>> HOMEpage

F. E. van Ruyven
Vervoer in Friesland

Internetuitgave: M.H.H. Engels, maart 2014
Bron: Tresoar, bibliotheek, G 882


HARLINGEN-AMSTERDAM
De vaste veerdienst van Harlingen op Amsterdam werd
ingesteld na 8 Augustus 1543. De Harlinger schippers, die
zich in hun haven achteruitgezet gevoelden bij de schippers
van elders, die met volbevrachte schepen uit hun havens kwa-
men en gemakkelijk in Harlingen retourvrachten konden innemen,
wendden zich tot Karel V. Deze verleende hun op bovengenoemde
datum een octrooi, waarbij zij bij het innemen van vrachten in
de Harlinger haven bevoorrecht werden boven vreemde schippers,
tenzij deze uit havens kwamen, waar de Harlingers vrij en zonder
belemmering mochten bevrachten.
Blijkens een in 1696 gevoerde briefwisseling tussen de
stadsbesturen van Harlingen en Amsterdam moet niet lang na 1543
de veerdienst tussen beide steden zijn ingevoerd en geheel door
Harlinger schippers zijn bediend.
De 14e Augustus 1594 werden aan deze schippers gildebrie-
ven door de Harlinger magistraat gegeven. Deze zijn vermoedelijk
verloren gegaan, maar in meerdere stukken wordt er naar verwe-
zen. Waarschijnlijk werden deze brieven bij "renovatie" gegeven
en bestond het z.g. Grootveerschippersgilde toen reeds enige
tientallen Jaren. In deze gildebrieven werd aan de gildebroe-
ders het monopolie verleend van het personen- en vrachtvervoer
tussen Harlingen en Amsterdam en v.v.
Volgens Schotanus in zijn beschrijving van Friesland (ed.
1664, blz. 261) was het "Grootveerschippersgilde" of "Wijdschip-
persgilde" "'t Principaalste ende vermogenste" van de Harlin-
ger gilden.
Wel was het doel van het gilde een veerdienst tussen beide
plaatsen te onderhouden, maar deze beurtvaart werd geenszins
ononderbroken door ieder gildebroeder bevaren. Reeds het voor-
recht om een enkele maal op Amsterdam te mogen varen, was voor
vele "wijdschippers" 1) voldoende om zich in het gil&e te laten
opnemen. Tussen hun (bij een groot aantal deelnemers natuurlijk
maar weinige) Amsterdamse beurten voeren zij naar Hamburg, de
Oostzee en andere buitenlandse havens en wateren of wel lieten
zij hun schepen buiten hun beurt op Huisduinen, Helder, Medem-
blik, Enkhuizen, Hoorn, Edam, Amsterdam, Muiden, Spaarndam en
elders varen met vee of andere grote ladingen, die niet voor
den beurtman gereserveerd behoefden te worden.
Een druk verkeer tussen de in deze tijd abnormaal opkomen-
de, uitgroeiende en bloeiende stad met Amsterdam was natuurlijk.
Als typisch bewijs van de belangrijkheid van Harlingen in een
tijd toen geen statistieken bestonden, aan de hand waarvan men
een zuiver beeld daarvan kan vormen, kan wel dienen, dat in
Holland een deun gezongen werd, die zo populair was, dat bo-
ven de toenmalig uitgegeven liedjes als zangwijze aangegeven
was, die van "O, Harlingen, o, schone stêe."
Hoeveel leden dit gilde in het begin van de 17e eeuw telde

1) De wijdschippers mochten slechts schepen bezitten,
die, over de steven gemeten, langer waren dan 63 voet,
de wijdte moest bedragen tussen 17 en 19 voet (gemeten
1/4 voet boven de kimnaad), de holte mocht hoogstens
8 voet bedragen. De voet is de "Harlinger scheepstim-
merluyde voet" (één voet langer op de 80 dan de Amster-
dammer voet), waarvan het standaardmodel aan de stads-
waag (ter plaatse van de tegenwoordige secretariekamer)
hing.
Indien de afmetingen van het schip hiervan afweken, kon
het worden opgenomen in een der andere plaatselijke
schippersgilden, het werd echter niet toegelaten tot de
beurtvaart op Amsterdam.


zal wel niet meer na te gaan zijn, wel blijkt uit een visitatie-
lijst 1) van 1513, dat reeds 23 schepen, hun toebehoren of hun
schippers min of meer ondeugdelijk werden bevonden.
De veerdienst werd nader gereglementeerd bij de "Generale
Ordonnantie opt Veerschippers Gild", door de Harlinger magistraat
vastgesteld op 8 November 1614, waarin o.a. het volgende werd bepaald.
Tussen "S.Pieter ende S.Martini" (22 Februari en 11 Novem-
ber) vertrok ten minste één beurtschip dagelijks. In het overige
deel van het jaar‚ dus de wintermaanden, mocht de beurtman zijn
beurt laten overslaan, als hij te weinig vracht had. In 1674 werd
nader bepaald, dat in de wintertijd bij open water en "bequaam
weer" de beurtman moest uitvaren, als hij aan passagiers- en goe-
derenvracht en brievenport meer dan 18 Carol.guldens bijeen had.
De vertrektijden van de eerste veerboot uit Harlingen waren
des zomers d.w.z. van "S.Gregorius tot S.Lamberti" (23 April tot
17 SeptemDer) vastgesteld op acht uur, de overige tijd van het
jaar op negen uur, behoudens dan oponthoud bij laag water enz.
Het zomervertrekuur moet vrij spoedig van acht uur op negen uur
zijn gesteld, evenals des winters, waarschijnlijk om een behoor-
lijke aansluiting op de vroegschuit van Leeuwarden te verkrijgen.
In 1723 komen in de vertrektijden uit Harlingen veranderingen.
De vertrektijd uit Amsterdam was en bleef (ook in de 18e
eeuw) bepaald op een half uur voor het sluiten van de boom (die
des avonds de haven afsloot).
De schipper moest laad- en lostijd in Amsterdam zo regelen,
dat hij de zesde dag na zijn vertrek uit Harlingen in de voormid-
dag zeilree aan de boom aanlegde om reizigers, kleinere zendin-
gen en brieven aan te nemen voor de terugvaart des avonds.
(in deze regeling kwam in de loop der tijden verandering).
1) Wat deze visitatie betreft, ze was geregeld in de
Generale Ordonnantie van 1614:
Art. 3 Dat tot alle versekeringe zo van menschen als
coopmanschappen ende waren, jaarlicx int voorjaar
twe dagen voor de lotinge *), (daarvan d'Olderman ende
Fijnders d'Magistraat in tijts sullen geholden wesen
te insinueren) ende tot wat tijd meer sulcks nodich
befonden sal mogen worden, bij Borgemrn ende Raden
deser Stede met overroepinge van Olderman ende Fijn-
ders vant gild, visitatie geholden sal worden op de
veerscheepen ende gereetschappen vandien (ten wel-
cken einde zij alle hunne seijlen geholden sullen we-
sen viercant te setten) opdat vuytgekeurd **) ende ge-
warst sullen mogen worden den schepen oft gereet-
schappen, die onbequaam sullen befonden worden, oft
dat bij hun gemaact ende tot verbeteringe vande sche-
pen gerepareert sal worden, tgene hen alsdan sal
worden geordonneert, zonder dat emande sal mogen
int (***) voorvaren, dan d'geene die in voegen voors.
toegelaten ende voor goed bekent sal wesen.
*) n.l. de loting van de volgorde der beurten,
waarop gevaren zal worden.
**) door keuring uitgesloten
***) (woord uitgevallen)
Art. 2 Item dat d'selve schepen sullen wesen wel
dicht getimmert, gecalfaet, gepect ende geteert on-
der als boven, wel voorsien met goede opstaande
wandt ende alle toebehorende gereetschappen, als
van goede mast, goeden spriet, goede seyl, breede
stock, smalle fock, twe anckers ende cabels ende
goed cardiel oft tros, in swaarte ende lancte naar
wijtte vant schip, alles omme Coopmans goeden ende
waren bequaamlijk ende droog te voeren bij pene van
beurte
****).
****) op straf van de beurtdienst te worden ontzegd.


In het enige artikel, waaruit de zorg voor accommodatie van den
reiziger blijkt, is opgenomen, dat ieder veerschip op verbeurte
van 3 car.gld. moet meenemen een half vat bier, brandstof ter
verwarming van de kajuit en kaarsen, "mits dat den reisende man
die 't bier, brandingh oft keersen geniet den veerschipper ter
behoorlicken daeraff sal vernoegen".
In de artikelen 40 t/m 45, waarmede de ordonnantie sluit
komen de vrachtprijzen voor personen voor, die dan als volgt zijn
vastgesteld:

ZomertariefWintertarief
Amsterdam - Harlingen (v.v.)12 stuiver (14)15 stuiver (18)
Amsterdam - Enckhuysen (v.v.)7 -- (9)9 -- (11)
Harlingen - Enckhuysen (v.v.)7 -- (9)9 -- (11)
Maaiers van Harlingen op Enckhuisen 5 stuiver (6)
(Maaiers van Harlingen op Amsterdam, tarief 1630: 9 st)
Arme ende miserabele menschen vergeefs ende pro Deo.
Tussen haakjes werden de op 5 April 1630 gewijzigde tarieven op-
genomen.
Wat betreft de laatste rubriek, dat zullen wel alleen geweest
zijn armlastigen, die van wege de stadsbesturen van Harlingen en
Amsterdam moesten worden vervoerd en niet alle armen, die zich
ter overvaart meldden.
In de tarieflijst, genoemd "Ordonnantie opt Loon vande Veer-
luyden", die gevoegd werd bij de Generale Ordonnantie van 1614
en die een beeld geeft van de toenmalige bijzonder uitgebreide
handel tussen Harlingen en Amsterdam, komt voor:
Van een brieff " - 1 - 8 (dus 1 st., 8 penningen)
So daer goet bij is, sal geen
gelt van brieve betaalt
werden.
Te Harlingen werden aanvankelijk de brieven door de afzen-
ders of wanneer het brieven van elders via Harlingen naar Am-
sterdam betrof door de binnenschippers, die deze brieven ver-
voerd hadden, naar het vertrekkende beurtschip gebracht. Later
kon men deze aan het gildehuis bezorgen, waar ze werden geregis-
treerd. Een magistraatsresolutie van 16 Februari 1674 zegt:
"dat de beurtman op de dag van sijn beurt praecise te halff
negen int gildehuis sal moeten sijn om te ontvangen de gelden
en brieven, die hem te bestellen ter handt gestelt sullen
werden." Nog later bestond er gelegenheid de niet-franco te
verzenden brieven (en dat waren voor het midden der 19e eeuw
verre weg de meeste brieven) te werpen in een bus, die geplaatst
was bij het eertijds bekende logement "de Pauw" aan de Voorstraat.
De van Amsterdam binnenkomende post werd door den schippers-
knecht aan huis besteld eventueel naar den beurtschipper, die
voor verdere bezorging moest zorgen, gebracht. Spoedig neemt
het gilde een "briefbesteller" in dienst, die voortaan brieven
en kleinere pakketten aan huis bezorgt of naar den binnenschip-
per brengt. Er is in een resolutie van 1731 van dezen functiona-
ris sprake.
Bij aankomst te Amsterdam werden de brieven afgegeven aan
den Paalknecht in het Paalhuis op de Nieuwe Brug, die voor de
bestelling of verdere verzending zorg droeg.
Tot het eind van de 17e eeuw blijft het Harlinger Grootveer-
schippersgilde in het onbetwiste bedieningsrecht van het veer,
dat het anderhalve eeuw heeft bezeten. Dan ontvangt de Harlinger
magistraat een schrijven, gedateerd 6 Augustus 1696 van "Burge-

meesteren en Regeerders der Stadt Amsterdam", luidende:
"Edel Groot Achtbare Heeren,
"Nademael wij goedgevonden hebben, eenige schippers aen te
stellen om te bevaren het veer van dese stad op Harlingen, soo
is het dat wij niet hebben willen nalaten, van UEdGrAchtb. sulx
bij desen te communiceren, en daar nevens te voegen dit versoeck
van dat sij de goedheit gelieven te hebben van, soo den Brenger
deses, als verdere aengestelde Scnippers, in dier voegen te
doen bejegenen en ontvangen, gelijck wij altijd bezorgt hebben,
dat ten regarde van de Haren soude geschieden en gelijk ook de-
selve in der daad, altijdt buyten klagten zijn gehouden geweest;
hetwelcke wij dan van de bescheidentheit van UwEdGrAchtb. ver-
wagtende wij blijven enz."
Obbe Hansen, Harlinger wijdschipper, die op de Maandag
voorafgaande aan het ontvangen van deze brief, de veerbeurt had
om van Amsterdam naar Harlingen te gaan, werd van wege de Am-
sterdamse magistraat aangezegd niet "aen de paal te gaan leg-
gen", maar zijn beurt tot Dinsdag te verleggen, omdat een Am-
sterdammer zijn beurt zou waarnemen. Men vermoedde te Amster-
dam wel, dat men te Harlingen niet zou ingenomen zijn met het
besluit, dat de Amsterdammers nu mede het Veer op Harlingen
zouden gaan bevaren en hadden er daarom meteen bij laten zeggen,
"dat het gene de Amsterdammer schippers tot Harlingen weder-
voer, de Harlinger schippers tot Amsterdam van geliicken ge-
schieden soude".
De eerste Amsterdammer veerschipper Cornelis Jansen Kak-
sand, die de juist aangehaalde missive tevens vervoerde, vond
inderdaad geenszins een gastvrij onthaal in de Harlinger haven.
Men weigerde hem de behulpzame hand te bieden bij het vastmaken
van zijn schip en toen dat geschied was door zijn eigen volk,
werd het tot twee maal toe weer losgegooid, waardoor het zee-
waarts afdreef. De schipper kon het overgebrachte en uitgela-
den goed niet besteld krijgen en moest ledig terugvaren.
De volgende Amsterdammer beurtman Jacob Sluys werd op het
stadhuis ontboden en moest al het ontvangen vrachtgeld overge-
ven, omdat dit den Harlinger veerman Pieter Jacobs Backer,
wiens beurt hij had overgenomen, zou toekomen.
Cornelis Jansen Kaksand, als derde schipper, weer terug-
komende in Harlingen moest nu eveneens het ontvangen vracht-
geld afgeven en mocht overal elders in de haven gaan liggen,
behalve achter het huis Leeuwenburgh (het latere Kantongerechts-
gebouw), de gewone afvaartplaats van den veerman op Amsterdam.
De Amsterdamse magistraat bleef niet in gebreke gelijke
represaille-maatregelen te nemen en eischte het vrachtgeld van
Harlinger schippers op.
Over en weer trad de bevolking "injurieus" op tegen de
schippers van de andere stad.
Om de handel gaande te houden, keerde de magistraat van
Harlingen een bedrag van twintig car.glds. uit aan dien heen en
weer varenden Harlinger beurtman, die in Amsterdam niet in staat
was zijn schip te bevrachten of wiens vrachtgeld was geconfis-
keerd.
De winter 1696/1697 sukkelde men zo door, zeer ten nadele
van de handel op Amsterdam, van het Grootveerschippersgilde,
van de stedelijke financiën, van de tolinkomsten van de trekweg
van Leeuwarden op Harlingen, waardoor zich ook de stad Leeuwar-
den, voor de helft deelgenoot van deze inkomsten, benadeeld zag,
omdat vele reizigers niet via Harlingen meer naar Amsterdam
reisden, maar een andere weg kozen.
Om over het doode punt heen te geraken in deze strijd werd
Willem van Haeren, Grietman van de Bildt en "Extraordris Ge-
committeerde ter vergaderinge van Haar Hoog Mogende wegens
de Provincie van Frieslandt", enz. verzocht om na door beide par-
tijen als arbiter aanvaard te zijn, de strijd bij te leggen. In
Juni 1697 wordt dan vastgesteld, dat Amsterdam mede het veer
Harlingen - Amsterdam mag bevaren en wel dat de Amsterdammers

"een vierde part in het gemelde veer" verkrijgen zullen, wan-
neer dus de leden van het Harlinger Grootveerschippersgilde
drie beurten hebben vervuld, neemt een lid van het Grootbin-
nen- en buytenlandsvaarders veer te Amsterdam de vierde beurt
waar.
De onregelmatige vaart, de onaangename bejegening, die
de reizigers riskeren moesten bij aankomst in de haven van de
tegenpartij, de moeilijkheden om goederen en brieven besteld te
krijgen, waren aanleiding, dat gedurende de strubbelingen met
Amsterdam in de maanden Augustus 1696 tot Juni 1697 het ver-
keer van Leeuwarden naar Amsterdam en verder grotendeels de
wegen via Workum en Stavoren, mogelijk zelfs die over Lemmer
koos. En deze plaatsen hebben hiervan ter dege partij getrok-
ken.
Vóór 1696 bekommerde men zich te Harlingen weinig om
deze concuterende veerdiensten. De vaart over Harlingen had
nu eenmaal de voorkeur. Was in rechte lijn de weg Amsterdam-
Leeuwarden mogelijk korter over Workum of Stavoren, de vaart
over Harlingen bood het voordeel, dat het langste stuk over
open water ging, waar men sneller kon zeilen, dan in de nauwe
en bochtige binnenvaarten met tegenliggers, bruggen, ondiep-
ten enz.
Reeds in dezelfde maand Juni 1697, waarin de normale
beurtvaart tussen Amsterdam en Harlingen hervat wordt, blijkt
hoe zeer Harlingen met zijn concutenten moet rekening houden.
Het stadsbestuur overwoog een vrachtverhoging voor personen-
vervoer van twee stuivers ten behoeve van de berooide armen-
kas (een veeg teken van de teruggang van Harlingen's bloei).
Voor het eerst wendt het zich tot die van Workum en Stavoren,
om overleg te plegen ten einde in deze een lijn te trekken.
Op verschillende manieren poogde men aan deze concurren-
tie zo niet een einde te maken, dan toch het hoofd te bieden.
Allereerst verzette zich het stadsbestuur (in samenwer-
king met dat van Leeuwarden, dat in verband met de tolopbreng-
sten van de trekweg van daar op Harlingen, geporteerd was voor
een bloeiend verkeer over Harlingen) tegen het verlenen door
het Provinciaal bestuur van een octrooi tot het in het in het
leven roepen van een nachtschuitverbinding tussen Leeuwarden,
Bolsward em Workum, waardoor de passagiers voor het Amsterdam-
se veer vroeger van de laatste plaats konden afvaren en tijdig
in Amsterdam aankomen.
Zo wijzigde het de af vaarttijden van Harlingen, daar het
vertrek om 9 uur, later half tien, feitelijk wel ongunstig was.
Wanneer tij en wind tegen waren en dat zeker tijdens de korte
dagen in de winterperiode waren voor het vallen van de avond
vaak de gevaarlijke Middelgronden nog niet gepasseerd en het
veiliger vaarwater onder de Hollandse kust bereikt en zelfs
's zomers als weer, wind en tij gunstig waren, kon men in Am-
sterdam niet voor het vallen van de avond aankomen. Toch bleef
men deze afvaarttijd handhaven, opdat de reizigers, die met de
vroegschuit uit Leeuwarden kwamen, aansluiting vonden op het
Amsterdamse veerschip. Toen overgegaan werd des zomers een
nachtschuit te laten varen uit Leeuwarden, die om 4 uur des
morgens in Harlingen werd binnengelaten, konden de afvaarttij-
den van het veerschip vervroegd worden en werd het vertreklui-
den van de havenklok vastgesteld op:
zeven uur 16 Oct. t/m ult. Oct.
half zeven 24 Sept. t/m 15 Oct.
zes uur 24 Augs. t/m 23 Sept.
half zes 1 Apr. t/m 20 Apr.;7 Augs. t/m 23 Augs.
vijf uur 21 Apr. t/m 5 Mei; 23 Juli t/m 6 Augs.
half vijf 6 Mei t/m 22 Juli.
In het overige deel van het jaar (wanneer geen nachtschuit
uit Leeuwarden vertrok) bleef het vertrekluiden op half tien
gesteld. Dit vertrekluiden van de havenklok duurde een kwartier
waarna de veerboot direct moest vertrekken.

Toen de magistraat in 1736 de vertrektijd ook in de winter wilde ver-
vroegen en reeds per advertentie aankondigde, dat de vertrektijd
op 7 uur rerd gesteld, liep deze maatregel vast op aller onwil.
De schutterswacht maakte moeilijkheden de havenpoort reeds om
half zeven in de winter te openen; de Amsterdammer schippers
weigerden, gesteund door hun stadsbestuur, botweg voor half tien
af te varen. Het Leeuwarder stadsbestuur was niet bereid, om in
de winter enige uren eerder dan de voor de vroegschuit gestelde
tijd af te laten varen, omdat dan de reis in "nare duisternisse"
moest geschieden en "sulx veeltijts bij onweer" [d.i. slecht weer]. Desnoods wil men
over deze bezwaren heen stappen, als men zekerheid heeft, dat de
beurtman op Amsterdam werkelijk ook in de winter dagelijks afvaart
en niet drie dagen mag wachten als zijn totale vracht opbrengst
nog geen 18 Car.gld. bedraagt. Ten slotte procedeerde het Groot-
veerschippersgilde bij het Hof te Leeuwarden over deze afvaart-
vervroeging in de winter, welk Hof de verplichting om des win-
ters na het kwartierluiden van 7 uur af te varen, wel aan de
schippers oplegde, echter onder beding, dat er uit Leeuwarden
op zijn laatst om 2 uur 's nachts een aansluitende schuit gaat
vertrekken.
Als maatregel om het passagiersvervoer te stimuleren komen
bij de verbeterde afvaarttijden, verlenging van de duur van het
zomertarief van 22 Maart tot 28 September; de verplichting op
ieder schip twee knechten te houden (wat vroeger alleen des win-
ters het geval was), waarvan een dan voornamelijk de reizigers
kon bedienen; de mogelijkheid om de roef of durk af te huren;
het verplicht stellen om behalve water en bier aan boord te heb-
ben "brood, kaas, witte en rood wijn, brandewijn, genever, thee
en coffi" en bovendien "kooigoed 1) en goed bequaam schoon lin-
nen". Gelijktijdig werd los- en laadtijd te Amsterdam twee dagen
ruimer genomen.
Met dat al kwam in de 18e eeuw het veer niet meer tot zijn
oude bloei. De kortzichtigheid van de meest belanghebbenden,
de schippers, was daarvan de oorzaak. Wanneer zij niet, zoals
meermalen geklaagd werd, hun beurt lieten verlopen, als er
weinig passagiers of vrachtgoederen waren, maar voor een re-
gelmatige dienst hadden zorg gedragen, zou ongetwijfeld het ver-
voer over deze verbindingsroute tussen Friesland en Amsterdam
vergroot zijn.
Wel herleeft van tijd tot tijd de moed om weer met nieuwe
maatregelen het langzaam vervallende veer nieuw leven te geven
en komt deze dan ook weer meer in trek bij reiziger en bevrach-
ter, maar na zoo'n periode van opleving van het veer vervallen
de schippers weer in hun oude fouten.
In 1766 was het aantal Harlinger veerschippers op Amster-
dam tot 12 teruggelopen; in 1792 wordt besloten dit aantal door
uitsterving of uitkoop tot 8 terug te brengen; in 1804 vermin-
dert het getal deelnemende Harlinger schippers tot 6.
1) Deze voorschriften dateren van 1762.
In 1808 wordt nader vastgesteld, dat alle kooien
moeten belegd zijn met "bultzakken, gevuld met
haverdoppen en overtrokken met een Harlinger
bonte bedzak; de kussens te overtrekken met
proper en net bontgoed. Ieder kooy is te
voorzien met een Spaanse en Japanse deken en
met een bont laken". Bovendien moet een voldoen-
de hoeveelheid schoon linnen aanwezig zijn om
op aanvrage te verstrekken.


ENKHUIZEN, MEDEMBLIK
In de Generale Ordonnantie opt Veerschippers Gild van
8 November 1614 komt als artikel 34 voor:
"Item dat den Veerschippers geholden zullen zijn, den
reysende man die tot Enckhuysen begeert te wesen, al-
daar an Lant te setten ende aldaer aan te leggen al
waart maar een persoon, bij pene van drie Carolus ghul-
dens".
Men mag in twijfel trekken, dat het vaak zal zijn voor-
gekomen, dat de Harlinger beurtman op Amsterdam Enkhuizen
niet zal hwbben aangedaan. In de 17e eeuw was Enkhuizen
een bloeiende havenstad van waaruit men met het buitenland
tot Indië toe een druk scheepvaartverkeer had. Bovendien
had men in Enkhuizen over land, over zee of door binnen-
vaarten directe verbindingen met de toenmaals eveneens
drukke havensteden Hoorn (in 1600 met evenveel inwoners
als Rotterdam) en Medemblik.
De tussenaanlegplaats Enkhuizen zal veel hebben bijge-
dragen bij het tot grote bloei brengen van het Grootveer-
schippers gilde, waarvan Schotanus in 1664 gewaagde.
Terwijl in de achttiende eeuw de beurtvaartliin Amster-
dam-Harlingen niet meer de grote winsten afwierp van de
voorafgaande eeuw en de veerschippers, die beter tijden had-
den gekend, meer verdiensten hoopten te erlangen door beur-
ten over te slaan, waardoor het dagelijks vertrekken van een
veerboot onzeker werd, wendde zich - het was 31 Maart 1761 -
de magistraat van Enkhuizen tot die van Harlingen ten einde
een extra week-veerdienst in het leven te roepen, waartegen
het Harlinger stadsbestuur geen bezwaar had, mits het een
dergelijk veer op Enkhuizen door Harlingers kon doen bevaren.
Dit laatste is nooit gebeurd, men had al genoeg te doen de
dagelijkse beurtdienst Harlingen-Enkhuizen-Amsterdam rendabel
te maken, d.w.z. voor het publiek aantrekkelijk en betrouw-
baar.
Sinds eind Mei 1761 voer dan iedere Woensdag om 12 uur
middag de Enkhuizer beurtman van Harlingen af.
Terwijl de grote beurt vaart op Enkhuizen en Amsterdam
steeds minder ging opbrengen en het aantal deelnemers daar-
om gestaag afnam, waagde een Medemblikker schipper een week-
beurtdienst op Harlingen van uit zijn stad in het leven te
roepen, waartoe hem in 1785 octrooi verleend werd. Evenmin
als de extra-beurtdienst op Enkhuizen was dit veer ingesteld
in de hoop, dat bij verbetering der tijden deze wel zou rende-
ren, en die dan bij het uitblijven dier verbetering na korte
tijd zou opdoeken. Een en twintig jaar later, in April 1806
toch werd dien veerman verweten, dat hij niet op tijd uit Har-
lingen is vertrokken en daardoor enige lieden van buiten ge-
dwongen heeft langs een andere weg in Medemblik te komen.
Wel gaat het postverkeer van Enkhuizen op Harlingen
voor het grootste deel met het veer Amsterdam-Enkhuizen-
Harlingen of de weekboot Enkhuizen-Harlingen, toch vindt
men op sommige brieven een aanwijzing, dat ook via de Lemmer
werd verzonden, een omweg, gepaard met hoger port, die het
Enkhuizer stadsbestuur b.v. wel eens verkoos uit plaatselijk
chauvinisme, omdat de brief "fo de Lemmer" dan in ieder ge-
val met een Enkhuizer schipper meeging.
De brieven voor het Noorderkwartier (N.H. benoorden het
IJ) door de veerman uit Harlingen te Enkhuizen aangebracht,
werden daar toevertrouwd aan de Schagense post, d.w.z. aan
de posterij. die sinds 1678 in handen van de familie van
Schagen te Alkmaar was en die dagel'ikse postritten onder-

hield tussen Allernaar en Haarlem en Alkmaar en Hoorn en
van daar een verbinding op Enkhuizen en Medemblik. De
rit Hoorn-Alkmaar had te Avenhorn aansluiting op de
Texelse postrit van Amsterdam (in exploitatie sedert
1668).
Op 7 Juli 1747 stond Enkhuizen evenals vele plaat-
sen in Holland en Westvriesland voordien en daarna de
postinkomsten af aan Prins Willem IV, die op zijn beurt
deze overdroeg aan de Staten van Holland en Westvriesland,
die in 1752 de Statenpost invoerden. De overgang van
particulier bedrijf tot overheidsbedrijf gaf in de bestaan-
de postritten in Noord-Holland met Alkmaar als belangrijk-
ste centrum geen verandering.

HARLINGEN-FRANEKER
en
HARLINGEN-LEEUWARDEN
per schuit.

In 1502 verkreeg Franeker van den Hertog van Saksen
een privilegebrief om een vaart van Harlingen naar Frane-
ker te maken 1), vijf jaar later was deze tot Leeuwarden
doorgetrokken. Men diepte daartoe de bestaande waterlos-
singen tussen het oude en het nieuwe terpengebied, verbon-
den door aanwezige grenssloten, uit en verbreedde deze,
waardoor het bochtige kanaal ontstond, dat nog vrijwel geheel zo
bestaat.
Er had sindsdien een onregelmatig verkeer van aller-
hande soort schepen met goederen bevracht plaats, die op
aanvrage ook wel reizigers en brieven mede namen. Eerst in
het begin van de 17e eeuw kwam een regelmatige beurtvaart
tot stand (op Leeuwarden in 1616).
Stichtte het Harlinger grootveerschippersgilde het
veer Harlingen-Amsterdam, de beurtvaart over het kanaal
Harlingen-Franeker-Leeuwarden werd geregeld door de betrok-
ken stadsbesturen, die dan ook de deelnemende beurtschip-
pers consent gaven het veer te bevaren, zonder dat het smal-
schippersgilde of enig ander schippersgilde, daarin enige
zeggingskracht had.
Er waren twee veerdiensten, één op Franeker en één op
Leeuwarden, welke laatste uiteraard de eerste concurrentie
kon aandoen. We komen daarop terug.
Daar de beurtvaart op Amsterdam al jaren bestond en
bloeide, voordat een regelmatige dienst op Franeker en Leeu-
warden in het leven werd geroepen, is het van zelf sprekend,
dat deze laatste zich aansloot bij de eerste.
In de op 24 Juni 1639 door het stadsbestuur ingevoerde
ordonnantie "nae d'welcke de binnenlantsche veerschippers
haer sullen hebben te reguleren" komen de navolgende artike-
len voor:
1
Eerstelijk dat de schippers op Leuwarden varende geholden
sullen sijn des versocht werdende datelijk altijts een snick ofte
veerschip gereed te houden ofte brengen aende blauwe trappen 2)
bij het aencomen vande veerman van Amsterdam ende anders bij
1) Desgheleychen eyn strome von Harlinghen biss geghen
Fronicken zu machenn/ erblich voreyghene ghegebenn/
vorgunst unnd zugelassenn/ unnd do mit sich diesel-
bighen unser Onderthanenn/ Burghermeyster/ Rath unnd
gantze gemeyne ghemelter Stadt Fronicken/ in irer
naring gebesseren/ unnd in auff nemem unnd ghedeyenn komen mogenn/
habenn wir ine aus sunderlichen gnadenn do mit wir yne gneigt sein/
guedlich vorgunst und zugelassenn.-
2) De "Blauwe Trappen" daalden af van de Grote Brede
Plaats naar de thans gedempte gracht, die door de
gehele Voorstraat liep. Het was dus het punt, dat
men te water, zonder schutten, het dichtst bij de
landingsplaats van den Amsterdammer beurtman (ach-
ter het v.m. Kantongerechtsgebouw) kon bereiken.


bij pena van een car.gld t'elke reys te verbeuren ten proffij-
te van de statsarmen.
2
Dat oock de voors. Schippers van Leuwaerden comende insgelijks
geholden sijn tot dienst ende begeren vande passanten met haer
schip tot Harlingen comende, datelijk door te schieten aende
blauwe trappen om ten gerief vande passanten haer bagagie ofte
bij hebbende goederen aldaer te lossen, ten eynde de reysende
personen in geenderleye manieren verlet werden bij poena als
voren.
3
Item dat oock alle andere binnenlantsche snicken soo datse
genaemt sijn ende int veer varende ten versoecke ende begeren
der passanten ende tot gerief des selves goederen gehouden
sullen wesen aldaer te comen innemen ofte lossen bij poena
als vooren.
Oock de afvaarttijd was geregeld naar de aankomsttijd des
morgens van den Amsterdammer veerman. Het 6e artikel toch
luidt: De voorgenoemde veerschippers tsij Leuwaerden Franeker
Doccum Bolswardt ende Sneeck sullen altesamen gehouden wesen
om precijs de clocke negen uren af te vaeren bij poena van een
car.guld. elken reise te verbuyren ten profijte als vooren.
Blijkens het 7e artikel vertrekken er meer schuiten op de dag,
zonder dat de vertrektijden in deze ordonnantie
zijn genoemd: Item dat wat volck ofte goederen buyten ofte
andersins nae de clocke negen uyren compt sal moeten verblijven
ende ten profijte vande navolgende schipper wesen, diens beurt
is daeraan te volgen.
Ten slotte haal ik hier het 8e artikel aan ten bewijze
dat er in voorzien werd, dat de Leeuwarder beurtschipper geen
vrachten of reizigers meenam voor Franeker, die alleen voor
de beurtschipper op die stad gereserveerd werden: Sal oock geen
schippers vermogen enige goedt, brief ofte volck intenemen
anders als op de stat daer sijn veer op streckt, bij poena van
1 guld. t'elcken reijse te verbueren ten profijte als vooren,
boven de vracht vandien d'welcke uyt gekeert sal worden aende
schipper die het ontrocken werdt soo dicwels men sulcx bevint
doch ingevalle geen Doccumers met hun schepen alhier t'Harlin-
gen sijn, soo sullen de andere een ijder tot gerief mogen die-
nen des daer ze versocht werden.
Ongeveer te zelf der tijd, dat deze ordonnantie in het leven
werd geroepen, begonnen de besprekingen om een trekweg aan te
leggen langs de vaart Har1ingen-Leeuwarden, die ten slotte in
1646 werd voltooid.
De eerste trekschuit in Friesland voer 29
Maart (Paasdag) 1646 van Harlingen naar
Leeuwarden en vervoerde burgemeester Claes
Jurjens Fontein, "die met deze trekschuit
zijn bruid, met welke hij den volgenden dag
in het huwelijk zou treden, van Leeuwarden
haalde. En zóó groot was de belangstelling
in deze zaak, dat, toen de schuit met haar
vroolijk gezelschap deze stad (Leeuwarden)
naderde, een groote menigte ingezetenen
tot aan Deinum was uitgetrokken en den trek-
weg vervulde om het vreemde schouwspel van
een trekschuit te zien, waarvan Friesland
nog geen voorbeeld had opgeleverd."
(Mr J.Algera:"Leeuwarden door de eeuwen heen" blz 51.)

Voor de verbinding tussen de hoofdstad, de universiteits-
stad en de grootste havenstad van Friesland was deze trekweg
van groot belang. Van nu af kon men regelmatiger en binnen
vastgestelde tijden varen, terwijl men daarvóór zeer afhankelijk
was van windrichting en -kracht. Bovendien werd de veiligheid
er door vergroot, omdat het omzeilen van de schuit nu niet
meer behoefde te worden gevreesd, wat vroeger wel eens gebeur-
de, o.a. blijkend uit de ordonnantie van 6 Februari 1638:
Burgemrn, Schepenen ende Raden der Stadt Harlingen doen te
weten, Also vele clachten vallen ende men dagelijx bij experien-
tie bevint dat vande binnenlantse veerschippers op Franequer,
Leeuwarden ende andere binnenlantse Steden varende, altemets
so onvoorsichtich ende rookeloos sijn, dat sij hunne Schepen
met menschen ende goederen geladen sijnde omseijlen niet allene
tot grote schade vande goede luiden maar ook met pericule van
desselfs leven te verliesen ende welcke omseijlen voor 't meren-
deel veroorsaeckt worden doordien sodanige Schipper haer dick-
wils met bier overladen oft dronken sijn; So ist .... enz.....
Het zich bedrinken is een ondeugd van de tijd. Niet alleen
de schippers en hun knechts van alle veren op Harlingen worden
herhaaldelijk met straffen daarvoor bedreigd en gestraft, telkens
worden stadsbeambten en ambtenaren (de hoogste incluis) daar-
voor berispt of gestraft.

Met het in gebruik nemen van de trekweg moest de gehele
veerdienst gereorganiseerd worden.
Allereerst werd ieder der zes zeilsnikken vervangen door
"een nieu overgedecte trekschip met het paerd ende gereet-
schap, van alles daertoe noodich sijnde". De levering daarvan
geschiedde aan de schippers door de stadsbesturen van Har-
lingen en Leeuwarden, die daar tegenover een schuldbekente-
nis vorderden van ieder schipper ter grootte van 250 Car.gld.,
die moest worden afbetaald met een interest van 5% 's jaars,
te rekenen van af 1 Mei 1646.
Stallingen voor de trekpaarden werden gebouwd te Harlin-
gen, Leeuwarden en Kingmatille tussen Franeker en Dronrijp,
waar van paard verwisseld werd en waar tevens een der drie
tolhuizen stond. De beide andere stonden bij Koetille tussen
Harlingen en Franeker en bij Ritzumazijl tussen Deinum en Leeu-
warden, waar de vaart de oude Middelzeedijk tussen Marsum en
Boxum snijdt.
De verandering van de inrichting van het veer had mede
het gevolg, dat van de 18 Harlinger schippers er 6 moesten
verhuizen naar Leeuwarden, opdat in ieder stad nu een gelijk
aantal schippers n.l. twaalf zou wonen en van daar afvaren.
Door loting werd op 10 November 1645 uitgemaakt welke zes
schippers "tot Leeuwerden zullen gane wonen - om met hun
drie schepen nae desen van Leeuwarden aff te varen". (Ieder
schip had twee schippers.) Direct kan hierbij worden opge-
merkt, dat het aantal trekschepen onveranderd bleef in de
17e en 18e eeuw.
Ten einde nodeloos oponthoud bij de tollen te voorkomen,
werd vastgesteld, dat de schippers de tolgelden zouden innen
en afdragen. Hierdoor werd noodzakelijk, dat de stadsbesturen
van de betrouwbaarheid van de schippers konden verzekerd ziin
en dus het recht van benoeming van den veerman van stadswege
alle reden van bestaan had. In de ordonnantie van 20 November
1640 zijn daarom o.a. de volgende artikelen opgenomen:
1o De schippers sullen hun Magistraet alle behoorlijcke eere,
respeckt ende gehoorsaemheyt bewijsen en der selver Ordonnan-
tie ende dispositie op 't veer ende d'Ordere van dien ge-
maeckt voor desen ende uytgegeven ende noch te maken ende
uyt te geven in alle poincten ende delen volkomentlijck naer
coomen ende achter volgen.
2o De voorsz. veerschippers nochte der selver wed[uw]en ende
erffgen. sullen nae desen ofte voortaen niet vermogen de
voorsz. hen veeren te vercoopen overdragen ende verhandelen,
maer sullen de Magistraat van voorsz. Steede bij versterven van
een schipper ofte verlatinge der veere den vrije collatie ende
voorgevinge vandien aen haer hebben ende beholden, ... enz ...
5o Dat d*schippers tot proffijt van de steden Leuwarden ende
Harlingen in aller getrouwigheyt sullen invorderen ende be-
talen alle tollen soo wel vande persoonen onderwegens tusschen
beyde steden, als daerbinnen in haer schepen coomende.
6o Wij onderges. Schippers belooven ende neemen aen dat de
voorsz art.en ende ordt.en ons duidelijk waren te vooren gele-
sen, ome nae 't inholden dies volcomentlijeken ende punctue-
lijcken te reguleren. ... enz. ... (Volgen de handteke-
ningen en handmerken der diverse schippers)
Ter versterking van deze verklaring werd op 20 October
1651 van de schippers op Leeuwarden de volgende eed gevor-
derd, tevens af te leggen door alle nieuw in functie komende
schippers: Belooven ende sweeren wij onderges. boven de bur-
gereede, in aller getrouwegheyt volgens de listen te sullen
invorderen, alle tollen vande reysende persoonen, die met
ons sullen coomen te vaeren, soo wel vande persoonen onder
weege als binnen de steeden in onse scheepen comende ende
niets daarvan achterholden ofte verswijgen directe noch indi-
recte, dan terstont t'elcken reyse aende opteykeners ge-
trouwelijcken aen geven ende de penn. overleveren bij verbeurte

vande proffijte vant veer voorde tijt van ses weecken, voor
d'eerste reyse ende voor de tweede reyse bij verbeurte vant
veer t'eenemael, seggende daarop ieder apert soo waar-
lijck helpe mij Godt Almachtigh.
Ook de Franeker schippers legden van af 1660 een der-
gelijke eed af, met dien verstande, dat de straffen bij eed-
breuk nu zijn "een pont Vlaems voor de eerste maal, ende voor
de tweede maal bij arbitraire correctie". Het doet ons vreemd
aan, dat in de eedsformule tevens is opgenomen de straf bij
niet nakoming daarvan, waaruit zou blijken, dat eedbreuk ver-
wacht werd.
De vertrektijden van de Leeuwarder trekschuiten waren
zowel te Harlingen als te Leeuwarden gesteld op
des morgens 4 en 9 uur, des namiddags 1 en 4 uur.
Sinds 1679 kwam in de afvaarttijden uit Harlingen in
zoverre wijziging, dat de eerste schuit in de zomermaanden,
d.w.z. "van Mey tot Michiel" reeds om half vier vertrok, om-
dat bij vertrek om vier uur men "besonderlijck des somers" de
aansluiting te Leeuwarden op de Dokkumer schuit vaak miste
"door de schaersheit van't water, ofte drooghte des vaerts".
"Ten dien einde sal de Raedhuiser Clock op drie uyren des
morgens beginnen te luyden een quartyer uyrs langh ende dan
aenstonts door de hopman Leeucke Martens Faber, als Commissa-
ris der Treckschepen een quartyer uyrs glas [= zandloper] werden ge-
keert, welcke uytgelopen sijnde, de Treckschepen aenstonts
sullen moeten affvaren". Op 20 April 1739 werd de afvaart-
tijd weer op 4 uur gesteld, omdat door slatting de vaart
verbeterd was. (In April 1797 wordt op nieuw geklaagd over
belemmering van de vaart, omdat zich in het dorp Dronrijp
een droogte gezet heeft door het werpen van vuilnis in de
vaart.)
In het begin van de 18e eeuw wordt des zomers de nacht-
schuit, die om 10 uur uit Leeuwarden vertrekt, ingevoerd,
ter vervanging van de vroegschuit van 4 uur. Over het doel
van deze schuit werd reeds gesproken bij de bespreking van het
veer op Amsterdam. De nachtschuit werd binnen gelaten als voor
de Harlinger vroegschuit de waterpoort moest ontsloten worden.
Sinds 11 November 1696:
Van het openen van de poort in de vroege morgen vóór
of om vier uur, voor het uitlaten van de vroegschuit
uit Harlingen en het binnenlaten van de nachtschuit
uit Leeuwarden, mochten "koemelkers en kleivoerders"
gebruik maken om voor een oortje mede uitgelaten te
worden. Zij moesten dan een loodje tonen, waarop het
wapen van Harlingen was gedrukt en de naamletters van
den eigenaar, waarvoor in eens twee stuivers moest be-
taald worden.
Ook anderen konden zoo'n loodje kopen om tegen het
verminderde tarief van een halve stuiver om 4 uur
de stad te verlaten.
Ik meende dit hier even te moeten
vastleggen in verband met de hier-
bijgaande afbeelding (ong. 1/6 ver-
groot) van een aanwinst in lood
in 1936 van het Fries Museum. Mo-
gelijk is dit een loodje als hier
beschreven.


De vaart van Harlingen op Leeuwarden per trekschuit
duurde normaal 4 1/2 à 5 uur.
Het Franeker veer werd bediend door 5 trekschuiten per
dag heen en terug. De beide eerste uit Harlingen vertrekkende
trekschuiten behoorden aan Harlinger schippers en keerden
het laatst uit Franeker terug. Des donderdags, als het week-
markt was in Franeker, voer om 7 uur 's morgens een extra-
achip af uit Harlingen eveneens met Harlinger schippers.
De vertrektijden waren nogal aan verandering onderhevig.
Enige regelingen volgen (onderstreept zijn de trekschuiten
van Harlinger schippers).

Van HARLINGENVan FRANEKER
1784
(Zomer)9 1 3 5 77 9 1 4 7
(Donderd.)7 9 1 3 5 77 9 1 3 5 7
(Winter)9 1 3 5 67 9 1 4 6
1801
(Zomer)9 12 1 3 77 9 12 5 7
(Winter)9 12 1 3 57 9 12 2 5
(Donderd.)71
1887
(Zomer)9 12 2 4 77 9 1 4 7
Men moest al spoedig de 2-uurs schuit van Harlingen, die toch
een betere verdeling gaf over de dag, wederom veranderen in
een 1-uurs schuit. De reden daarvan was, dat de Leeuwarder
schuit van 1 uur uit het gezicht van de Franeker schippers
d.w.z. in Grettingabuurt, even buiten Harlingen reizigers op-
nam voor Franeker. Dit nu was aan de schippers op Leeuwarden
verboden,1) tenzij zij per reiziger, die zij voor Franeker mee-
voerden aan de Franeker schippers een vastgestelde schadever-
goeding uitkeerden. Dit gebeurde maar zelden "of ingevalle het
nu en dan al voldaan word, zulks niet anders dan met weerzin
en hatelijkheid". Bovendien werden deze tussentijds reizigers
zeer waarschijnlijk niet op de tolceduul ingeschreven, zodat
het voor hen verschuldigde tolgeld bij Koetille niet betaald
werd. Men vond het daarom gewenster, dat de Franeker veerschip-
pers gelijk afvoeren met de Leeuwarder om een oog in het
zeil te houden, dat hun onder weg geen klantjes werden afge-
snoept.
1) Daar de 4-uurs-vroegschuit naar Leeuwarden
niet concurreerde met een schuit op Frane-
ker (de eerste vertrok pas om 9 uur), mocht
deze wél reizigers vervoeren voor Franeker
bestemd. Evenzeer mocht de in de zomer va-
rende nachtschuit uit Leeuwarden en de avond-
schuit van daar des winters reizigers, brieven
en goederen in Franeker opnemen; de laatste
omdat deze daar na de laatste trekschuit van
Franeker passeerde.


Er waren voor de veerschippers meer kapers op de kust. Zo kwam
het meermalen voor dat lichtervoerders brieven en pakjes mee-
namen ten nadele van de veerschippers, die het alleenrecht
van het vervoer op Franeker hadden. Bovendien kwam het voor
dat Franeker veerschippers vroeg naar Harlingen gingen, om
vandaar om 7 uur terug te varen, waardoor zij onrechtmatige
concurrentie aandeden aan hun Harlinger mede-veerschippers
van de 9-uurs morgenschuit.
De aloude afvaartplaats aan de Blauwe Trappen werd op den
duur niet meer gebruikt. De vaart werd voor de grotere trek-
schuiten wel zeer belemmerd door de nauwe bruggetjes over de
Voorstraatsgracht. Men koos als ligplaats het tegenwoordige
Franekereind N-zijde, oostelijk van de Zoutsloot of volgens
de oude omschrijving de Noordwal van de Franeker Pijp af tot
aan het Zoutdragershuisje. De herberg "de Ojevaar" diende
als wachtlokaal.
De persoonsvrachtprijzen met de trekschuit naar Leeuwar-
den bedroegen vóór April 1683 acht stuivers, daarna negen.
Op de Franeker trekschuit betaalde de reiziger drie stuivers
- Kinderen van tien jaar en jonger half geld, onder de 3 jaar
om niet. Evenwel moesten de tolgelden extra betaald worden.

Een voor het veer gunstige bepaling was, dat de schip-
pers "te saamen varen in een algemeene buydel", d.w.z. dat
alle ontvangsten in een gemeenschappelijke kas werden gestort,
die gelijkelijk onder de deelnemers werd verdeeld. De schipper
was er nu gemakkelijker toe te krijgen ook met weinig goed en
reizigers te varen, terwijl als hij geheel voor eigen tekening
voer, zoals op het Amsterdamse veer gebruikelijk was, hij gauwer ge-
neigd zou zijn liever niet te varen, dan met te weinig winst.
Klachten over het overslaan van de beurt kwamen niet voor. Wél
gebeurde het daarentegen, dat een volgschuit moest worden in-
gelegd, omdat de "ordinorise Schuyt" vol was. Ook van het af-
huren van een gehele trekschuit buiten de beurt om, is wel
sprake.
In de ordonnantie van 1683 komt nog voor, "dat de veer-
schippers niet sullen moeten gedogen dat in haar scheepen
binnen het verdek toeback gedronken/ ofte gesmookt wort: bij
pene die sulcx gedoogt verbeuren sal 3 gulden." Op den duur
is dat niet vol te houden en zo lezen we dan [1779], dat de schip-
per in de roef moet hebben "een Tabaksconvoortje of potje om
de Pijp aan te steeken" bovendien "een Kandelaar, Snuyter en
kaars, die opgestooken zal worden zoo ras 't Donker is, en
een Bak met Zand of Kwispeldoor. Verders gereedschap om Thee
of Coffy te drinken benevens een Theeketel en confoor als ook
fijne lange pijpen, voor 't gebruik van welk thee of coffy-goed
met zijn toebehooren door ieder die zulks gebruikt, betaald zal
worden 2 strs dog indien er maar een is die daarvan gebruik
maakt, zal dezelve betaalen 3 strs met dien verstande, dat
daar onder zal begrepen zijn de bezorging van Theewater en koo-
len, welke zij op requisitie der Passagiers te Harlingen, Leeu-
warden of tusschen beyden zullen moeten inneemen, zullende de
Passagiers eigene thee of Coffy en melk moeten meede neemen
of daar voor apart betaalen en voor ieder lange fijne Pijp aan
den schipper geeven 3 penn." Ten slotte zullen de schippers
"ten hunnen kosten voor de passagiers in de Roev moeten houden
een Tafeltje, bekwaame matrassen, zoo breed en lang als de
banken in de Roev zijn." In de roef moet een trechter met af-
voerpijp gemaakt worden ter afvoer van de "walm der kaars- en
tabaksrook".
Thans iets over het brievenvervoer.
Reeds in 1638 heeft het brievenvervoer over dit traject
een voldoend groot belang voor het veer, dat het in de reeds
vroeger aangehaalde ordonnantie van dat jaar steeds naast dat
van passagiers en goederen telkens uitdrukkelijk wordt genoemd.
De bestelling van de aangevoerde brieven moest door den
schipper in persoon worden verricht binnen een uur na aankomst
van zijn schuit, óók de brieven, die met de laatste schuit aan-
kwamen, voor welke laatste brieven echter een hoger bestel-
loon mocht gevorderd worden. De uit Leeuwarden en Franeker
komende brieven voor Amsterdam en verder moesten zonder bere-
kening van bestelloon naar de Amsterdammer veerman worden ge-
bracht. Eerst in 1806 werden door de gemeenschappelijke schip-
pers op Leeuwarden twee beëdigde briefbestellers in dienst ge-
nomen.
Als des winters niet gevaren kon worden wegens "toewater"
waardoor de veerschuiten werden opgelegd, moest het brieven-
vervoer toch plaats hebben. Dagelijks vertrokken uit Harlingen
en Leeuwarden om 10 uur 's morgens schippers op hun trekpaard
met alle brieven en pakketten voor de andere plaats naar
Kingmatille, waar de post gewisseld werd. Iedere winter werd
onder de schippers geloot, wie de rijdende post zou behartigen.

In 1663 werd de "landpost" van uit Leeuwarden ingesteld.
Voor dien had alle postvervoer van Leeuwarden naar Holland via
de Zuiderzee en wel meestal via Harlingen plaats.
De Friese postrit volgde de route Leeuwarden-Heerenveen-
Steenwijk-Vollenhove-Zwartsluis-Zwolle; sedert 1728 van
Steenwijk naar de Wijk, waar de post werd overgegeven aan
den Groninger postillon naar Zwolle. Van Zwolle werd de
post voor Holland via Amersfoort en Utrecht naar Alphen
a/d Rijn gevoerd, waar de splitsing plaats had voor
Rotterdam (tevens Zeeuwse schipperspost),
Den Haag (tevens Leiden en Delft),
Amsterdam (tevens Noorderkwartier) (Zwolle lag op de route van
den Hamburger postillon op Amsterdam. Of deze ook post
van Leeuwarden naar Amsterdam te Zwolle overnam is mij
vooralsnog niet gebleken.)
Schoonhoven (tevens voor het Zuiden des lands, ook te Gouda
bestond van uit Utrecht op deze postverbinding aansluiting).
Zwolle was tevens beginplaats der postverbindingen naar
Münster via Goor en Enschedé, naar Deventer (met aanslui-
tende verbindingen op Zutphen en Arnhem), naar Almelo (ver-
bonden met Oldenzaal en Ootmarsum) en naar Kampen.
Deze landpostverbinding van uit Leeuwarden werd vooral in
de winter, als door het drijvende en zich vastzettende ijs de
vaart op Amsterdam gestremd was, voor Harlingen van belang.
Sinds 1697 werd de Harlinger rijdende-winter-schipperspost zo
geregeld, dat des Dinsdags en Zaterdags om 8 uur (van af 1759
om 7 uur) door de beide schippers-postillons bij gestremd
scheepsverkeer met Amsterdam werd afgereden. Zo kon de post
tijdig in Leeuwarden zijn om ten 11 ure mede genomen te kun-
nen worden door de land-postillon. (De post kwam Donderdags
en Maandags in de morgen te Den Haag aan. Van daar reed
de post Dinsdags en Zaterdags om half een af, kwam die
avond om 8 uur te Utrecht, om 10 uur te Amersfoort, en
de volgende morgen om 8 uur te Zwolle. Donderdags en
Maandags in de morgen arriveerde de post te Leeuwarden.)
Maandags en Donderdags vertrokken de schipper-postillons
om 12 uur (sinds 1759 om 1 uur) uit Harlingen en Leeuwarden
naar Kingmatille, waarbij dan de uit Leeuwarden afrijdende de
die morgen aangekomen landpost mee kon nemen. Was dus niet
alleen de trekvaart bevroren maar tevens de Zuiderzeevaart
gestremd, dan reden de postillons nog alleen op Woensdag en
Vrijdag om 10 uur af (sedert 1800 om 8 uur).

HARLINGEN-FRANEKER
en
HARLINGEN-LEEUWARDEN
per diligence.
De rijweg Harlingen-Franeker-Leeuwarden was een geheel andere
dan de thans bestaande Rijksweg.* Het deel Harlingen-Franeker
slingerde zich om de tegenwoordige weg. Heel veel meer dan
het stukje kruisweg bij Midlum en een klein stuk weg bij Her-
baijum hebben de oude weg en de nu aanwezige niet gemeen.
De rechte weg Franeker-Marsum bestond in het geheel niet.
Men had, uit Franeker komende, de keuze tussen twee rijwegen
naar Leeuwarden, de een via Kingmatille-Dronrijp-Menaldum-
Beetgum, de andere via Schalsum-Peins-Ried-Berlikum-Beetgum.
Als variant op de laatste weg was die van Franeker via Dong-
jum-Boer naar Ried ook als rijweg geschikt. Welke van deze
drie wegen door de diligence werd bereden is mij niet bekend.
Mogelijk geven verdere onderzoekingen daarop een antwoord.**
Evenals het geval was met de schuitveren op Franeker en
Leeuwarden, had men twee afzonderlijke diligencediensten, de
een op Franeker, de ander op Leeuwarden. De vertrekuren waren
des morgens om 5 uur naar Leeuwarden, om 6 uur naar Franeker,
des middags om 1 uur naar beide plaatsen.
Het personentarief was 10 stuivers naar Leeuwarden en
3 stuivers naar Franeker. Evenwel bestond er vóór 1663 deze
eigenaardige regeling, dat, als de diligence maar één persoon
vervoerde, deze meer had te betalen en wel met de morgendili-
gence naar Leeuwarden 25 stuivers, met de middagdiligence 35
stuivers en naar Franeker 6 stuivers. Waren er twee reizigers
aanwezig, dan moesten deze bij elkaar met de Leeuwarder morgen-
diligence "een daler", met de middagdiligence "een croon" be-
talen. Ten slotte betaalden drie reizigers in de middagdili-
gence naar Leeuwarden met elkaar 2 car.gld. Vóór 1663 betaalde
men dus het normale tarief pas als men met z'n tweeën (of
meer; in de Franeker diligence zat, met z'n drieën (of meer)
in de Leeuwarder morgendiligence, en met z'n vieren (of meer)
in de Leeuwarder middagdiligence.
Het tarief gold echter alleen van 1 April tot 30 September. In de
wintermaanden kon de voerman een hoger prijs bedingen. De omstandigheden
konden een hoger tarief rechtvaardigen, b.v. als de wegen zwaar besneeuwd
of beijzeld waren.*** De weg tot misbruiken zou hier echter open
staan, vooral als de trekvaart bevroren was en dus geen con-
currentie met de trekschuit te vrezen was. Daarom moest de
wagenmeester bij de afspraak tegenwoordig zijn.
*) Men bedenke hierbij, dat de rijwegen in de 17e
en 18e eeuw niet vergeleken kunnen worden met
de tegenwoordige. Het was geen zeldzaamheid,
als een karos of reiskoets in een diep spoor
of een modderkuil vast liep, zodat men gerui-
me tijd nodig had de scheef gezakte wagen weer
aan het rijden te krijgen. Zelfs kwam het voor,
dat de wagen geheel kantelde. Wanneer, zij het
dan ook mede door de slechte weg, "yemand moed-
willich oft door dronkenschap een waagen moch-
te omjaagen", zo zal hij "daarover van sijn reed
gesuspendeert ende naa exigentie van saaken ge-
straft worden", zegt een der artikelen van de
Harlinger resolutie van 1663. En ook al bleven
de juist beschreven onaangenaamheden uit, men
kon het toch geen onverdeeld genot noemen, uren
aan een in de hotsende, schokkende reiskoets
zonder veren te moeten rijden.
Behalve door hun kronkelende loop en slecht
wegdek onderscheidden zich de oude wegen van
de tegenwoordige, doordat ze zo smal waren, dat
twee voertuigen elkaar meestal niet onbelemmerd
in draf konden passeren. Ook in Harlingen was
voorgeschreven, dat de wagen, die het langste
traject had af te leggen of achter zich had, voor-
rang had en zijn tegenligger door zo ver mogelijk
uit te halen de weg vrij moest maken.
**)De als variant hiernaast opgegeven rijweg was
mogelijk die, welke het meest door de dili-
gences gebruikt werd van de drie op de oude
kaarten aangegeven rijwegen naar Leeuwarden.
Op 13 October 1813 werd althans deze weg
(Leeuwarden-Marssum-Beetgum-Berlikum-Ried-
Dongjum-Franeker-Herbayum-Harlingen) als
Departementale weg aangewezen.-
***) Alle van Harlingen uitgaande wegen waren klei-
wegen (die naar Makkum - althans in 1814 - een
puinweg. Voor wat het rijverkeer op dergelijke
wegen in de winter betreft, is het goed kennis
te nemen van de opmerking op 26 Februari 1814
op een tarief staat van rijtuigen, van den burge-
meester van Harlingen uitgaande, dat "de kleij-
wegen gedurende de winter een geruimen tijd on-
bruikbaar zijn".

Het wagenmeesterschap was een stadsambt, de benoeming:
geschiedde door de Magistraat.
De wagenmeester had tot taak
na te gaan, dat ieder voerman in het bezit was van de acte
dat hij als zondanig door de Magistraat was toegelaten;
de staat te bewaren van de volgorde, waarop de voerlieden
der verschillende diligencediensten zouden moeten rijden, jaar-
lijks door loting vastgesteld;
de namen der reizigers aan te tekenen en hun de plaatsen
in de diligence aan te wijzen, daarbij uitgaande van de regel,
dat wie het eerst gekomen was, de eerste plaats kreeg, echter
daarbij ook lettende op de kwalitiet en de ouderdom van den
reiziger;

den aan de beurt zijnden voerman te waarschuwen, wanneer
een extra-wagen besteld werd 1);
aanwezig te zijn bij bet bedingen van personenvracht in
de wintermaanden en bij het vaststellen van vracht van koffers
en zware pakken.
Ten slotte werd de wagenmeester "wel expresse belast ende
bevoolen, omme op alles goede regaard te neemen, ende toe te
sien, dat geen exactien noch andere ongeregeltheeden werden
gepleeget ende sulcx jetwes vernemende (hetsij in ofte buiten
de stadt geschiet, end in deese Ordonnantie begreepen off niet)
terstondt de policiemeesteren 2) bekendt te maaken ... enz ...
De wagenmeester ontving van ieder afrijdende diligence 2
stuivers, behalve van die op Franeker, waarvoor hem 1 stuiver
betaald werd. Ook de voerman van een afgehuurde extra-wagen
betaalde 2 stuivers, tevens echter de passagiers, die de wagen
afhuurden, een gelijk bedrag. Wagenaars van elders moesten 4 st.
aan den wagenmeester afdragen, als zij van hier reden met andere
personen dan die zij van hun standplaats naar hier hadden ver-
voerd. Zij mochten dat slechts doen als de voerlieden het hier
te volhandig hadden, b.v. tijdens jaarmarkten hier of in Frane-
ker. Ten slotte ontving hij van ieder nieuw aangenomen voerman
een daalder.
Ieder nieuweling in het wagenveer betaalde behalve de
daalder aan den wagenmeester, drie car.gld. aan de armen,
vier car.gld. aan beide politiemeesteren 2) en den stads-
secretaris, ieder, en tien stuivers aan de stadsboden, elk.
Het is begrijpelijk, dat tussen beide veren op Franeker en
Leeuwarden, het wagenveer en het schuitenveer, concurrentie-
strijd heerste.
Zo gevoelden de wagenaars de nadelige invloed, die het
veranderen van het zeilveer in trekveer op hun bedrijf had.
In 1653, overigens een bloeitijd voor haast alle Harlinger ne-
ringen, werd de zelfde maatregel genomen, die naar we zagen in veel la-
ter tijd ook op het Amsterdamse veer werd toegepast, n.l. het
fixeren van het aantal deelnemers aan het veer. Dit werd toen
op elf gebracht, omdat "het rijden door den treckweg veel ver-
mindert ende slapper is geworden".
Als gevolg van deze concurrentiestrijd nam o.a. in 1686
1690, 1712, 1718 de Harlinger magistraat maatregelen tegen de
voerluiden, die "haar niet ontzien, omme de passagiers komende
met de veerman van Amsterdam op de havens, in Herbergen en
anders aan te lopen en te solliciteren om een wagen aff te
winnen, dienende tot onderkruipinge en benadelinge, soo vande
Trekveeren als de Trekwegs Tollen". Zij bevelen "soo de Treck-
schippers als de voerluyden, sich ieder op sijn eigen post te
houden, de voerluyden bij hun wagens omtrent de Franequer poort 3)
1) Een extra-wagen op Leeuwarden kostte in 1643 3 Car.
gld., in 1663, open zijnde, 4 Car.gld. (v.v.), geslo-
ten zijnde, 10 strs extra.
Een extra-wagen op Franeker kostte in 1643 15 strs,
in 1663, open zijnde, 1 Car.gld. 4 strs, gesloten
zijnde, 4 strs extra.
Wanneer een extra-wagen werd afgehuurd door één of
twee personen kon de vracht minder zijn en werd
deze vastgesteld ten overstaan van den wagenmeester.
Als van een bestelde extra-wagen geen gebruik werd
gemaakt, was men gehouden een derde deel van de
vrachtprijs als rouwgeld te betalen.-
2) De politiemeesteren waren die twee burgemeesters,
die in het lopende kwartaal o.m. belast waren met
het toezicht op het wagenveer.-
3) Zie noot x) op de volgende bladzijde.


ende de schippers bij hun schepen omtrent de Franequer pijpe,
sonder d'een den ander in de weegh te sijn, dan de reysende
luyden hun vrije en volle keure laten houden, off sij met wa-
gens off treckschepen willen verreysen, ... enz ..."
Veel langer dan 1720 zullen de diligences de concurren-
tie niet hebben kunnen volhouden. Met het ophouden van de
diligenceritten geraakte de wagenmeester buiten emplooi en
bleef van de vaste tarieven van extra-wagens niets meer over.
Ieder, die een reiswagen of ander rijtuig nodig had, vervoegde
zich bij een hem bekenden voerman en sprak de prijs met hem af.
In 1800 is namelijk zelfs de herinnering niet meer bewaard ge-
bleven aan al die diligences, die blijkens de resolutie van
1663 gereden hebben op Franeker, Leeuwarden, Bolsward, Sneek,
Stavoren, Hindelopen, Workum, e.m.a. Op 27 October 1800 toch
schrijft het Gemeentebestuur aan het Departementaal Bestuur van
de Eems op een verzoek om toezending van reglementen en vracht-
lijsten van in gebruik zijnde wagen- en schippersveren, "met
communicatie wijders, dat er geene Reglementen of Tauxen voor
Voerlieden of wagenvragten binnen onze Plaats, zooveel wij heb-
ben konnen nagaan, immer hebben geexteert".
Het gemeentebestuur heeft er kennelijk minder werk van ge-
maakt, deze in hun resolutieboeken op te sporen dan schrijver
dezes. De lust zal daartoe hebben ontbroken om der wille van
het bestuur van het Departement van de Eems, waar deze mogelijk
wel aanwezig zou zijn, toen het nog de provincie Friesland was.
x) = 3) vorige bladzijde:
De vertrekplaats van de diligences, enz. was
v&ocuate;ór 1663 bij de Grote Sluis, N.zijde. In dat
jaar werd het vernieuwde sluisgebouw daar
voltooid en werd uit vrees van beschadiging
van dit "cierlijk ende costelijk werk" de
standplaats van de reiswagens verplaatst naar
"'t plein bij de Lombardts pijp ende alsoo bij
off omtrent de Franekerpoorte". De lommerd
was gevestigd in het perceel, dat later het
gebouw Irene werd. De vier leeuwen bij de draai-
brug over de grote sluis, waren o.a. gebruikt
ter versiering van de vernieuwde sluis, ston-
den toen niet op de tegenwoordige plaats.


DE DOKKUMER TREKWEGEN
en
De DOKKUMER DOORJAGER
Het bij de aanleg van een trekweg door de steden
Harlingen en Leeuwarden gegeven voorbeeld deed ook an-
dere Friese plaatsen - groot en klein - overgaan bij het
provinciaal bestuur om octrooi te vragen tot het aanleg-
gen van trekwegen. Zo verkreeg Dokkum in 1646 octrooi
voor de aanleg van een trekweg op Leeuwarden en al spoe-
dig werden de werkzaamheden ter hand genomen, zodat een
jaar later de eerste bepalingen op het trekveer gemaakt
werden.
Echter had het stadsbestuur van Dokkum grootser
plannen. Het wilde één grote trekweg tot stand brengen
Harlingen - Leeuwarden - Dokkum - Groningen - Winschoten.
Een goed bevaarbare aansluitende vaart Dokkum-Groningen
was er nog niet. Het plan was om bestaande vaarten dicht
bij de Fries-Groningse grens te doen aansluiten op de
vaart Groningen-Lemmer. In 1652 vroeg en verkreeg het
Dokkumer stadsbestuur daarom octrooi voor de aanleg van
een vaart met trekweg van Dokkum naar Stroobos. Nu ech-
ter stond de stad wel voor zeer grote financiële moei-
lijkheden. De kosten van de pas aangelegde trekweg op
Leeuwarden waren niet gering geweest; hoe nu aan de mid-
delen te komen om al weer een dergelijk groot werk te vol-
brengen?
Men vond deze oplossing. "De gerechte helfte van 't
Treckpadt, tusschen de Steeden Leeuwarden ende Doccum ge-
maeckt, met alle profijten, hoogheden, collatie van een
Ontfanger ende Opsichters, sampt huysingen ende gerechtiche-
den daeraen dependerende" werden overgedragen voor de eene
helft aan de stad Harlingen voor de andere helft aan Gose-
wijn van Wiedenfelt, "Hofmr van sijn Exctie Graaf Wilhelm Fre-
drick van Nassauw,etc., Sergiant Majeur ende Capitain onder
een der Vriesche regimenten" en Assuerus van Viersen, "Se-
cretaris der E.M. Heeren Gedeputeerde Staten van Vrieslandt".
Zij zouden dan echter "holden, gelijke helfte der lasten soo,
van reparatien van bruggen, huisingen, als andersins, wel-
verstaende dat partijen de bruggen en eerdswercken sullen
moeten onderhouden nae behooren" De "Cessionarien" moesten
voor deze overdracht de helft van de aanlegkosten betalen,
die in het geheel 74000 car.gld. bedroegen. Bovendien zou-
den de stad Harlingen voor f. 15000, de beide genoemde he-
ren voor f. 7500 ieder, deelnemen aan een 4% geldlening, af
te lossen in 12 jaar, onder voorwaarde dat Dokkum aanneemt
het maken van "Vaert ende Treckpad (aen Groenmyerlandt en
soo voorts op Groeningen) met den aldereersten in desen
jaere 1654 aen te vaerden, ende soo haest doenlijck tot per-
fectie te brengen". Nu het geld er was, werd de aanleg van
de trekweg naar Stroobos met kracht ter hand genomen.
Het reeds bestaande rechtstreekse zeilsnikveer Harlingen -
Dokkum werd bij het tot stand komen van de trekweg Leeuwar-
den-Dokkum omgezet in een regelmatig trekveer. De eens per
dag, n.l. om 9 uur 's morgens vertrekkende trekschuit werd
de "Dokkumer doorjager" genoemd. Van Harlingen naar Leeu-
warden varende, mochten alleen reizigers, goederen en
brieven worden toegelaten of ingeladen, in geen geval

uitgelaten of gelost. Door Leeuwarden moest zonder aan-
leggen worden doorgevaren tot voorbij Snakkerburen, een
buurt buiten Leeuwarden, ten Noorden daarvan aan de trek-
weg naar Dokkum. Van daar af mocht alleen worden aange-
legd voor het uitlaten van passagiers, enz., het innemen
van passagiers, goederen of brieven was op dat traject
verboden. Deze regeling was getroffen, om de veren Har-
lingen-Franeker-Leeuwarden en Leeuwarden-Dokkum geen con-
currentie aan te doen.
De veerschippers mochten buiten de eene beurt van 9
uur niet varen, behalve dan met "Doode lijcken", zodat
wie later op de dag van Harlingen op Dokkum of omgekeerd
wilde reizen, gebruik moest maken van den beurtman op
Leeuwarden en daar overstappen. Van Dokkum vertrekkende,
kon men namelijk met den Leeuwarder beurtschipper afvaren
om 5, 9, 12 en 4 uur.
De afvaarttijden van Dokkum naar Stroobos waren 5, 9
en 1 uur. De schippers wachtten dan in Stroobos op de Gro-
ninger trekschuiten in de richting van Lemmer, om zodra ze
de reizigers en goederen daarvan hadden overgenomen, terug
te varen. (Zaterdags hadden de schippers van 9 uur tevens
tot plicht de paardenstal "opt Stroobos te wasschen ende
reynigen", waaruit men zou kunnen besluiten, dat men daar
geen "stalman" had zoals te Kingmatille).
Van Harlingen op Groningen had men geen directe rei-
zigersverbinding, zodat reizigers van Harlingen naar Gro-
ningen moesten overstappen in Dokkum (en met de doorjager
reizende daar overnachten) en in Stroobos. Wel had men een
regelmatige wekelijkse pakketschuitdienst van Harlingen op Groningen,
die ook brieven vervoerde.
Brieven, die uit Srroobos aankwamen voor verder dan
Leeuwarden, tussen 4 en 9 uur des morgens, moesten aan de
doorjager worden meegegeven, tenzij blijkens een aantekening
op het adres de voorkeur aan den Leeuwarder schipper werd
gegeven.
Zagen we, dat de Franekers liever gelijktijdig met de
Leeuwarders uit Harlingen afvoeren, om deze in het oog te
houden, of ze ook reizigers voor Franeker meenamen, hier
gebeurde iets dergelijks. Toen de Dokkumer trekschippers
in 1825 vroegen om om 8 uur naar Leeuwarden te varen, waar-
door de reizigers gemakkelijker gelegenheid hadden na het
afdoen van hun zaken nog dezelfde dag terug te komen in
Dokkum, dan als ze om 9 uur afvoeren, werd aan de Harlin-
ger magistraat gevraagd of deze er bezwaar tegen had, dat
dan ook de Dokkumer doorjager om 8 uur afvoer.

>> begin