>> HOMEpage

Voogden van het
Zoete naam Jezus gilde / Ritske Boelema gasthuis
1623-1700

Bron: HCL toegang 119-B inv.nr. 382
Internetbewerking: M.H.H. Engels, oktober 2011
>> naamlijst ♦ Ter zijde: armencollecteschaal 1639

Ontstaan van het Zoete Naam Jezus-Gilde en het Ritske Boelema-Gasthuis

Uit: D.W. Kok, Inventaris van het archief van het Ritske Boelema-gasthuis te Leeuwarden. [Leeuwarden 1966.]
Wanneer en door wie het Zoete Naam Jezus-Gilde werd opgericht valt niet met zekerheid te zeggen. De eerste mededeling dienaangaande vinden wij in een privilege van Keizer Karel V voor het Gilde uit 1548*. In dit stuk wordt het zo voorgesteld, als zou het Gilde niet op een bepaald tijdstip zijn ontstaan, althans niet onder de naam Zoete Naam Jezus-Gilde, maar geleidelijk zijn gegroeid uit werken van barmhartigheid van enige Leeuwarder ingezetenen, die deze werken verrichtten in aansluiting op de devotie voor de Naam Jezus*.
De tekst, voor zover hier van belang, luidt: "Alsoe vanwegen onsen lieven bisunderen die van den Broederscappe ende Gilde van den Soeten ende Gebenediden Naem Jhesus oft van den aermen Christi bynnen onse stadt Leeuwaerden in onsen lande van Vrieslant ons jegenwoirdichlic verthoont es geweist, hoe dat onse voirs stadt Leeuwaerden dagelicx van aermen schamelen huissittende personen (die henselfs nyet gehelpen ende sonder secours van goede luyden nyet voirts commen en connen) haer meer ende meer vermenichvoldicht, waerduer ende oic overmits de voirscreven stadt, eene jonghe aencommende lantstadt zijnde, noch van ordinarise aelmissen nyet voirsien en es, nu etlicke jaeren geleden sekere devote personen, begeerende voir soeveel in hen was den schamelen ende allendigen te subveniëren, jaerlicx seker somme van penningen uuyt hueren eygen goeden hebben versaemelt ende daeraf alle weken nae der missen ('twelc ter eeren van den Gebenediden Naem Jesus geholden wordt) tot sustentacie ende alimentacie den aermen huissitten botter, caes, speck ende ander victualiën minlicken gedeelt ende gedistribueert, sulcx dat ten laesten de supplianten daerduere bij eenen yegelicken metter naeme der Broederschappe oft Gilde van den Soeten Naeme Jhesus genoemt ende geïnsigniert worden..."
Wanneer wij dus de voorstelling dat het Gilde geleidelijk gegroeid is uit de liefdadige activiteiten van enkele welgestelde burgers als de meest waarschijnlijke aanvaarden, dan blijft toch de vraag of vastgesteld kan worden wanneer dit ongeveer gebeurd is. Een belangrijke aanwijzing geeft de "Ordonantie van het Soete Name Jhesus Gilde binnen Lewarden" van 6 januari 1528.
Deze ordonnantie is niet meer in het archief van het Ritske Boelema-Gasthuis aanwezig*. Er is echter een 17e-eeuws afschrift bewaard gebleven in het familiearchief der Van Sminia's*, dat door Boeles werd afgedrukt* en als bijlage 1 bij deze inventaris te vinden is. Uit dit stuk blijkt, dat in 1528 het Gilde reeds een zekere organisatie had ("hebben die oldermannen ende gildebroeders van den Soete Name Jhesus.... besloten"), maar dat men een uitvoeriger regeling nodig achtte. Men vindt er bepalingen in aangaande in opdracht van het Gilde te zingen missen, contributies van de gildebroeders en -zusters, maaltijden en andere bijeenkomsten en de verkiezing en taak van de oldermans, kortom alles waarmee een geestelijk gilde zich bezig hield, uitgezonderd de werken van barmhartigheid. Vermoedelijk stond, krachtens reglement of gewoonte, wel vast wat men in dit laatste opzicht te doen had. Iets verder terug in de tijd voert ons een boekje, waarin de namen van overleden gildebroeders en -zusters staan opgetekend*. Boeles neemt, in het voetspoor van Van Sminia en Bruinsma, aan dat het gebruikt werd bij de missen, waarin de gestorven broeders en zusters herdacht werden*.
Hierop wijst het feit, dat de laatste namen omstreeks 1580, het jaar waarin de uitoefening van de Rooms-Katholieke eredienst in Friesland verboden werd, opgeschreven zijn. De namen staan, zoals uit de van sommige uit andere bronnen bekende sterfdatum blijkt, naar volgorde van overlijden gerangschikt. De eerste naam is die van Renick Kamstra, waarmee waarschijnlijk de in 1522 overleden raadsheer in het Hof van Friesland Rienick van Camstra bedoeld is, aldus Boeles*. Wij mogen dus aannemen dat het Zoete Naam Jezus-Gilde reeds voor 1522 in feite bestond, dat de naam in elk geval sinds 1528 gebruikt werd, dat in dat jaar het Gilde een hechte organisatie kreeg, en dat het daardoor zijn werk op ruimere schaal heeft kunnen voortzetten. Voor 1528 vinden wij geen stukken, waarin het Gilde bij name genoemd wordt, daarna echter spoedig wel, het eerste in een akte van 5 februari 1533*. Alvorens over te gaan tot het ontstaan van het Ritske Boelema-Gasthuis dient nog even te worden gezegd dat het Zoete Naam Jezus-Gilde, dat op 8 november 1579 nog een uitvoerig nieuw reglement gekregen had*, als geestelijke broederschap feitelijk ophield te bestaan toen in maart 1580 in Friesland de Hervormde godsdienst als enige erkend werd. Het Gilde zette desondanks zijn menslievend werk voort.
Omdat zijn voornaamste taak bestond in het verlenen van onderdak aan bejaarde vrouwen in een gasthuis* kwam al spoedig de naam "Ritske Boelema-Gasthuis" in gebruik, die wij in de stukken van ca. 1620 tot ca. 1750 naast de oude naam Zoete Naam Jezus-Gilde, en daarna in plaats van deze vermeld vinden. Dat de oude naam zich na de overwinning van de Reformatie nog zo lang heeft gehandhaafd, zal wel te danken zijn geweest aan de gehechtheid eraan van de Rooms-Katholieke minderheid in het college van voogden. Daar de meeste stukken werden opgesteld door de rentmeester, en deze van 1612 tot 1847 steeds Katholiek was, is de naam Zoete Naam Jezus-Gilde nog lang in de stukken als een herinnering aan vroeger tijden blijven voortleven. De naam Ritske Boelema-Gasthuis heeft zijn ontstaan te danken aan de erfenis die de gildebroeder Ritske Boelema bij zijn overlijden in 1547 aan het Zoete Naam Jezus-Gilde naliet. Tot deze nalatenschap behoorde, blijkens zijn testament van 6 april 1544*, ook een gasthuis voor behoeftige oude vrouwen, dat Ritske Boelema zelf had opgericht, en waarvoor hij de zorg na zijn dood aan de voogden van het Zoete Naam Jezus-Gilde opdroeg. - De gasthuizen in Friesland hebben steeds hun functie van tehuis voor bejaarden behouden en zijn niet, zoals b. v. in Holland, tot ziekenhuizen geëvolueerd.
Dit gasthuis komt in de rekeningen van 1578/79 af geregeld voor onder de naam "Boelema gasthuys". Het was gevestigd in de Speelmansstraat. Vermoedelijk is hieraan later nog een stuk bijgebouwd; in de rekening over 1581/82 is althans sprake van "Ritske Boelema nije gasthuys" en in die over 1585/86 van "reparatie van den straet van het oldt en nije gasthuys". Daarnaast vindt men in de rekeningen na 1580 zo nu en dan de aantekening dat een bepaalde kamer, die eigendom is van het Gilde, zonder betaling is verhuurd aan een behoeftige man of vrouw. Het gasthuis in de Speelmansstraat kon op den duur blijkbaar niet aan de behoeften voldoen.
In 1623 werd het gebouw verkocht* en een nieuw gasthuis, bestaande uit 8 kamers, geopend in wat nu de Monnikemuurstraat genoemd wordt, maar in de oude stukken aangeduid wordt als: achter de Jacobijner Kerk (tegenwoordig: Grote Kerk)*. Blijkens een staat van 1549* en de oudste rekeningen was dit het laatste woonhuis van Ritske Boelema geweest en had het Zoete Naam Jezus-Gilde na zijn dood de helft van het eigendomsrecht ervan gekregen. In 1598 kocht het Gilde de andere helft van het eigendomsrecht*. Dit huis mocht dus met bijna evenveel recht als zijn voorganger Ritske Boelema-Gasthuis heten. Hoe in de volgende jaren de naam van het gasthuis geleidelijk ook gegeven werd aan de instelling die het onderhield is boven reeds geschetst.

> Wapen van jonkheer Gregorius Schellenberger die in 1657 al zijn goederen vermaakte aan het Zoete naam Jezus-gilde. Dit wapen, hem weleer geschonken door keizer Ferdinand bij acte de dato 12 september 1558, is in in originali in het archief van het gilde voorhanden.

Verdere lotgevallen van het Ritske Boelema-Gasthuis

Over de verdere lotgevallen van het Gasthuis, voor zover van belang voor het gebruik van de inventaris, kunnen wij kort zijn. Uit het feit, dat men de gelegenheid had, in 1632 acht nieuwe kamers bij het Gasthuis te bouwen en in 1639 nog eens 10, blijkt wel dat er een periode van bloei was aangebroken. Deze heeft feitelijk voortgeduurd tot de Franse tijd. Gebeurtenissen van bijzondere betekenis vielen in dit tijdperk niet voor. De Franse tijd bracht minder onrust over het Gasthuis dan soortgelijke instellingen elders ten deel viel. Wel moesten in 1797 enige onroerende goederen verkocht worden, om aan een door het nieuwe bewind opgelegde heffing op onroerende goederen te kunnen voldoen*, en zaten in datzelfde jaar twee voogden om politieke redenen korte tijd gevangen*, maar het karakter van het Gasthuis bleef onaangetast, naar men mag aannemen omdat een bestuur waarin zowel Protestanten als Katholieken zitting hadden beantwoordde aan de ideën van de toenmalige machthebbers, die immers de heersende positie van de Gereformeerde of Hervormde Kerk wilden liquideren. Een zekere mate van overheidstoezicht op het Gasthuis, zoals trouwens op alle instellingen van weldadigheid, is in die tijd wel tot stand gekomen en nadien bestendigd, zoals blijkt uit de reeksen missives die de successieve plaatselijke besturen aan het Gasthuis verzonden*.
Taak en bestuur van het Gilde en het Gasthuis
Het privilege van Karel V zegt duidelijk wat de gildebroeders in de begintijd als hun taak zagen: het uitdelen van boter, kaas, spek en andere levensmiddelen aan de armen na afloop van de mis voor de Zoete Naam Jezus. In de rekeningen over 1538/39, 1543 en 1551/52 staan uitgaven voor roggebrood, spek en boter geboekt, in die over 1559/60 ook een post voor turf. Het testament van Ritske Boelema legde de voogden van het Gilde de verplichting op, ieder jaar aan de armen kleding en schoeisel uit te reiken en indien mogelijk ook levensmiddelen; tevens moest een som van 8 of 9 g. gld. per jaar besteed worden aan hulpverlening aan arme kraamvrouwen. Was in deze tijd het uitdelen van levensbehoeften aan de armen nog de belangrijkste taak van het Zoete Naam Jezus-Gilde, na 1580 zal dit ongetwijfeld niet meer het geval geweest zijn. Van een mis met na afloop uitdelingen kon toen immers geen sprake meer zijn. Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken, dat in de rekeningen na dit jaar het "Boelema gasthuys" een steeds belangrijker plaats gaat innemen, zoals reeds gezegd werd. Deze rekeningen spreken wel van het bakken van roggebrood en het naaien van kleren voor de armen, en in de eerste decennia ook nog van financiële steun aan behoeftige kraamvrouwen. Deze laatsten woonden allicht niet in het Gasthuis, maar het is aannemelijk dat de eerstgenoemde uitkeringen, althans op den duur, alleen aan inwoonsters van het Gasthuis ten goede kwamen, wier aantal immers, zoals wij zagen, tussen 1623 en 1639 van 8 tot 26 steeg.
Bij resolutie van 15 november 1640* besloten de gildebroeders, voortaan jaarlijks aan iedere weduwe* in het Gasthuis een vierendeel zware turf, een half kinnetje rode boter, een zoetemelkse kaas, een half vierendeel grauwe erwten en dito witte, een paar pantoffels en l,5 el laken uit te reiken en iedere week een half brood, verder met Pasen en Kerstmis een wegge. Daarnaast zou de olderman jaarlijks 50 Car. gld. ontvangen om aan arme kraamvrouwen uit te delen. Een post daarvoor komt in de rekeningen van 1645/46 tot 1688/89 voor, maar daarna niet meer. Men mag dus constateren, dat sindsdien het Zoete Naam Jezus-Gilde of Ritske Boelema-Gasthuis uitsluitend voor de vrouwen in het Gasthuis zorgde, in de eerste plaats door hun onderdak te verlenen, en daarnaast door uitdelingen van eerste levensbehoeften. De uitdelingen in natura zijn echter in de loop der tijden vervangen door uitkeringen van vaste geldsbedragen. Over het bestuur van het Gilde en het Gasthuis werd in par. l al iets gezegd. Daar werd erop gewezen dat de voorstelling van Ubbo Emmius, als zou het Gilde van het begin af een bestuur van 12 personen gehad hebben, geen steun vindt in de feiten. Eerder lijkt het erop, dat het aantal gildebroeders niet gefixeerd was. Naast de gildebroeders worden in de oudste archivalia ook gildezusters vermeld; voor zover dit valt na te gaan waren dat uitsluitend echtgenoten of weduwen van gildebroeders.
De reeds genoemde ordonnantie van 1528 zegt in art. 7, dat ieder jaar 2 oldermans gekozen zullen worden. In 1537 werd echter besloten dat ieder jaar 1 nieuwe olderman gekozen zou worden, terwijl de afgetreden olderman nog een jaar lang zijn opvolger desgewenst zou moeten bijstaan*. Dit verklaart, waarom men in de stukken tussen 1537 en 1580 nu eens 1, dan weer 2 oldermans genoemd vindt. De olderman moest ieder jaar een rekening over zijn beheer opmaken. In de troebele tijden na 1567 wordt van dit beginsel afgeweken. We zien dan de stadssecretaris mr. Matthijs Rommerts rustig doorgaan met het voeren van de financiële administratie tot zijn dood in 1578. Hij is dan geen olderman meer, want in een stuk van c. 1575* noemt hij zich gevolmachtigde van de olderman en broederschap, en in andere stukken* heet hij ontvanger of rentmeester der broederschap. Dit blijkt niet uit een archiefstuk van het Gilde, maar uit een afschrift, in margine van de ordonnantie van 1528 geschreven, welke ordonnantie zoals gezegd zelf alleen in afschrift in het Van Sminia-archief bewaard is gebleven. Het besluit van 1537 heeft waarschijnlijk evenals de ordonantie in originali in een resolutieboek der gildebroeders gestaan, dat in de inventaris van c. 1565 (inv. no. 26) onder no. 58 vermeld wordt, maar later verloren is gegaan.
Na zijn dood wordt deze feitelijke toestand bestendigd: er komt een olderman als president van het Gilde en een rentmeester als administrateur der financiën. De ook reeds genoemde ordonnantie van het Gilde van 8 november 1579 legt vast, dat ieder jaar een nieuwe olderman gekozen moet worden, dat de rentmeester niet tegelijk olderman mag zijn, dat men niet voor de tweede maal tot olderman gekozen kan worden voordat alle andere gildebroeders hun beurt hebben gehad, en dat om de twee jaar een nieuwe rentmeester gekozen zal worden of de oude in zijn functie gehandhaafd. In principe is deze regeling nog steeds van kracht, echter is in het begin van de 18e eeuw het gebruik opgekomen, dat de olderman langer in functie blijft, sedert +/- 1735 drie jaar, al komt nadien een iets langere ambtstermijn nog wel eens voor. Doordat in deze tijd de rekeningen over perioden van onregelmatige lengte lopen en er nog geen notulen gemaakt worden is niet vast te stellen, wanneer in deze jaren het oldermanschap wisselt. Van de mogelijkheid, om de twee jaar een andere rentmeester te kiezen, is na 1581 geen gebruik meer gemaakt. De rentmeester blijft in functie tot hij zelf ontslag vraagt of komt te overlijden.
Boven werd reeds gezegd, dat het aantal gildebroeders geruime tijd ongeveer 20 heeft bedragen, maar na 1583 nooit boven de 13 is gekomen. Er ontstond dus een gesloten college, dat zichzelf placht aan te vullen, wanneer een der leden uittrad of stierf. De leden werden in de loop der tijden niet meer "gildebroeders", maar "voogden" genoemd, een ontwikkeling die parallel liep met de verschuiving van Zoete Naam Jezus-Gilde naar Ritske Boelema-Gasthuis. Aanvankelijk liet men vacatures soms geruime tijd onvervuld (zo zijn er van 1585 tot 1605 maar 11 gildebroeders of voogden), maar op den duur streefde men ernaar het aantal zo constant mogelijk op 13 te houden. Volgens een door A. J. Bruinsma onder toezicht van jhr. Van Sminia opgestelde lijst*, die van 1623 af loopt, behoorden van de 13 voogden steeds 8 tot de Gereformeerde Kerk en 5 tot de Rooms-Katholieke Kerk, en werd een voogd na zijn overlijden of bedanken steeds opgevolgd door iemand van dezelfde godsdienst - een voorbeeld van interconfessionele samenwerking, dat voor die tijd zeker merkwaardig was.
Uit: Eekhoff I, 176. - Het Zoete naam Jezus gilde bezat 18 woningen aan de stadswal in de "Nieuwe Wereld" achter de Nieuweburen, welke aan ouden en armen ter bewoning waren gegeven. Hierbij was tevens een huis, dat de broederschap tot het houden van bijeenkomsten en het uitreiken van de bedelingen gebruikte, en dat daarom de naam van het Zoete-naam-Jezus-gildehuis droeg.

>> begin

Naamlijst voogden 1623-1700

Geen naam betekent geen wijziging, dezelfde als 't voorgaande jaar. Om veel scrollen te vermijden, zijn om de 10 à 12 jaar alle namen weergegeven.
JUD staat voor Juris utriusque Doctor, doctor in de beide rechten, nl. het wereldlijk en het kerkelijk recht.
jaar12345678910111213
1623 Willem van Vierssen Hans Lens JUD Livius van Scheltinga JUD Gellius van Hillama JUD Feike Broers Minnema JUD Coert Nederhof Oene Oenes Vincent Ypkes van Glinstra Johannes Henrici Rhala Frids Meynerts Arent Andries van Campen Jhr. Johannes Wilhelmus Velsius JUD Huybert Jans Catsius
1624: geen wijzigingen
1625: geen wijzigingen
1626 1. 2. 3. 4.
Sebastiaan Pruissen JUD
5.
Pieter Gerckes Sickema JUD
6. 7.
Lambert van Beyma JUD
8. 9.
Hector van Bouricius JUD
10. 11. 12.
Jhr. Ernst van Harinxma thoe Slooten JUD
13.
1627-1628 1. 2. 3. 4. 5.
Haye van Eelcama JUD
6.Joris Gerrits van Campen 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
1629-1630 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
Gerrit Huyberts Catsius
1631 1.
Willem van Vierssen
2.
Hans Lens JUD
3.
Livius van Scheltinga JUD
4.
Sebastiaan Pruissen JUD
5.
Haye van Eelcama JUD
6.
Joris Gerrits van Campen
7.
Lambert van Beyma JUD
8.
Vincent Ypkes van Glinstra
9.
Hector van Bouricius JUD
10.
Frids Meynerts
11.
Arent Andries van Campen
12.
Evert Boner JUD
13.
Gerrit Huyberts Catsius
1632-1637 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Jhr. Mr. Frans van Jongema
9. 10. 11. 12. 13.
1638-1639 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Epeus van Glinstra JUD
10.
Hector van Meynsma JUD
11.
Johannes During JUD
12. 13.
1640 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Jhr. Goslick van Hiddema
9. 10. 11. 12.
Jhr. Albert van Aysma
13.
1641 1. 2. 3. 4.
Johannes van Scheltinga JUD
5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
1642 1.
Matthijs van Vierssen
2.
Andreas Catsius
3. 4. 5. 6.
Hendrik van Marssum JUD
7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
1643-1644 1.
Matthijs van Vierssen JUD
2.
Andreas Catsius
3.
Livius van Scheltinga
4.
Johannes van Scheltinga JUD
5.
Jacobus van Campen Med.
Dr.
6.
Hendrik van Marssum JUD
7.
Lambert van Beyma JUD
8.
Gajus Nauta JUD
9.
Epeus van Glinstra JUD
10.
Hector van Meynsma JUD
11.
Johannes During JUD
12.
Jhr. Albert van Aysma
13.
Gerrit Huyberts Catsius
1645 1.
2.
3.
4.
5.
6.
Jhr. Allart Pieter van Jongstall JUD
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
1646-1647 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Eelco van Glinstra JUD
9.
10.
11.
12.
13.
1648 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Tjerck van Scheltinga
11.
12.
13.
1649-1650 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
Jhr. Frederick Sirtema van Grovestins JUD
13.
1651-1652 1.
2.
3.
Jhr. Sicke Sirtema van grovestins JUD
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
1653-1654 1.
Matthijs van Vierssen JUD
2.
Andreas Catsius
3.
Jhr. Sicke Sirtema van Grovestins JUD
4.
Johannes van Scheltinga JUD
5.
Jacobus van Campen Med.
Dr.
6.
Jhr. Allart Pieter van Jongstall JUD
7.
Lambert van Beyma JUD
8.
Eelco van Glinstra JUD
9.
Epeus van Glinstra JUD
10.
Tjerk van Scheltinga
11.
Kempo Nicolay P.
& M.
D.
12.
Jhr. Frederick Sirtema van Grovestins JUD
13.
Gerrit Huyberts Catsius
1655 1.
2.
3.
4.
Jhr. Mr. Pieter van Harinxma thoe Slooten
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
Arent van Bolten JUD
1656-1658 1.
Petrus Axma
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
1659-1660 1.
2.
3.
4.
5.
Arnolt van Bolten JUD
6.
7.
Theodorus van Scheltinga JUD
8.
9.
10.
11.
Bertrand Gachet
12.
13.
1661-1665 1.
Gerardus van Walrich
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
1666 1.
2.
3.
Georg Frederick baron thoe Schwartzenberg
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
1667-1668 1.
Gerardus van Walrich
2.
Andreas Catsius
3.
Georg Frederick baron thoe Schwartzenberg
4.
Jhr. Mr. Pieter van Harinxma thoe Slooten
5.
Arnolt van Bolten JUD
6.
Jhr. Allart Pieter van Jongstal JUD
7.
Theodorus van Scheltinga JUD
8.
Eelco van Glinstra JUD
9.
Epeus van Glinstra JUD
10.
Tjerk van Scheltinga
11.
Bertrand Gachet
12.
Jhr. Frederick Sirtema van Grovestins JUD
13.
Valerius Renici JUD
1669 1.
2.
Gysbert Catsius
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Johannes van Glinstra JUD
9.
10.
11.
12.
13.
1670-1671 1.
Hieronimus de Blau JUD
2.
3.
4.
Jhr. Mr. Philips Aebinga van Humalda
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
Everart Marius Sissinghe
13.
1672-1676 1.
Gysbert van Vierssen JUD
2.
3.
4.
Jhr. Sybrand van Hettinga JUD
5.
6.
7.
Gerardus Fortuin JUD
8.
9.
10.
11.
12.
Bartholt baron van Aylva
13.
1677-1678 1.
2.
3.
4.
5.
6.
Abraham de Schepper
7.
8.
9.
Hector van Glinstra
10.
11.
12.
13.
1679: geen wijzigingen
1680 1.
Gysbert van Vierssen JUD
2.
3.
Quirijn Hiëronimus de Blau JUD
4.
Hendrick van Wyckel
5.
Arnolt van Bolten JUD
6.
Abraham de Schepper
7.
Gerardus Fortuin JUD
8.
Jhr. Jarich van Ockinga JUD
9.
Hector van Glinstra
10.
11.
Bertrand Gachet
12.
Bartolt baron van Aylva
13.
Valerius Renici JUD
1681 1.
2.
Arent van Bolten JUD
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Godefridus van Scheltinga
11.
Jhr. Frans van Eminga
12.
13.
1682-1683 1.
2.
3.
4.
5.
6.
Martinus van Scheltinga JUD
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
1684-1686 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
Jhr. Ruurt Juckema van Burmania
12.
13.
Otto van Bolten JUD
1687-1688 1.
2.
3.
4.
5.
Jhr. Tiberius Pepinus van Eminga
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
1689-1692 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Suffridus van Eelcama JUD
11.
12.
13.
1693-1694 1.
Gysbert van Vierssen JUD
2.
Arent van Bolten JUD
3.
Mr. Hobbe Baerdt van Sminia
4.
Hendrick van Wyckel
5.
Jhr. Tiberius Pepinus van Eminga
6.
Martinus van Scheltinga JUD
7.
Gerardus Fortuin JUD
8.
Jhr. Jarich van Ockinga JUD
9.
Hector van Glinstra
10.
Suffridus van Eelcama JUD
11.
Jhr. Ruurt Juckema van Burmania
12.
Jhr. Frans van Eminga
13.
Otto van Bolten JUD
1695-1697 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Frederik Willem van Ernsthuis
11.
12.
13.
1698-1702 1.
Mr. Barold Knock
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.

>> begin

♦ - ♦ - ♦ - ♦ - ♦ - ♦


Een zilveren collecteschaal uit 1639 in het Fries Museum draagt - naast een bijbelcitaat over de armen - de vier wapens en namen van Pier Upts [Hansma, (laken?)koopman, vaandrager, later hopman]; Douwe Seerps Ansma [olieslager]; Wibrandus de Geest [schilder]; Dr. Adrianus Hagius, burgemeester van Leeuwarden. Marlies Stoter, conservator oude kunst, specialist voor zilver, vroeg mij mee te denken over deze vier namen.
Resultaat van door mij op 21 oktober gedaan literatuur- en archiefonderzoek: Het waren wellicht de belangrijksten (armenmeesters?) van de 22 leden van de stadsarmenvoogdij van Leeuwarden, uit de kwartieren Oldehoofster espel (6), Keimpema (6), Minnema (4) en Hoekster espel (6). De leden werden tot 1640 niet benoemd door het stadsbestuur, maar op een niet nader bekende wijze gekozen uit de bewoners van de espels zelf; Spaans, Armenzorg, 107. Omdat daarvan geen (overheids)archief over/gehouden is, zijn geen naamlijsten bekend. Zowel gereformeerden als katholieken (zoals Wybrand de Geest, woonachtig in de Minnemastraat en dus vertegenwoordiger van Minnema-espel) kwamen toen nog in aanmerking. Door schenking van deze schaal aan het stadsbestuur, vereeuwigden de vier zich als laatsten van de oude verkiezingswijze. De collecteschaal is nog steeds eigendom van de stad Leeuwarden.
Op 7 augustus 1640 "na noen sijn in plaets van de afgaende voogden gekoren in Hoeksterespel (3): Jan Harmens backer, Symmen Claessen, Jan Harmens snider; Minnema espel (2): Fredrick Hachtinch [er staat: Hachtincs], Jan Pyttersen; Keimpema espel (3+1): Cornelis Hylkens voor een iaer continueerd, nieus gekoren Michiel Rinses, Dr. Atsma, Lambertus van Dalen als administrator; Oldehoofster espel (3): Tiaerd Rutgers, Tonis Claessen brouwer, Tierck Jurriens; op het Fliet (2): Jan Jansen pottebacker, Pyter Attes scuittevoerder"; magistraatsresolutieboek fol. 131 recto. De aantallen waren gehalveerd. Het Vliet was nieuw.
De vier namen op de zilveren schaal vindt men niet bij het Zoete naam Jezusgilde, hoewel daarvan ook na de hervorming een minderheid katholieken deel uitmaakte, en vanwege de katholieke De Geest vanzelfsprekend niet bij de derde armvoogdij, te weten de gereformeerde diakonie. Foto's collecteschaal: Ottema Kingma Stichting.

>> begin