>> HOMEpage

LIAUCKAMA STATE TE SEXBIERUM

door C. Boschma, in: De Vrije Fries 47 (1966), 177-205
Internetbewerking (zonder de afbeeldingen): M.H.H. Engels, maart 2012

♦ De schenking die de familie Van Grotenhuis in 1963 aan het Fries Museum deed, waarbij de gehele schilderijencollectie, afkomstig van Liauckama State te Sexbierum, werd overgedragen, geeft ons alle aanleiding het een en ander mede te delen over dit huis en zijn bewoners. Veel literatuur bestaat er niet over Liauckama State en de voornaamste publicaties - een beschrijving door Robidé van der Aa in zijn verzamelwerk Oud-Nederland alsmede een artikel in drie afleveringen door A. J. Andreae in de Friesche Courant van 1894 - zijn zo moeilijk toegankelijk, dat het gerechtvaardigd lijkt de geschiedenis opnieuw samen te vatten. Het huisarchief moge aan een ander t.z.t. de stof leveren voor een bredere bespreking. Wij zullen trachten de portretten te identificeren en in het kader van de geschiedenis te plaatsen. De gelukkige omstandigheid doet zich daarbij voor, dat in de handschriftenverzameling van het Fries Genootschap een rapport aanwezig is betreffende Liauckama State, op 6 september 1824 door J. Amersfoordt uitgebracht aan H. Amersfoordt. Dit rapport bevat een beschrijving van de state in genoemd jaar, waarin het huis werd afgebroken, met vermelding van de toen aldaar aanwezige schilderijen. (noot 1: Hs Coll. Fr. Gen. II e 22)
♦ Andreae laat de geschiedenis aanvangen met de kruisridders Eelke en Sicke in 1096. In Sexbierum worden Liauckama's vermeld in 1315. De eerste, omtrent wie wij iets meer te weten komen, is Eelco, abt van het klooster Lidlum bij Tjummarum. Over zijn droevig einde in 1332 schrijft Schotanus (noot 2: Chr. Schotanus, Geschiedenissen van Friesland, Franeker 1658, blz. 175): "In Westergoo is te dier tijdt een schandelijcke moordt van de weelighe ende buyckdienende monicken en conversen uyt-gericht. De Cloosteren overvloeyden ende swommen in weelde ende ledicheyt, brandden in vuylicheyt, overdaedt ende ongetemtheyt. Eelcke Liauckema was Abt van Lidlum, een ernstich ende Godts-dienstich man de welcke sijne Monicken ende conversen ghewoon was te bestraffen ende tot tucht, zedicheydt ende bequaem leven te vermaenen. Te Boxum had dat konvent veel Landen ende renten, 't geheele Dorp hun schier toebehoorende, onder anderen twee kleyne Conventen Monick-huys ende ter Porte. De Leecke-broeders ende Conversen 't Landt bearbeydende ende bouwende leyden beneffens de Monicken als onnutte beesten een woest leven.
♦ De Abt reysde nae ter Porte, bestrafte haer scherpelijck: ende sy dit qualijck nemende hoe wel beterschap veynsende toonden sulcken ootmoedicheydt uyterlijck dat het den Abt wel behaechde. d'Avont ghekomen zijnde hebbense na den eeten een vrolijcken dronck uyt liefden met hem willen drincken, 't welck hy hun als boete toe-gheseyt hebbende uyt een geneycht ende open herte niet heeft willen weygeren. Maer hun meyninghe was den Abt geheel droncken te maecken om hem dan onder de naem dat hy van dronckenschap in 't water zoude gevallen zijn te verdrincken. Want sulcke parten speelden de Geestelijcken deses tijdts ghewoonlijck aen dien diese hateden ende vyandich waren. De Abt niet gewent tot den dronck werde ghedronghen tot braeckinge ende overgevinge, doende sulcks soo heymelijck als hy konde in de mouwen van sijnen tabbaert. Hy matichde hem nochtans soo veel doenlijck ende merckende 't ooghemerck der Godtloosen nam sijn afscheydt ende ginck te rust over de brug in 't Stins. Naulijcx na sijne gewoonte 't gebedt gestort hebbende eer hy noch in 't bedde quam werde hy van de rasende hoop gevolcht, de welcke de deure niet soo haest konnende op-breecken klommen ter vensteren in ende keerden sich tot den Abt. Hy hier over verschrickt ende van dese dronckene boeven geen goedt vermoedende sprack haer met beleefde ende soete woorden aen ende vermaendese tot vroomheyt ende zedicheyt. Sy meer verbittert door dese redenen dan versacht scholden hem voor een dronckaert ende overspeelder jae voor een tovenaer ende besweerder; met een vielense op hem aen ende sloegen hem met een kodde op't hooft soo geweldelijck ende furieuselijck dat het bloedt ende hersenen aen de wanden sprongen. Doe wierpense 't Lichaem ter vensteren uyt in de gracht. Dat werde 's anderen daechs van een vrou gesien ende gekent". Volgens een andere visie veranderde dat wat hij in zijn mouwen gedeponeerd had in rozen, tot grotere ergernis van de broeders.
♦ Het martelaarschap van de abt, die als Zalige Eelco verder de geschiedenis ingaat, is later op twee manieren in beeld gebracht. Van de eerste uitbeelding, waarbij Eelco en face getoond wordt, met een doek met rozen voor zich, bevindt zich een klein paneeltje in het Fries Museum en een groter, wellicht het origineel in de Abdij van Berne te Heeswijk. Meer dan één copie is er van bekend. In de andere voorstelling wordt Eelco en profil afgebeeld. Dit is het schilderij, dat in 1824 nog op Liauckama State hing, en thans met de schenking Van Grotenhuis aan het Fries Museum is gekomen (165; De nummers achter de schilderijen vermeld corresponderen met die van de inventaris 1964 van het Fries Museum; zie 136e verslag van het Fries Genootschap, 1964, blz. 11 v). Onder het door een mijter gekroonde wapen-Van Liauckama vertoont het het opschrift: B. EELKO DE LIAUCKAMA Nob: Friso, ABBAS Lidlumensis et martijr Mense Mart. 1332. Daar de familie van Liauckama Rooms-Katholiek gebleven was, zal Abt Eelco bij hen steeds in ere gehouden zijn. Een overlevering wil, dat omstreeks 1672 een portret van Eelco geschilderd werd, dat op Liauckama State kwam te hangen. Het is mogelijk, dat het ditzelfde portret is. De toenmalige bewoner, die hiermede zijn familietrots onderstreepte, was een kleinzoon van de laatste drager van de naam Liauckama.
♦ Eerst tegen het einde der 14e eeuw kunnen wij de bewoners van Liauckama State regelmatig volgen. Schelte van Liauckama is er dan woonachtig. Hij behoorde tot de partij der Vetkopers en begaf zich in het gevolg van Hertog Albrecht van Beieren, die hem "die ambacht, heerscip ende dagelicsche gerechten van Pietersbierim en Wynaldim" opdroeg (1399), alsmede "die vry heerlichede van den dorpen hierna gescreven, als: Pietersbierim, Sexbierim, Mennerstga, Mennaldem, Op die Ryp ende Boxim". Na de verdrijving van de hertog ging hij in ballingschap. Hij leefde nog in 1420. Evenals zijn vrouw Ebel Hibbema werd hij begraven in Oosterbierum.
♦ Zij hadden twee kinderen: Schelte en Trijn. Schelte huwde Tieth thoe Nijenhuis. Hij testeerde "des tysdeys nei pasa dey 1479" (13 april) en overleed nog dezelfde dag. Hij werd begraven in Sexbierum.
♦ Zijn oudste zoon Schelte kreeg "Liauckama Huys, Poorte, Stins ende State met alle Landen, die syn Oudt-vader in voortijden gebruykt ende beseten" had. Zou Schelte echter eerder overlijden dan zijn vrouw en kinderen, dan zou de State aan diens broeder Sicke komen en indien ook deze eerder overleed aan hun broeder Epo. Dit laatste zou uiteindelijk inderdaad het geval zijn.
♦ Schelte, de oudste van de drie broers huwde na 1488 met Luts Harinxma, weduwe van Sicke Sjaerdema en dochter van Juw Harinxma thoe Sneek, die hem twee kinderen schonk: Sicke en Tryn. Schelte steunde in 1498 Hertog Albrecht van Saksen, onder wie hij o.a. grietman van Wymbritseradeel was.
♦ Liauckama State werd 24 februari 1498 door vreemde benden ingenomen, hoewel het door 30 soldaten verdedigd werd en gebouwd was "in gelijkheyt van een Casteel ofte Blockhuys". Enkele weken later werd het bij de aftocht van de bezetting in brand gestoken.
♦ In oktober 1503 maakte Schelte zijn testament, waarin hij legaten besprak aan de St. Maartenskerk te Sneek, waar hij begraven zou worden en aan kerken en kloosters in Barradeel, Bolsward en Sneek. Zijn beide kinderen erfden, waarbij zijn zoon Sicke "to vorndeel" kreeg "Lyauckema State met dat Hoff, erve, hornleger ende graft". Wellicht is Schelte kort daarop overleden. Zijn vrouw overleefde hem tot 1528.
♦ Liauckama State was intussen niet aan zijn zoon Sicke gekomen, maar krachtens het meergenoemde testament van Schelte's vader aan zijn broeder Sicke en vervolgens aan hun broeder Epo, die er met zijn vrouw Hylck van Herema woonde tot zijn overlijden op 18 april 1535. Hij vermaakte in een testament, geschreven "op syn eyn huys to Lauckema in Sexbierum", het vruchtgebruik van Liauckama State aan zijn vrouw en de blote eigendom aan Schelte, de zoon van zijn neef Sicke, die het zelf ondanks zijn vaders testament niet gekregen had. Sicke was Olderman in Sneek en "Keis. Maiesteits Stalmeester". Hij overleed in 1537 en werd in de St. Maartenskerk aldaar begraven, evenals zijn vrouw, Ymck van Minnema, die hem twintig jaar overleefde. Met haar zijn we aangeland bij het vroegste portret uit de collectie, dat bewaard gebleven is (166). Dit portret, door Wassenbergh toegeschreven aan de meester van de Minnema-portretten (noot 3: Dr A. Wassenbergh, L'art du portrait en Frise au seizième siècle, Leiden 1934, blz. 52), is geschilderd in het jaar dat zij weduwe werd. De datering 1537 wordt gegeven op de oorspronkelijke lijst, die voorts de opschriften "yemke frans minnema dochter, aetatis 35" en tussen twee doodshoofden "tende is die doot" bevat. Yemke draagt de voor die tijd bekende hoofddoek met slippen (Amersfoordt noemt haar een "oude geestelijke zuster"). Voor haar op tafel bevindt zich een klein stilleven met vruchten, die de vergankelijkheid symboliseren. In de hand houdt zij een rozenkrans. Helaas is dit portret het enige 16e eeuwse uit de collectie, dat als origineel bewaard is gebleven.
♦ Sicke van Liauckama en Ymck van Minnema hadden vier kinderen: Schelte, die Liauckama State erfde, Sicke, Luts en Tryn. Schelte vestigde zich op Liauckama State en huwde daar in 1536 met Anna van Herema. Zij overleed in 1537 in het kraambed. Schelte hertrouwde naderhand met Sjouck van Martena, die echter eveneens in het kraambed overleed, vermoedelijk in febr. 1547. In 1824 meldt Amersfoordt in de "zuidelijke kamer" een paneel met mansportret, waarboven "Scelto van Liauckama aetatis suae 25, 1546" en daarnaast een vrouwenportret met "Siouck Martna aetatis su[a]e 15".
♦ Omstreeks 1555 trouwde Schelte met Jel van Dekema, uit een geslacht dat even koningsgezind en katholiek was als de Liauckama's. Zij was een dochter van Jarich van Dekema en Katryn van Camstra, die allebei in 1552 door Adriaen van Cronenburg geportretteerd werden, zoals wij weten uit de copieën (noot 4: Wassenbergh, o.c., blz. 64), die thans ook in het Fries Museum zijn (167, 168). Deze hingen blijkens de beschrijving in 1824 op Liauckama State, terwijl daarnaast een portret hing, waarvan Amersfoordt zegt: "schijnt wel hunne dochter en van denzelfden Mr.".
♦ Uit Schelte's derde huwelijk werden veertien kinderen geboren. Als goed Spaansgezind edelman stond Schelte in de gunst bij Caspar de Robles. In 1579 moest hij dientengevolge Friesland verlaten. Hij begaf zich naar Oldenzaal, waar hij in hetzelfde jaar overleed en in de kerk begraven werd. Zijn vrouw keerde later naar Friesland terug en overleed op Liauckama State op 28 november 1583. Zij had daar intussen geen rustige tijd achter de rug. Het huis werd tweemaal geplunderd en in juni 1580 door de troepen van Sonoy, die toen in Harlingen lagen "boven hun hoofd afgebrand", terwijl Jel met negen kinderen en haar moeder van bij de 90 er verblijf hield, zodat zij door vrienden weer uit hun benarde omstandigheden geholpen moesten worden.
♦ Toen het huis weer bewoonbaar gemaakt was, werd het betrokken door Sjouck, de oudste der in leven zijnde kinderen van Schelte en Jel, toen weduwe van Homme van Camstra († 1579). Zij woonde er met haar tweede echtgenoot Ofcke van Feytsma. Na haar overlijden in 1599 kwam haar zoon Tjalling van Camstra op Liauckama State te wonen.
♦ Men kan begrijpen, dat dit alles een doorn in het oog van Sjouck's oudste broer, Jarich of George van Liauckama was. Hij immers kon zich beroepen op het testament van zijn betovergrootvader, die voor het eerst van Liauckama een "voordeels goed" (noot 5: Mr S. J. Fockema Andreae, Voordeelsgoederen in Friesland, in: De Vrije Fries, 46, 1964, blz. 62-69) had gemaakt, alsmede op het testament van zijn grootvaders' oom Epo en op dat van zijn vader. De politieke constellatie echter speelde de geus Tjalling van Camstra in de kaart. Na diens overlijden in 1614 spande Jarich een proces aan, echter zonder het gewenste gevolg. In 1618 werd zijn eis evenwel toegewezen en kwam hij weer in het bezit van Liauckama State, waar hij in 1558 geboren was. In 1580 had hij Friesland verlaten en zich in Spaanse dienst begeven, waar hij het tot kolonel bracht. Omstreeks 1585 trad hij in het huwelijk met Sjouck van Cammingha, die hem twee dochters schonk: Jel of Juliana en Trijn.
♦ Zoals bekend werden vele leden van het geslacht van Cammingha geportretteerd door Adriaan van Cronenburg. Zo ook Sjouck en haar broeder Tiete, beiden op jeugdige leeftijd. Sjouck bracht deze schilderijen mee ten huwelijk en waar haar broeder ongehuwd bleef, zijn beide panelen tot 1824 op Liauckama State gebleven. Helaas kunnen we nu nog slechts vermelden, dat de opschriften volgens Amersfoordt waren: "Siouck v. Camminga/ aetatis suae 8/ nata 9 Octob./ a. 1558"? en "Tiete v. Camminga/ anno aet. s. 5/natus 27 Febr. Ao 1558". Van deze portretten wordt uitdrukkelijk vermeld, dat ze op hout geschilderd zijn. Latere copieën, die ons wel overgeleverd zijn (179, 180), kunnen ons slechts een indruk geven van de oorspronkelijke stukken. Beide portretten zijn voorzien van de alliantiewapens van de grootouders der kinderen, nl. Cammingha-Minnema en Hottinga-Eelsma. De opschriften met de namen, die bij de beschrijving van de originelen wel vermeld worden, zijn hier vervallen. Beide kinderen houden een rode anjer in de hand, een door Van Cronenburg met voorliefde toegepast motief. Zijn de oorspronkelijke stukken ook geëindigd in een kippenhok, zoals Wassenbergh in zijn dissertatie (bl. 64) overleverde omtrent de portretten van het echt- paar Dekema-Camstra?
♦ Tiete van Cammingha was evenals zijn zwager officier in Spaanse dienst. Als zodanig zien wij hem op een portret uit 1589, op 30-jarige leeftijd, met "medaille van Filips op het lijf", zoals Amersfoordt meedeelt. Het gehavende portret (181), dat blijkens de aantekeningen reeds in 1824 geschonden was, is een copie, waarschijnlijk naar een werk van de Fries-Groningse meester (noot 6: Dr A. Wassenbergh, De portretkunst in Friesland in de 17e eeuw, uitgave Centraal Bureau voor Genealogie, 's-Gravenhage 1948, blz. 6 e.v.)
♦ Nog twee zestiende eeuwse portretten moeten vanouds op Liauckama State aanwezig geweest zijn, blijkens de bewaard gebleven oude copieën (169, 170). De oorspronkelijke stukken zullen omstreeks 1550 geschilderd zijn en vertonen sterke verwantschap met het werk van Maerten van Heemskerck. Dit laatste behoeft ons niet te verbazen, nu gebleken is, dat hij voor Friese opdrachtgevers gewerkt heeft (noot 7: De Vrije Fries, 46, 1964, blz. 216 en 245).
♦ Tenslotte bezat de familie een copie van het portret van Anna van Oostenrijk, vierde gemalin van Filips II door Anthonio Moro (171).
♦ Wij verlaten thans de zestiende eeuw en komen tot Jarich van Liauckama, die in 1618 weer in het bezit gesteld was van het stamslot. Hij en zijn gemalin werden in het daaropvolgende jaar geportretteerd, toen hij 61 jaar en zij 68 jaar oud was (174, 175). Het jaar daarop komt zij te overlijden. Van beiden zijn ook oudere portretten overgeleverd, die niet toegeschreven konden worden aan een bepaalde meester. De portretten van 1619 menen wij te mogen toeschrijven aan de als pseudo-Pieter Feddes betitelde anonymus, die wellicht Jan de Salle heette (noot 8: A. P. A. Vorenkamp en A. Wassenbergh, Pieter Feddes Harlingensis, in: Oud-Holland, 57, 1940, blz. 1-13; A. Wassenbergh, De portretkunst in de 17e eeuw, o.c., blz. 8 e.v.; D. J. van der Meer, Schilders in Friesland in de 16e eeuw, in: De Vrije Fries, 40, 1964, blz. 214-256, speciaal blz. 245. Het in ons artikel genoemde schilderij uit het Rijksmuseum Twenthe te Enschede wordt in het artikel in Oud-Holland afgebeeld als no. 7). Het portret van Jarich vooral leent zich tot vergelijking met dat van Frans van Harinxma van Donia uit 1621, dat in het Rijksmuseum Twenthe hangt. Naast overeenkomst in stofbehandeling treft de sterke gelijkenis in de schilderwijze van de ogen en vooral de aanzet van de oogleden.
♦ Liauckama State moet intussen uit zijn ruïneuze toestand weer tot een begerenswaardig bezit geworden zijn. Blijkens een taxatie uit 1619 moet de houtopstand toen bestaan hebben uit: "162 perebomen, 119 appelbomen, 67 pruimen, 70 kersen, 47 hazelnoten, 65 kruisbesbossen, 26 kweeperen, 13 wijnstokken, 1 palmhaag, 1 ligustrumhaag, 30 neerlanse roos, 2 amandelen, 3 linden, 9 ieperen, 856 wilgenbomen, 1009 elzen, 999 essen" (noot 9: Vriendelijke mededeling van de heer D. J. van der Meer).
♦ Jarich werd door de Camstra's dan ook niet met rust gelaten. In 1627 eisten zij schadevergoeding voor wat Jel van Dekema in 1580 "om synenthalven by den brandt" met het oog "op hare mobilia" geleden had. Zonder succes evenwel.
♦ Op 24 augustus 1642 overleed Jarich, 84 jaar oud. Zowel hij als zijn vrouw werden begraven in de kerk te Sexbierum. Een rouwbord, dat in 1824 nog vermeld wordt, is niet bewaard gebleven. Met hem stierf het geslacht Liauckama uit. Zijn broeder Sicke, die in 1562 op Liauckama State geboren was, had zich in de geestelijke stand begeven. Na proost in Osnabrück en kanunnik te Paderborn geweest te zijn overleed hij in 1638 als proost te Mechelen, waar hij ook begraven werd.
♦ Jarichs oudste dochter Jel, geboren in 1585, trouwde met Eraert van Pipenpoy, ridder en heer van Merchten, uit een oud West-Brabants geslacht, dat vele malen in de Brusselse magistraat vertegenwoordigd was. Zijn vader Frans van Pipenpoy volgde in 1577 Rennenberg naar Friesland en werd daar tot Drossaard van Staveren benoemd (noot 10: Eigen schoon en de Brabander, jaargang 1, blz. 111-112.). Hij was Staatsgezind, maar zijn aanwezigheid in Friesland verklaart het contact met de Liauckama's.
♦ Het huwelijk van Jel van Liauckama met Eraert van Pipenpoy voert ons tot een merkwaardige serie schilderijen, bekend als de Pipenpoyse bruiloft.
♦ Robidé van der Aa, die zelf Liauckama State nog bezocht heeft, schrijft: "Wanneer men de brug overging, die de voorburg aan het eigenlijke huis verbond, en de voordeur intrad, trok het inderdaad vorstelijke aanzien terstond de opmerkzaamheid, door de menigte wapenborden, die in dezelve waren opgehangen, terwijl de vele vertrekken, die deze burg bevattede, verder de bezichtiging overwaardig waren, als meerendeels met oude schilderijen behangen, van welke de merkwaardigste echter zich in de groote zaal en een daaraan belend vertrek bevonden, als in tien tafereelen de zoogenaamde Pipenpoysche bruiloft voorstellende" (noot 11: De twee nog bewaard gebleven taferelen worden afgebeeld in het artikel van H. M. Werner over Liauckama State in: Het Huis Oud en Nieuw, XV, 1917-'18, blz. 85).
♦ De serie schilderijen gaf momenten weer uit het huwelijksfeest van Jel van Liauckama en Eraert van Pipenpoy. Amersfoordt zegt ervan: "Zes lelijke schilderijen in deze kamer met Petrus en Paulus". Deze figuren waren namelijk als hermen toegepast aan de schouw van de grote zaal. Op de boezem was het wapen Liauckama aangebracht. "Tevoren" zegt Amersfoordt, "was de schoorsteen een weinig anders blijkens de schilderijen. Van achter thans gedekt met hout gemarmerd, boven aan I H S gedekt door Pauselijke kroon onder 3 nagels". Hij beschrijft vervolgens de schilderijen:
"1. Boeren danspartij. Het gaat er ruw toe. Twee vioolmannen met bierkan. Op 't ende eene tafel met bier, in den hoek naast den schoorsteen, waar thans een raam is, trouwschilderij van Camminga en Pipenpoy.
2. Boerenmaaltijd. Anders als no. 1. één speelman.
3. Eene andere zaal met deftig gezelschap. Het schijnt wel een kerk, een stuk van altaar, priester met een kaars, doch zij houden den hoed op, er ligt vuur aan, misschien het trouwen zelf, meest onzigtbaar.
4. een kerk met altaar. 6 muzykanten, 2 fakkeldragers. 4 nonnen, statelijke optogt toezieners, veelal onzigtb.
5. Danspartij van Heeren en Dames. Wijntafel, het lelijkst maar best bewaard, toch zeer gesch. 5 muzykanten.
6. Eetpartij van dito. bijna onzigtbaar."


danspartij bij avond in Liauckama state, 1616

♦ Voorts in het aangrenzende vertrek:
"één kamer genoegzaam geheel vernield. één heeren aan de maaltijd grootendeels vernield. één heeren danspartij geschonden. één boerenmaaltijd geheel koddig. Zij klinken met bier. Het trouwschilderij zonder wapens. één muzykant. Zij hebben vorken met 2 tanden, lepel en mes. De boer grijpt de ? van de ham in de vuist".
♦ Men krijgt de indruk, dat de schilderijen in het ene vertrek voor een deel doublures zijn van die in de grote zaal. Twee taferelen zijn bewaard gebleven (184, 185), namelijk de maaltijd van heren en dames en de 's-avonds daarna gehouden danspartij. De laatste is het meest geschonden. Zo er oudere afbeeldingen van deze bruiloft hebben bestaan, dan zijn deze stellig het voorbeeld geweest voor de copiïst, die in de 18e eeuw deze behangselschilderingen vervaardigde. De kwaliteit van de schilderijen is gering. De reeks op zich zelf is natuurlijk hoogst curieus en daarenboven vormen de beide bewaard gebleven stukken de enige afbeeldingen, die wij van het interieur van Liauckama State bezitten.
♦ Van het tot de collectie behorende portret van Eraert van Pipenpoy (183) is de schilder niet bekend. Het echtpaar zal te Merchten geresideerd hebben, daar Liauckama State tot 1642 nog door Jarich van Liauckama bewoond werd. Pipenpoy, die in 1571 geboren was, overleed in 1639. Zijn weduwe liet in 1643 haar portret schilderen door Wybrand de Geest (182). Zij overlijdt op 20 september 1650.
♦ Zij laten een enige dochter na, Sophia Anna van Pipenpoy, die na de dood van haar vader tot vrouwe van Merchten verheven was.
♦ Sophia Anna huwde Wytze van Cammingha, die in 1629 op Oenema State te Wirdum geboren was. Zij woonden samen op Liauckama State in 1652, doch op 14 september van dat jaar werd Cammingha nabij Brussel doodgeslagen door een bastaardzoon van de Deense koning, Ulrich Christan Gyldenlöwe. Men begroef hem in Mechelen in het graf van Sophia Anna's oudoom Sicke. Sommige geschiedschrijvers menen, dat Sophia Anna de hand gehad zou hebben in de verdwijning van haar echtgenoot. Hoe het zij, ook haar tweede huwelijk, met Johan Albert graaf van Schellard, was niet gelukkig en liep uit op echtscheiding wegens Schellard's losbandig gedrag. Sophia Anna bleef haar verdere leven eenzaam op Liauckama State wonen en overleed daar zonder kinderen na te laten op 18 november 1670.
♦ Van deze merkwaardige vrouw, om wier leven vroegere schrijvers legenden geweven hebben, bestaan verscheidene portretten. Het oudste is een portret ten voeten uit op 10-jarige leeftijd, met opschrift SOPHIA ANNA DE PIPENPOY/ANNO 1628 AETAT1S DECII/L. J. Woutersin (186). Deze Woutersin, omtrent wie ons overigens niets bekend is, maar die door Wassenbergh gerekend wordt onder de navolgers van Wybrand de Geest (noot 12: Wassenbergh, De portretkunst in de 17e eeuw, o.c., blz. 16), schilderde in 1630 het levensgrote portret van Saapke van Vervou, dat hangt in het Martena Huis te Franeker. Ons portret is evenals dat te Franeker enigszins stijf geschilderd. Het rijke costuum en de vele juwelen komen echter uitstekend tot hun recht. In haar rechterhand draagt zij een veren waaier. Op de borst een grote strikbroche bezet met diamanten. Dit type broche komt regelmatig voor op Nederlandse portretten uit de 17e eeuw, vooral tussen 1640 en 1680 (noot 13: M. H. Gans, Juwelen en mensen, Amsterdam 1961, blz. 110), en het is opmerkelijk, dat wij hetzelfde sieraad telkens weer tegenkomen op andere portretten van Sophia Anna.
♦ Op het portret van omstreeks 1640, uit de omgeving van Wybrand de Geest (187), treft ons behalve het genoemde juweel de gelijkenis met het in 1643 geschilderde bovengenoemde portret van haar moeder. Met name de te grote neus is kennelijk op de dochter overgeërfd. Was zij derhalve met natuurlijk schoon niet rijk begiftigd, zij wist zich wel te tooien met juwelen. Naar de portretten te oordelen was zij in haar familie degene, die het meeste aandacht schonk aan opsmuk. Als wij weten, dat zij vrijwel uitsluitend als alleenstaande vrouw op Liauckama State gewoond heeft, is het in dit verband wel merkwaardig, dat - naar een inwoonster mij mededeelde - in Sexbierum van een dame die zich teveel opsiert thans nog gezegd wordt: "it liket wol frou Pipenpoy".
♦ Het laatste portret van haar is een gesigneerd werk van Wybrand de Geest (188), gedateerd 1655. Een vrijwel identiek schilderij in de collectie Van Cammingha, waarvan de voorgestelde tot nu toe niet bekend was, kon door vergelijking nu ook herkend worden als Sophia Anna van Pipenpoy (F. M. inv. 2055).
♦ Alvorens te komen tot de nalatenschap van Sophia Anna, die Liauckama State vermaakte aan haar volle neef Alexander Joseph van der Laen, gaan we eerst terug naar diens moeder, Trijn van Liauckama, de tweede dochter van Jarich of Georg. Zij was in 1592 te Keulen geboren en huwde in 1616 te Mechelen met Dierick van der Laen, ridder en heer van Schrieck en Grootloo en Burgemeester van Mechelen. Van beiden waren in 1824 portretten op Liauckama State aanwezig. Dat van haar is bewaard gebleven en wordt door Amersfoordt aangeduid als "rijk gekleed, goed geschilderd, slecht geconserveerd". Het waarschijnlijk aan de onderzijde ingekorte schilderij (189) heeft als opschrift: Anno 1622, AET. 30. Helaas kunnen wij geen schilder noemen als auteur van dit portret.
♦ Het echtpaar kreeg tien kinderen. Van een aantal blijkt het portret later ook op Liauckama State te hangen. Amersfoordt vermeldt in 1824 in een der kamers tien kinderportretten op doek, zijnde "1. meisje met jachthonden, beschadigd, 2. Sixtus van der Laen anno 1622 aet. secundae, besch., met vogel en schoothond, 3. meisje, vrij donker, 4. Alex. Jos. van der Laen aet. 14, hond met halsband, 5. Schelto Georgius van der Laen aetate 18°, 6. meisje, 7. meisje met hoed, 8. meisje van 6 à 7 jaar, 9. jongen met degen, tamboer majoors staf, Joannes van der Laen aet. quinto, 10. meisje Sophia Anna de Pipenpoy aetatis .. jaren 9 maanden, den 15 July 1621. Allen wat plat, anders niet kwaad. Meest beschadigd, behalve 4, 5, 6, 8." De laatstgenoemde zijn niet bewaard gebleven bij de familie Van Grotenhuis. Van de overigen bezitten wij thans het eerstgenoemde, dat in werkelijkheid is een portret van Eelco Ferdinando van der Laen (193) "out 2 jaren en half, anno 1636", zeer waarschijnlijk een werk van Harmen Willems, van wie een aantal portretten ten voeten uit, geschilderd tussen 1630 en 1640, bekend zijn. En voorts 2 en 9, eveneens kinderen van Dierick van der Laen en Trijn van Liauckama. Deze twee portretten (190, 191) werden in 1622 geschilderd. Beide jongetjes staan op een planken vloer en steken overigens af tegen een rode achtergrond. Onder de alliantiewapens Van der Laen-Liauckama worden op banderolles de namen en leeftijden gegeven. Het portret van Johannes is het best bewaard gebleven, is althans in het gezicht minder gerestaureerd, dan dat van Sixtus. Beide portretten, doch vooral dat van Johannes, staan dicht bij het werk van Wybrand de Geest. In zijn atelier zullen we dan ook het ontstaan er van moeten zoeken.
♦ Nog een kinderportret bevindt zich in deze collectie, namelijk dat van Erardus van der Laen, 15 maanden oud (192), met opschrift: ERARDUS van DER LAEN AET. MENS. 15/1630. Hiervan kunnen we de meester niet met zekerheid noemen.
♦ Alexander Joseph van der Laen, die de state erfde van zijn oom en tante Pipenpoy-Liauckama, betrok het huis in 1672, toen hij in het huwelijk trad met Ael of Agatha van Hiddema. Zij woonden er tot 1702. Na zijn kinderloos overlijden kwam het bezit aan zijn broer Erard Theodoor en vervolgens aan zijn neef en naamgenoot, die er omstreeks 1718 woonde. Deze Alexander Joseph II huwde in 1717 met Maria Walburga van Coudenhoven. Ook van haar geslacht bevond zich een aantal portretten op Liauckama State. Uit dit huwelijk werden drie dochters geboren, van wie de oudste, Maria Christina Clara van der Laen, achtereenvolgens huwde met Matthias Victor Cannaert d'Hamale, met Ernst van Ewsum en tenslotte in 1750 met Bernard Allard van Hacfort, van wie zij in 1754 scheidde "uithoofde hij haar uittermate kwelde en mishandelde". Na haar werd Liauckama State bewoond door haar dochter Maria van Ewsum, die getrouwd was met Balthazar van Asbeck. Na hun kinderloos overlijden kwam de state aan hun neef Ernst Jodocus Rudolphus van Grotenhuis van Onstein, overgrootvader van de schenker van de collectie, die gehuwd was met de laatste telg uit het geslacht Van Harinxma thoe Heeg, Hendrica Arnoldina Maria Lucia. Zij bracht enkele portretten van haar voorgeslacht mee ten huwelijk, die thans ook deel uitmaken van de geschonken collectie. De oudste stukken zijn twee miniatuurportretten (194, 195) uit de eerste helft van de 17e eeuw, voorstellende Haring van Harinxma thoe Heeg (1604-1669) en zijn echtgenote Geertrui van Quadt († 1643). Voorts de portretten van Marten Haring van Harinxma thoe Heeg en Hester Lucia de Laignier, zijn vrouw, in 1746 geschilderd door Bernardus Accama (196, 197) en tenslotte die van Engelbert Tiberius van Harinxma thoe Heeg en zijn eerste echtgenote Maria Gertruda Louise van Grotenhuis, geschilderd door H. A. Baur in 1768 (198, 383). Door Hester Lucia de Laignier kwam bovendien nog in de collectie een portret uit 1650 van haar grootvader Jacob van Laignier (382), die in Leeuwarden officier was. Dit schilderij zou een werk kunnen van de schilder D. J. de Dowe, die omstreeks deze tijd in Leeuwarden werkzaam is, en van wiens hand portretten in verschillende collecties voorkomen (noot 14: Wassenbergh, De portretkunst in de 17e eeuw, o.c., blz. 17-18).
♦ Van Grotenhuis zag zich genoodzaakt in 1824 het huis te laten afbreken. Dit voornemen was dus de directe aanleiding tot de inventarisatie door Amersfoordt. In 1838 tenslotte, bij de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek achtte Van Groenhuis zich van zijn fideï-commissaire verplichtingen terzake van het "voordeelsgoed" Liauckama ontslagen en verkocht hij hel land, dat ver van zijn eigen belangen verwijderd lag.
♦ Een belangrijk deel van de schilderijenverzameling is thans in het Fries Museum terecht gekomen. Toch zijn behalve enkele reeds genoemde stukken nogal wat schilderijen, die Amersfoordt in 1824 vermeldt, verloren geraakt. Blijkens zijn aantekeningen hingen nog de volgende zestiende-eeuwse portretten, die niet meer achterhaald konden worden, op Liauckama State: "Froile Tiemck Helena van Camstra oldt 33 jaar", "Man aet. suae 22 Ao 1561, op hout", "Man en vrouw .. oud, op hout gesch. 1560" en "Den besten vromen here Jan Heuter, Schout te Delft". Laatstgenoemde (1471 of 1472-1541), een zeer welgesteld man, die tot het voorgeslacht van Dierick van der Laen behoorde, was de bouwheer van het tegenwoordige Gemeenlandshuis van Delfland te Delft (noot 15: Marg. Kossmann, Het woonhuis van Jan de Huyter te Delft en de herbergen der Graven van Holland, in: Bull. K.N.O.B. 1960, kol. 81-98). Helaas kunnen we slechts constateren, dat het schilderij verloren gegaan moet zijn. Van de veertien rouwborden tenslotte, die in 1824 op de state hingen, zijn er slechts drie bewaard gebleven, alsmede een op paneel geschilderde kwartierstaat van Sophia Anna van Pipenpoy.
♦ Over de bouwgeschiedenis valt slechts een enkele bijzonderheid mede te delen. Het oude slot moet weliswaar gehavend uit de strijd gekomen zijn, zowel in 1498 als in 1580, doch zal getuige de tekeningen, die er van bewaard bleven voor een aanzienlijk deel zijn oorspronkelijke zware muren behouden hebben. Baas Schaaf, de timmerman, die in 1824 de toestand van het slot vastlegde, leverde ons drie aanzichten, namelijk uit het oosten, zuidwesten en noordwesten, alsmede een plattegrond. Oudere tekenaars, zoals J. Stellingwerf, Pieter Idserts Portier en J. Bulthuis, wier tekeningen zich in het prentenkabinet van het Fries Museum bevinden, brengen bij voorkeur de zuidoosthoek in beeld. Vergelijking van deze tekeningen met de tenslotte door de timmerman gemaakte levert wel een beeld van verval op. Eerder bestaande torentjes zijn afgebroken en met pannen afgedekt. Zijn observaties levert hij ook aan Amersfoordt over: "Geen lood, zelfs niet op de torens, maar enkel pannen". Dat het in wezen nog de middeleeuwse stins was, blijkt uit het feit, dat aan het huis "niet dan mopsteen en groote Vriesche steen - geen duifsteen" (tufsteen) verwerkt was. Voor toepassing van het laatstgenoemde materiaal zal het gebouw ook niet oud genoeg geweest zijn.
♦ Als bij zovele Friese stinsen bestond het gebouw in eerste aanleg uit twee haaks op elkaar staande vleugels met een traptoren in de hoek. Aan de oostzijde was een toren gebouwd, waardoor men over de brug toegang kreeg tot het gebouw. Met verdere aanbouwen was de rechthoek binnen de omgrachting voltooid. Ten tijde van de afbraak was echter de kerk of kapel al verdwenen.
♦ Van het interieur vermeldden wij reeds de grote zaal met de schouw, geflankeerd door beelden van Petrus en Paulus. Helaas geeft de plattegrond van Schaaf slechts de buitenmuren. Desniettemin had hij volgens Amersfoordt voor zijn binnenopmetingen nog wel een dag nodig. "Dit aspect was mogelijk niet minder aardig dan het aspect van de buiten omtrek". Van de vroegere macht sprak nog het "burgverlies" of de gevangenis in de keldergewelven. Uit de overige vertrekken meldt Schaaf in de zuidelijkste kamer: "2 eiken bedsteden met geweldige deuren en snijwerk" en in het "Toren Sekreet": drie zware balken met snijwerk, waarop anno 1602 en het wapen van Camstra. Wellicht was in dat jaar de restauratie voltooid, waaraan het gebouw onderworpen moest worden na de brandschatting van 1580.
♦ Na de eeuwen getrotseerd te hebben werd het fiere slot, dat zoals wij zagen gebouwd was "in gelijkheyt van een Casteel ofte Blockhuys" - en hier wordt het woord kasteel nog in zijn oorspronkelijke zuivere betekenis van versterkte veste gebruikt - prijsgegeven aan de slopershamer. Met de macht der heren uit de 15e en 16e eeuw was het gedaan, de centrale functie, die de bewoners in de 17e en 18e eeuw innamen, bestond niet meer, de eigenaren woonden elders en het uitgediende gebouw werd afgedankt en roemloos te gronde gericht. Slechts het poortgebouw uit de 17e eeuw en het omgrachte terrein herinneren ter plaatse nog aan het bestaan van een der sterkste en grootste huizen, die eertijds het Friese platteland sierden.


Liauckamastate in 1741 door Piter Idserdts Portier

Bijlage 1 :

LIAUCKAMA (* Onderstreept zijn de bewoners van Liauckama State)

Schelte van Liauckama † na 1420 x Ebel Hibbema
Schelte van Liauckama † 1479 x Tieth thoe Nijenhuis; Trijn van Liauckama
Schelte van Liauckama † ca. 1503; Luts Harinxma thoe Sneek wed. van Sicke Sjaerdema † 1528; Sicke van Liauckama; Epo van Liauckama † 1535 x Hylck van Herema
Sicke van Liauckama † 1537 x Ymck van Minnema † 1557; Trijn van Liauckama
Schelte van Liauckama † 1579 x 1. Anna van Herema † 1537 x 2. Sjouck van Martena † 1547 x 3. Jel van Dekama † 1583; Sicke 1527-1553; Luts; Trijn
uit derde huwelijk 14 kinderen, w.o.:
Sjouck van Liauckama † 1599 x 1. Homme van Camstra † 1579 x 2. Ofcke van Feytsma; Jarich van Liauckama 1558-1642 x Sjouck van Cammingha † 1620; Sicke 1562-1638; Trijn x Tzietze Peyma
Tjalling van Camstra † 1614
Jel Jarichsdr. van Liauckama 1585-1650 x Eraert van Pipenpoy 1576-1638; Trijn van Liauckama geb. 1592 x Dierick van der Laen 1585-1644
Sophia Anna van Pipenpoy ca. 1617 - 1670 x 1. Wytze van Cammingha 1629-1652 x 2. J. A. Graaf van Schellard
Na het kinderloos overlijden van Sophia Anna van Pipenpoy komt de state aan haar neef Alexander Joseph van der Laen.

Bijlage 2 :

van VAN DER LAEN (* M. Sacre, Geschiedenis der gemeente Merchten, Rousselaere 1904, blz. 82 v. De Van der Laen's verkochten de heerlijkheid Merchten, die zij van Sophia Anna van Pipenpoy geërfd hadden, in 1687 aan Jan van Eelen. Hun belangen lagen sindsdien vooral in Friesland) tot VAN GROTENHUIS

Trijn van Liauckama geb. 1592 x Dierick van der Laen 1585-1644
10 kinderen, w.o.:
Johannes geb. ca. 1617; Sixtus geb. ca. 1620; Alexander Joseph 1623-1702 x Ael van Hiddema 1670-1706; Erard Theodoor 1629-1706 schepen van Mechelen; Eelco Ferdinand geb. ca. 1633 kanunnik te Mechelen x Clara Mentia de Bargas, dochter van de gouverneur van Ostende ca.1650 - 1716; Anna Sophia † 1698
Alexander Joseph van der Laen op Liauckama ca. 1671-1724 x Maria Walburga van Coudenhoven ca. 1689-1721
Maria Christina Clara van der Laen 1718-1787 x 1. Matthias Victor Cannaert d'Hamale x 2. Ernst van Ewsum † 1748 x 3. Bernard Allard van Hacfort
uit tweede huwelijk:
Maria Walburga Electa van Ewsum 1743-1800 x Balthazar George Joost van Asbeck † 1817; Anna Maria Wilhelmina Elisabeth van Ewsum 1745-1781 x Rudolphus Johannes Antonius van Grotenhuis 1739-1775
Ernst Jodocus Rudolphus van Grotenhuis van Onstein 1775-1847 x Hendrica Arnoldina Maria Lucia van Harinxma thoe Heeg 1774-1861

Bijlage 3 :

VAN HARINXMA THOE HEEG

Marten Haring van Harinxma thoe Heeg 1700-1772 x Hester Lucia de Laignier † 1767
Engelbert Tiberius Haring van Harinxma thoe Heeg 1740-1795 x 1. Maria Gertruda Louise van Grotenhuis † 1772 x 2. Maria Ursula Sophia van Oldenneel tot den Heerenbrinck † 1835
uit tweede huwelijk:
Hendrica Arnoldina Maria Lucia van Harinxma thoe Heeg 1774-1861 x
Ernst Jodocus Rudolphus van Grotenhuis van Onstein 1775-1847

>> begin