.
In het voorjaar van 1759 was het gesticht eindelijk gereed, en op den 8 Mei werden er tachtig oudelieden
(*) Zie over dit gebouw Eerste Deel, bl. 200 en 348, en bl. 82 en 83 hier voor.
360
in opgenomen. Op den volgenden dag had, in tegenwoordigheid van de Heeren Raden in den Hove, Magistraat en Vroedschap, Bevelhebbers, Kerkeraad en vele andere personen, in de eetzaal van het huis de plegtige inwijding plaats van het gesticht, bestaande in eene Redevoering en Gebed door den Leeraar CORN. BLOM, die, na gesproken te hebben over de verpligting tot het verzorgen van de armen, vele bijzonderheden omtrent dit huis en deszelfs vernieuwde bestemming mededeelde, en hulde toebragt aan allen, wier liefdadige gezindheid de stichting daarvan had bevorderd.
En inderdaad werd die hulp op grooter prijs gesteld, naarmate men haar meer noodig had, dewijl de kosten van aanbouw en oprigting de vroegere raming verre overschreden hadden. Boven de vermelde koopsom toch kwam den aanbouw op niet minder dan 16,758 Gld. te staan, en had men tot de meubelering van het geheel 4,275 Gld. noodig, zoodat de kosten van het gesticht tot ruim 28,000 Gld. waren gestegen, welke in het volgend jaar nog met ruim 2,000 Gld. voor vertimmering en meubelen verhoogd werden. Tot vinding van deze kosten, maakten Diakenen eerst gebruik van het vermelde legaat van SIMON PARS, en van den opbrengst van een zestigtal verspreide Diakeniewoningen, welke, gelijk ook de oude Broodbakkerij der Diakenie op de Breedeplaats, verkocht werden. De giften ten behoeve der stichting bedroegen op den dag der inwijding de som van 1,400 Gld., terwijl er bij die gelegenheid nog eene som van bijna 400 Gld. werd ingezameld. Prinses ANNA had het gesticht eene gift van 300 Gld. 's jaars toegezegd, welke ook vervolgens door haar zoon Prins WILLEM V is uitgekeerd. Evenzoo schonk Prinses MARIA LOUISA het eene jaarlijksche gift van 200 Gld., en, bij gelegenheid, dat zij den 17 October 1759 het gesticht met een bezoek vereerde, om deszelfs inrigting te bezigtigen, eene goudbeurs, ten einde daarvoor de bewoners van het huis te onthalen, tot gedachtenis aan haar bezoek. Bij haar overlijden in 1765 bleek echter nog duidelijker, welke goede gezindheid zij de Diakenie-
361
armen had toegedragen, dewijl zij hare Hofstede Mariënburg met toebehooren, nabij deze stad, hun tot een legaat had besproken, waarvan de opbrengst ruim 9,000 Gld. bedroeg (*).
In 1762 vonden Diakenen goed, het gesticht aan de achterzijde eene belangrijke uitbreiding te geven, waartoe de 10 bouwvallige Diakeniekamers in den Zak werden afgebroken, en ter plaatse daarvan een groot gebouw aan het gesticht werd toegevoegd, hetwelk de bestemming tot zieken- en zwakkenkamers verkreeg. De kosten daarvan bedroegen nagenoeg 6,000 Gld. Een gedeelte van dit gebouw is in 1779 tot eene Diakenieschool ingerigt, welke echter in 1822, bij de vermeerdering van de Stads-Armscholen, is opgeheven (†).
De voorzijde van het gebouw werd in 1795 grootendeels vernieuwd ten gevolge van eene schrikkelijke ramp, welke het gansche gesticht met vernieling bedreigde. Den 25 December 1794, namelijk, des morgens te 6 uur, ontstond er in de voorzaal brand, welke in hevigheid dermate toenam, dat men, ondanks dadelijk aangesnelde hulp, ook wegens de felle koude en strenge vorst, de vlammen eerst tegen den middag meester was. Gelukkig deelde de brand zich niet aan de naastgelegene gebouwen mede. Alleen het voorste gedeelte van het gesticht brandde af, hoewel het achterste gedeelte daarbij groote schade had bekomen.
Nog grootere schade, dan de kosten van den nieuwen opbouw bedroegen, moesten de fondsen van de Diakenie kort hierna lijden, ten gevolge der omwenteling en den verpligten verkoop van de Corpora-goederen; welke schade in 1811, bij de reductie van de renten, nog werd
(*) Behalve onderscheidene narigten, welke Heeren Diakenen mij uit het Archief des gestichts welwillend hebben medegedeeld, heb ik vele bijzonderheden der stichting getrokken uit de vermelde Gedachtenis- of Inwijdingsrede van Do. c. BLOM, Leeuw. 1759, en vooral uit de Nederlandsche Jaerboeken, van 1757, bl. 1096; 1758, bl. 378, en 1759, bl. 1053, waarin al het voorgevallene zeer uitvoerig is beschreven.
(†) Zie over dezen aanbouw ook bl. 125, 179 en 226 hier vóór.

362
verdubbeld. Het is waar, de weldadigheid van vele gegoede leden der gemeente, welke door meer en minder aanzienlijke erfstellingen en legaten bewijzen gaven van hunne zorg voor de belangen hunner verarmde broeders en zusters, droegen van tijd tot tijd veel bij, om deze verliezen te herstellen, en de fondsen der Diakenie te vermeerderen; - nogtans bleven de behoeften groot, en, wegens een vermeerderd getal bedeelden, zelfs toenemen. Zeer wenschelijk is het alzoo, dat vermogende leden der gemeente, bij de beschikking over hunne na te laten goederen, dit voortreffelijk gesticht door legaten mogen bedenken, ten einde Diakenen in staat te stellen, in den nood veler oude en verarmde huisgenooten des geloofs te voorzien, en om in de toekomst tegen rampen en buitengewone omstandigheden bestand te zijn. Thans vooral is dit van belang, nu de bouwvallige toestand van een gedeelte van dit gesticht, en de wensch, om eene betere en minkostbare inrigting tot stand te brengen, Diakenen in de verpligting hebben gebragt, op eene belangrijke herstelling en verbouwing bedacht te zijn, welke de waarde dezer weldadige instelling in de toekomst grootelijks zal vermeerderen. Zeker mogen wij vertrouwen, dat de Christelijke gezindheid onzer stadgenooten hen ook tot dit goede werk door krachtige hulp ten behoeve der armen zal willen ondersteunen.
De families van Eise Andeles en Simon Pars waren aan elkaar gelieerd door een huwelijk en beider afkomst uit Kollum; mededeling Hans Zijlstra.

>> begin