>> HOMEpage

Voor Metz, van Gent en van der Meer
M.H.H. Engels, 1980-1985

Internetbewerking: oktober 2007


Incunabelen gedrukt te Metz (voor E.J. Metz, 1980)

Alvorens iets over de eerste in Metz gedrukte boeken te vertellen, wil ik de kenmerken van incunabelen in het kort omschrijven. De term stamt af van het Latijnse incunabula = wieg, bakermat; hij werd voor het eerst gebruikt door de Franse bibliograaf Philippe Labbé (1607-1667) in zijn Nova Bibliotheca (1653, in-4, p. 337). Met incunabelen bedoelen we tegenwoordig alle vóór 1501 met losse letters gedrukte boeken. De Nederlandse term is wiegedrukken. Het eerste belangrijke werk uit de incunabelperiode was de 42-regelige bijbel, die waarschijnlijk door Johann Gutenberg (de uitvinder van de boekdrukkunst) in 1455 te Mainz gedrukt werd.
De oudste gedrukte boeken waren uiteraard navolgingen van de geschreven boeken (handschriften). Dit blijkt o.a. uit het lettertype, de schikking van de tekst, het colofon, de rubricering en het gebruik van perkament voor luxe-exemplaren.
Het lettertype was bij voorkeur de gotiek; de romein, nabootsing van de humanistische minuskel, werd voorbehouden aan teksten uit de Romeinse oudheid. De eerste drukkers goten zelf hun lettertypen van eigen koperen matrijzen, die m.b.v. zelf gestoken of door edelsmeden gemaakte stalen stempels geslagen waren. Het drukwerk van elke werkplaats vertoont derhalve een persoonlijke stijl, die echter verloren ging (na de incunabelperiode) naarmate de drukkers hun lettermateriaal uit gieterijen konden betrekken, die voor iedereen bereikbaar waren.
In een incunabel komt een titelblad vrijwel nooit voor: een colofon achteraan in het boek of aan het einde van de eigenlijke tekst geeft de titel van het werk aan en in twee van de drie gevallen plaats en jaar van uitgave, vergezeld van drukkersnaam en soms drukkersmerk.
Incunabelen zijn haast nooit gepagineerd en slechts in enkele gevallen gefolieerd. Signaturen onderaan de rectozijde van de bladen (= rechter bladzijde) van de eerste helft van het katern zijn ten behoeve van de binder, evenals de custoden of bladwachters en het registrum, waarin de opeenvolging van de katernen is aangegeven.
Rubricering, versiering en initialen (beginletters) zijn in incunabelen soms met de hand aangebracht. Illustratie bestond bij uitzondering uit miniaturen, bij voorkeur echter uit houtsneden, die niet zelden naderhand met de hand ingekleurd werden.
De oplage telde gemiddeld 400 à 500 stuks; bij de beroemdste incunabeldrukker, Aldus Manutius uit Venetië, waren dat er 1000.
In 1482 werden er voor het eerst boeken gedrukt in Metz door Johannes Colini en Gerhardus de Nova Civitate: hun namen worden alleen genoemd in de Ammonitiones ad spiritualem vitam utiles, een uitgave van het eerste boek van de Imitatio Christi. Daarna bleef de stad zonder drukkerij tot 1499, het jaar waarin Caspar Hochfeder voor het eerst zijn pers in bedrijf nam. Van het leven van deze Caspar Hochfeder is weinig bekend. Hij was als drukker werkzaam in Neurenberg (1491-1499), Metz (1499-1501), het Poolse Krakau (1503-1505) en wederom in Metz (1508-1517). Na 1517 is geen druk van Hochfeder verschenen of bewaard, maar ook over zijn verdere leven of over zijn dood is niets overgeleverd. Na Hochfeder bezat de stad Metz jarenlang geen vaste drukker; pas in 1541 komen we de naam van "opvolger" Jean Palier tegen.
De bibliografie van door Hochfeder gedrukte werken telt 141 nummers; zie: Emil van der Vekene, Kaspar Hochfeder, ein europäischer Drucker des 15. und 16. Jahrhunderts, Baden-Baden 1974. Exemplaren van twee Neurenbergse drukken bevinden zich in de bibliotheek van het Fries Genootschap; zie: M.H.H. Engels, Catalogus van incunabelen te Leeuwarden, Leeuwarden 1977, p. 58. Het eerste is de levensbeschrijving van de H. Dionysius, in de eerste helft van de 9de eeuw geschreven door Hilduinus, abt van het klooster St. Denis (bij Parijs); deze uitgave door de Regensburger benedictijn Nicolaus Bernauer is niet gedateerd, kan echter niet na 1497 gedrukt zijn, omdat het grootste lettertype na 1497 niet meer door Hochfeder gebruikt werd. Het tweede is de uit het Arabisch in het Latijn vertaalde "Brief tegen de dwalingen der Joden", een populair antisemitisch geschrift, op 19 maart 1498 door Caspar Hochfeder gedrukt.
Op 26 augustus 1499 voltooide Hochfeder zijn eerste druk in Metz: het ging om de rijk geïllustreerde duitse versie van de oudfranse roman Fleur et Blanchefleur (= Boccaccio's Il Filocolo) onder de titel "Eine gar schone Historie der hohen Liebe des königlichen Fürsten Florio und seiner lieben Bianceffora. Dit middeleeuwse volksverhaal kennen we in Nederlandse bewerking als "Floris ende Blancefloer". Hochfeder's uitgave in folio bevat 100 houtsneden, waaronder herhalingen: de houtsnede op het titelblad toont Floris, de Moorse koningszoon van Spanje, die Blancefloer, de dochter van een Christin, te paard naar het koninklijk paleis voert en haar bij zijn vader, de koning aanbeveelt.

De eerste catalogus van de Franeker academiebibliotheek (voor J.J.M. van Gent, 1984)

Onder de door Eekhoff verzamelde stukken betreffende de academie en het athenaeum te Franeker (PB sign.1077 Hs) bevindt zich een brief van rector magnificus Henricus Antonides Nerdenus aan Elardus Reinalda. Daarin wordt o.a. melding gemaakt van de eerste catalogus van de Franeker academiebibliotheek. De Latijnse brief dateert van 7 juni 1592.
Elardus Reinalda en zijn vriend Gellius Snecanus hadden het initiatief genomen tot de oprichting van de universiteit te Franeker. Met Sibrandus Lubbertus en Henricus Schotanus, de eerste hoogleraren in de godgeleerdheid resp. de rechten, waren zij de belangrijkste bevorderaars van de hogeschool.
Reinalda was van 1584 tot 1588 lid van Gedeputeerde Staten. In 1588 werd hij hoogleraar Latijn aan de Franeker academie. In dat jaar was hij ook rector magnificus. Toen zijn broer Fedde in 1591 overleed, volgde hij hem op als grietman van Doniawerstal. Hij woonde afwisselend in Langweer, de hoofdplaats van de grietenij, en in Sneek. Als grietman was Elardus Reinalda in 1595 en in 1600 lid van de Staten van Friesland. Van 1604 tot zijn dood op 27 oktober 1610 was hij een van de vier curatoren van de Franeker universiteit.
Uit de brief die rector Henricus Antonides Nerdenus in 1592 namens de professoren uit Franeker aan Elardus Reinalda te Sneek richtte, stamt de volgende (vertaalde) passage:
Ook is (in de senaatsvergadering) enige malen de eerste catalogus van de boeken van de academiebibliotheek ter sprake gebracht, (de catalogus) die jij in bewaring hebt. We verzoeken je (ons) ook die te sturen. Van de boeken van kleiner formaat (dan folio), die zich bevinden in de afsluitbare kast, bestaat namelijk naar men zegt geen enkele andere inventaris.
In de eerste jaren na de oprichting van de universiteit van Franeker had de rector magnificus het toezicht op de bibliotheek. Henricus Schotanus had daartoe in 1587 als eerste opdracht gekregen van Gedeputeerde Staten; zie M.H.H. Engels, De Franeker academiebibliotheek vóór 1700, in: Freonen om ds J.J. Kalma hinne, Leeuwarden 1982, blz. 269. Elardus Reinalda was rector in het academische jaar 1588/1589.
Of de bedoelde catalogus een handgeschreven dan wel een gedrukt exemplaar (met aanvullingen in handschrift) was, blijkt niet. De professoren willen juist het exemplaar van Reinalda zo graag hebben, omdat alleen daarin naast de folianten ook de kleinere boeken opgesomd zijn. De folianten stonden in open kasten met lezenaars, de kleinere formaten in een gesloten kast.
De catalogus is tot op heden niet teruggevonden. Het is natuurlijk ook de vraag of hij wel bewaard is gebleven.

Een fraaie band uit de bibliotheek van Tiara (voor J.J.M. van Gent, 1984)

Petrejus Tiara (Pieter Tjeerds) werd op 15 juli 1514 te Workum geboren. Hij was achtereenvolgens arts te Franeker, docent oude talen te Leuven, en in 1555 arts te Delft. In 1559 trad hij als eerste hoogleraar in de geneeskunde op aan de universiteit van Douai. Zes jaar later werd hij benoemd tot stadsgeneesheer van Franeker. Tien jaar lang (1575-1585) onderwees hij de geneeskunde aan de universiteit van Leiden, waar hij ook de eerste rector magnificus was. Bij de oprichting van de universiteit van Franeker werd hij eveneens als eerste hoogleraar in de geneeskunde aangetrokken. Lang heeft men daar echter niet van zijn kwaliteiten kunnen profiteren.
Na Tiara's dood in 1586 is het grootste deel van zijn bibliotheek door de overheid van de erfgenamen voor de academie aangekocht. De boeken bevinden zich thans, als onderdeel van de Franeker collectie, in de Provinciale Bibliotheek van Friesland. Een eerste poging om Tiara's bibliotheek te reconstrueren, heb ik twee jaar geleden gedaan in "De Franeker academiebibliotheek vóór 1700" (Freonen om ds J.J. Kalma hinne, blz. 266-284, met name 267-269). Van de in dat artikel genoemde boeken uit de bibliotheek van Tiara is er een in goud gestempeld met zijn initialen en het jaartal 1576.
Dit boek bevat het commentaar van Simplicius op de Categorieën van Aristoteles, gedrukt te Bazel in 1551 door Michael Isingrinius (PB sign. 94 Wsbg). Vóór de Griekse tekst is een Latijnse brief afgedrukt, waarin de uitgever Justus Velsius, hoogleraar filosofie te Keulen, deze editie opdraagt aan de Friese rechtsgeleerde Viglius Zuichemus (Wigle van Aytta van Swichum), keizerlijke raad en voorzitter van de Geheime Raad te Brussel. In de marges van de Griekse tekst staan aantekeningen in het miniscule handschrift van Tiara.
De band stamt uit de zestiende eeuw; 32 x 21 cm; bruin kalfsleer op houten borden, waarvan kop, snee en staart zijn afgeschuind; twee koperen sluitklampen; koperen beschermstrips op de zijkanten van de hoeken; van de vier beschermstrips bij de rug is alleen die van de onderzijde van het achterplat nog aanwezig. Drie sporen van ketening zijn zichtbaar in het achterplat: boven l, opzij l resp. 2 gaatjes van de kettingklampen. Oude handgeschreven titel in het Grieks op snee bovenaan: Symplikeos eis Kategor. Zeventiende-eeuwse rugtitel in goudstempeling: Simplicius / in / Categorias / Aristotel. / Graece.
Voor- en achterplat zijn door fileten in zes kaders verdeeld. Het buitenste kader is versierd met een blindstempeling van halve vrouwelijke figuren: Fides, Justitia, Fortitudo en Judit. In het volgende kader guirlandes (blind rolstempel). Dan losse goudstempels: leeuw, klaver en eikel. In het volgende kader goudgestempelde (andere) halve vrouwelijke figuren: Fides, Justitia, Prudentia en Judit met het hoofd van Holofernes. In het midden tenslotte in goud de initialen van Petrejus Tiara, een dubbele gekroonde adelaar, en het jaartal 1576.

Jacob Jacobszoon van der Meer, incunabeldrukker (voor S.J. van der Meer, 1985)

Op 10 januari 1477 kwam in de Noordelijke Nederlanden een boek uit, dat cultuurhistorisch en kerkhistorisch van groot belang was: de Delftse bijbel. Het was het eerste boek, dat in de Nederlandse taal werd gedrukt; bovendien was het de eerste nederlandstalige bijbeluitgave. De drukkers waren Jacob Jacobszoon van der Meer en Mauricius Yemantszoon van Middelborch. De P.B. bezit een exemplaar van de in 1977 ter herdenking verschenen heruitgave.
De eerste Delftse drukker Jacob Jacobszoon van der Meer was blijkens gedateerde edities werkzaam van 1477 tot 1487. Hij heeft ook de aflaatbrief van 1484 gedrukt, die tot de incunabelcollectie van de P.B. behoort. Het is geen boek maar een zogenaamde Einblattdruck. De naam van de drukker wordt niet genoemd op dit eenzijdig bedrukte stuk perkament. Aan de hand van het lettertype - karakteristiek voor iedere incunabeldrukker, omdat hij zijn eigen letters maakte - is de naam van de drukker geïdentificeerd.
Sixtus IV, Litterae indulgentiarum. - [Delft, Jacob Jacobszoon van der Meer], 1484. Plano, 19 x 25 cm. Perkament. Signatuur: 1086 Hs. Behoort tot de verzameling handschriften e.d. die op 11 november 1880 uit de nalatenschap van W. Eekhoff is aangekocht en op 27 januari 1881 in de Provinciale Bibliotheek is opgenomen. Gotisch lettertype; voor brief en oorkonde gebruikelijke lange regel. Initiaal houtsnede. In handschrift: (aflaat voor) Johannes Gerardi, (verleend op) 26 mei. Het zegel is verloren gegaan.
Het exemplaar wordt genoemd in M.E. Kronenberg, Campbell's Annales de la typographie néerlandaise au XVe siècle. Contributions to a new edition. The Hague, Martinus Nijhoff, 1956. Blz. 166, nr. 1560. Op de tentoonstelling Niet geschreven maar gedrukt in de P.B. (Leeuwarden 1981) was het te zien als cat. nr. 18.
Deze aflaatbrief is in opdracht van Raimundus Peraudi, de bekendste aflaatprediker, gedrukt. De ene helft van de opbrengst was bestemd voor de restauratie van de kathedraal van Saintes, de andere helft vloeide paus Sixtus IV toe voor de strijd tegen de Turken (zie regel 5).
Als deken van Saintes mocht Peraudi niet alleen in zijn bisdom preken, maar met pauselijke goedkeuring in heel Frankrijk en tenslotte ook in de aangrenzende landen, zoals de Nederlanden. Dit verklaart de verschillende uitgaven van deze aflaatbrief.
De P.B. bezit een rijke, moderne bibliografische afdeling, waarvan "onze" Van der Meer, Sent Jan, hoofd is geweest. Alleen al de NUC is van onschatbare waarde. Ook op het gebied van naslagwerken over oude drukken, vroeger één afdeling vormend met de algemene bibliografieën, is het nodige aanwezig. We noemen slechts BMC, Gesamtkatalog en vele andere incunabelcatalogi inclusief de Nederlandse Census; Hain, Maittaire, Panzer; Haebler (Handbuch en Typenrepertorium) en Geldner. Bibliografieën en catalogi van Einblattdrucke konden de laatste jaren voor de afdeling Oude drukken verworven worden:
* Einblattdrucke des XV. Jahrhunderts. Ein bibliographisches Verzeichnis. Herausgegeben von der Kommission für den Gesamtkatalog der Wiegendrucke. (Halle a.d. Saaie 1914). Reprint Kraus/Harrasowitz 1968. Onze aflaatbrief vindt men als nr. 1093 op blz. 293.
* Einblattdrucke von den Anfängen der Druckkunst bis zum Tode Maximilians I, 1455-1519. Mit Vorwort von Konrad Haebler. Katalog 92. Jacques Rosenthal, Buch- und Kunstantiquariat, München (1931). Mooi gedrukte catalogus met illustraties.
* Wolfgang Schmitz, Die Kölner Einblattdrucke des 15. Jahrhunderts. Köln 1979. Geïllustreerd.
Aanleiding voor bovenstaande notitie rond de incunabeldrukker Van der Meer was in de eerste plaats de (naam)verwantschap met S.J. van der Meer van de P.B., in de tweede plaats de voorliefde van M.E. (= Martin Engels) voor het oude boek, in het bijzonder de wiegedrukken. De belangstelling en de zorg voor het oude bezit verbond ons.

Mineralen als geneesmiddelen (voor S.J. van der Meer, 1985)

In de kluis van de P.B. bevindt zich een convoluut met drie uitgaven van Bazelse drukkers: Polybius in het Grieks uit 1546 en Euclides in het Latijn (en Grieks) uit 1529, beide gedrukt door Joannes Hervagius, en de werken van Georgius Agricola in het Latijn uit 1546, gedrukt door Hieronymus Froben. De band maakt deel uit van de Franeker collectie. Het is een van de eerste boeken geweest, die de voormalige universiteitsbibliotheek bezat.
Handschriftelijke aantekeningen in de marge bewijzen dat dit boek eigendom is geweest van de arts Petrejus Tiara. Deze Pieter Tjeerds, geboortig van Workum, was de eerste hoogleraar Grieks te Franeker. Na zijn overlijden in 1586 heeft de Friese overheid zijn bibliotheek van standaardwerken aangekocht van de erfgenamen. De collectie Tiara vormde zodoende de kern van de universiteitsbibliotheek.
Uitgaven van Polybius en Euclides bezat Franeker wel meer. Daarom heeft men het werk van Agricola, het laatste in de convoluut, als hoofdtitel genomen bij de beschrijving voor de catalogus van 1644. Het is daar ingedeeld bij de medische werken.
Georg Bauer (Latijn: Georgius Agricola) was een Duitse arts en mijnbouwkundige. Hij stelde zich ten doel, de door de Grieken en Romeinen gebruikte, maar in zijn tijd (1494-1555) slechts bij naam bekend zijnde geneesmiddelen van minerale en metallieke aard terug te vinden. Zijn hoofdwerk "De re metallica" verscheen pas na zijn dood, in 1556. Het was gedurende twee eeuwen het standaardwerk voor mijnbouwkunde en metallurgie.
In onze convoluut vindt men van hem: De ortu & causis subterraneorum lib. V/ De natura eorum quae effluunt ex terra lib. IIII/ De natura fossilium lib. X/ De veteribus & novis metallis lib. II/ Bermannus, sive De re metallica Dialogus/ Interpretatio Germanica vocum rei metallicae, addito Indice foecundissimo.
De Interpretatio is een alfabetische lijst van ertsen (in de ruimste zin): naast de Latijnse naam staat telkens het Duitse equivalent. In het algemene register, de Index, neemt het lemma "remedia" zo'n vier kolommen in beslag. Hieruit moge blijken dat de geschriften van Georg Bauer in de Franeker universiteitsbibliotheek terecht opgesteld waren in een van de kasten voor medische literatuur.
Motto:
Geen steen zo grof of mat
SJ die slijpt 'm glanzend glad.

>> begin